ECLI:NL:RBAMS:2021:6395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
RK 21-005104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard beklag inzake inbeslagname van een telefoon op grond van artikel 552a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 2001, had op 9 april 2021 een zwarte iPhone in beslag genomen gekregen door de politie. Het klaagschrift werd op 13 april 2021 ingediend, en het Openbaar Ministerie heeft op 14 mei 2021 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de zitting op 8 september 2021 was de klager niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. J. Leyten, en de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, waren wel aanwezig.

De klager verzocht om teruggave van de in beslag genomen telefoon, stellende dat er geen strafvorderlijk belang meer zou zijn om het beslag voort te zetten. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich nog verzet tegen de teruggave van de telefoon, omdat het onderzoek naar de telefoon nog niet was afgerond. De officier van justitie had aangegeven dat het uitlezen van de telefoon nog maanden kon duren en dat de telefoon pas na het onderzoek aan de klager zou worden teruggegeven.

De rechtbank concludeerde dat het beklag ongegrond was, omdat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. H.E. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-096410-21
raadkamernummer : 21-005104
datum : 8 september 2021
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende op [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. F.D.W. Siccama,
[adres raadsman] ,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv (KVI met BVH nummer: PL1300-2020268480-45) blijkt dat op 9 april 2021 onder klager een zwarte iPhone in beslag is genomen.

2.Procedure

Het klaagschrift is op 13 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand, op 14 mei 2021, zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 september 2021 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van klager, mr. J. Leyten, die waarnam voor mr. F.D.W. Siccama, en de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, op zitting gehoord.
Klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

3.Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de in beslag genomen telefoon.
De telefoon is in beslag genomen ten behoeve van de waarheidsvinding. Klager meent dat er op dit moment geen strafvorderlijk belang meer bestaat om het beslag te laten voortduren. Klager is op 9 april 2021 geschorst in de zaak met onderhavig parketnummer door de rechter-commissaris onder de voorwaarde om zich te melden bij de Jeugdreclassering. Daarnaast zijn aan de schorsing de volgende voorwaarden verbonden: de verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling, de verplichting om mee te werken aan begeleiding en de verplichting tot het vinden van een dagbesteding. Het is van belang voor klager dat hij weer de beschikking heeft over zijn telefoon, zodat hij beschikbaar kan zijn voor de Jeugdreclassering en hij aan de overige voorwaarden van zijn schorsing kan voldoen.
Over het onderzoek naar de telefoon is namens klager in raadkamer aangevoerd dat er na inbeslagname altijd meteen een
imagewordt gemaakt en dat een telefoon daarna wordt geretourneerd. Dat dit nu niet is gebeurd, is niet iets wat klager te verwijten valt. Er is voorts naar voren gebracht dat het disprorotioneel is om het beslag te laten voortduren, nu de telefoon sinds 9 april 2021 in beslag is genomen en we inmiddels in september zijn. Er is verzocht om het klaagschrift gegrond te verklaren en een last tot teruggave te geven.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen telefoon aan de klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie de telefoon in beslag heeft genomen met het doel de waarheid aan het licht te brengen en het onderzoek naar de telefoon nog niet is afgerond. Uit navraag bij de politie in mei 2021 blijkt dat het uitlezen van de telefoon van klager nog wel maanden kan duren. Bij dit onderzoek wordt een image gemaakt van de telefoon en daarna wordt alles uitgelezen. Het onderzoek is nog in afrondende fase. Het Openbaar Ministerie is voornemens om de telefoon aan klager terug te geven nadat deze is uitgelezen, omdat er dan pas kan worden besloten of de telefoon aan verdachte kan worden teruggegeven. Er is voorts nog geen zittingsdatum bekend.

5.Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag, omdat het onderzoek naar de telefoon nog loopt. De telefoon is immers in beslag genomen met het doel de waarheid aan het licht te brengen. De rechtbank merkt daarbij wel op dat het prettig zou zijn als de afronding van het onderzoek plaatsvindt, nu in mei 2021 al werd aangegeven dat het onderzoek in de afrondende fase zat.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment het strafvorderlijk belang zich nog verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.