In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], wonende te Woerden, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 21 april 2021 aan [eiseres] is opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [eiseres] ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 13 mei 2021, waarna [eiseres] beroep instelde. De zitting vond plaats op 27 oktober 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 april 2021 om 16.58 uur tijdens een controle is geconstateerd dat de auto van [eiseres] geparkeerd stond zonder dat er parkeergeld was betaald. De gemachtigde van [eiseres] voerde aan dat hij beschikte over een parkeervergunning voor het gebied waar de auto stond, maar dat de kentekenwijziging van de leenauto op dat moment nog niet was verwerkt. De rechtbank overwoog dat voor het parkeren met een vergunning voldaan moet worden aan de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, waaronder dat de vergunning alleen geldig is voor het geregistreerde voertuig.
De rechtbank oordeelde dat de parkeervergunning ten tijde van de controle nog niet op het kenteken van de geparkeerde auto stond, waardoor niet aan de voorwaarden was voldaan. De rechtbank verwierp het argument van de gemachtigde dat de verwerking van de wijziging onduidelijk was, aangezien de website van de gemeente duidelijk aangaf dat de wijziging uiterlijk de volgende werkdag verwerkt zou worden. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.