Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , te Amsterdam, eiseres
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
7 mei 2020.
niet kan worden geoordeeld dat de subsidieaanvraag niet voldoet aan de overige in het bestreden besluit genoemde vereisten’ omdat de Commissie niet is ingegaan op de motivering in het primaire besluit en niet is ingegaan op de weigeringsgronden. Ook volgt verweerder niet dat het plan voldoende concreet is om nader te worden uitgewerkt binnen de kaders van de Subsidieregeling.
‘het subsidiëren van activiteiten binnen projecten die op een innovatieve manier bijdragen aan het ontwikkelen van passende, duurzame en kwalitatief hoogwaardige oplossingen voor juridische problemen waarbij de rechtzoekende en zijn hulpvraag centraal staan’ [2] . De beschreven activiteiten in de aanvraag zijn bedoeld voor het ontwikkeling van ICT [3] en zijn niet innovatief genoeg. Dat de software complex is, doet daaraan volgens verweerder niet af. In het primaire besluit is reeds aangegeven dat er zorgen zijn over de kwaliteit van de geschiloplossing en dat het platform rechtzoekenden geen rechtszekerheid geeft. Alleen de eerste fase van advies wordt in de aanvraag beschreven. Het proces daarna wordt niet omschreven, waardoor de juridische procedure onvoldoende aan bod komt. Het project ziet volgens verweerder slechts op een toegangsportaal voor rechtzoekenden die daarmee een groep kunnen vormen om gezamenlijk op te treden. Eiseres heeft daarbij onvoldoende voorzien in de gevolgen als er niet tot een schikking gekomen wordt, zodat het niet meer dan een toegangsportaal is. Daarbij blijkt uit de aanvraag dat de subsidie wordt aangevraagd voor het project dat bestaat uit het ontwikkelen van een prototype van het platform. Dit biedt volgens verweerder onvoldoende houvast om de activiteiten nader uit te werken als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Subsidieregeling. Ten aanzien van het draagvlak stelt verweerder dat de oplossing niet verschilt van reeds bestaande oplossingen. Volgens verweerder is niet gebleken dat rechtshulpverleners zich gaan verbinden aan het platform en zo tot een integrale oplossingsroute wordt gekomen. Ook merkt verweerder hierbij op dat eiseres in haar aanvraag uitgaat van rechtzoekenden in de ruime zin van het woord. Eiseres moet echter uitgaan van een rechtzoekende zoals is omschreven in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb). Verweerder stelt ook dat uit de aanvraag niet volgt dat het project op een oplossingsroute ziet voor concrete hulpvragen van rechtzoekenden binnen het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand.
Beslissing
mr. M.F. Ferdinandusse, leden, in aanwezigheid van mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.