In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2021 een beslissing genomen op het bezwaar van de veroordeelde tegen de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van 20 dagen vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het Openbaar Ministerie had op 23 maart 2021 besloten om de vervangende hechtenis toe te passen, wat de veroordeelde op 26 mei 2021 te horen kreeg. De veroordeelde diende op 27 mei 2021 bezwaar in tegen deze beslissing.
Tijdens de openbare zitting op 8 september 2021 werd de veroordeelde, zijn raadsman mr. P.J. Verbeek, en de officier van justitie mr. J.H. van der Meij gehoord. De verdediging stelde dat de veroordeelde pas kort voor de kennisgeving op de hoogte was van het vonnis van 17 juni 2019, en dat hij nu in Nederland woont en werkt. De reclassering had in een rapport aangegeven dat er geen contact met de veroordeelde mogelijk was, maar de officier van justitie pleitte voor het gegrond verklaren van het bezwaar, omdat de veroordeelde nu een vast adres en werk heeft.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de veroordeelde in de gelegenheid moest worden gesteld om de taakstraffen alsnog te verrichten. De rechtbank besloot de beslissing tot toepassing van 30 dagen vervangende hechtenis op te heffen en verlengde de termijn voor het verrichten van de taakstraffen met 12 maanden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.E. Hoogendijk, politierechter, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose.