ECLI:NL:RBAMS:2021:6333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
13/196446-20 (zaak A) en 13/151301-20 (zaak B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens belaging, bedreiging en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van belaging, bedreiging met de dood en/of zware mishandeling, en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte werd veroordeeld tot 4 dagen gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en 70 uur taakstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging van zijn ex-partner in de periode van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020, door haar stelselmatig te bellen en haar persoonlijke levenssfeer te schenden. Daarnaast werd bewezen verklaard dat hij haar bedreigde met de dood en zware mishandeling, waarbij hij dreigende woorden uitsprak en haar intimideerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van zijn ex-partner, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De verdachte had zich ook schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij hij zich verzet tegen de aanhouding door politieagenten, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor een van hen. De rechtbank legde een combinatie van straffen op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die licht verstandelijk beperkt is en problemen heeft met emotieregulatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/196446-20 (zaak A) en 13/151301-20 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 4 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.M.M.M. Vogels naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan belaging (zaak A, feit 1), bedreiging met de dood en/of met zware mishandeling (zaak A, feit 2), mishandeling van een levensgezel, meermalen gepleegd (zaak A, feit 3), het ongevraagd toezenden van afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid (zaak A, feit 4) en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg (zaak B, primair) dan wel mishandeling van een ambtenaar (zaak B, subsidiair).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van de mishandeling van [slachtoffer] op 28 februari 2016 (zaak A, feit 3). Deze mishandeling wordt door aangeefster in haar aangifte genoemd en valt binnen de tenlastegelegde periode. Voor deze mishandeling is verdachte echter reeds strafrechtelijk vervolgd. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van de tenlastegelegde mishandelingen in de resterende tenlastegelegde periode, namelijk van maart 2015 tot en met 27 februari 2016 en van 29 februari 2016 tot en met 28 juli 2020.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van mishandeling van een levensgezel (zaak A, feit 3) te komen zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken. De feiten 1, 2 en 4 in zaak A en het primair tenlastegelegde in zaak B kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
De belaging (zaak A, feit 1) kan worden bewezen voor een kortere periode dan is tenlastegelegd, te weten van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020. Verdachte heeft verklaard dat hij de vele telefoontjes heeft gepleegd en de vele berichten heeft gestuurd. Er is echter geen bewijs dat verdachte voice(mail)berichten heeft ingesproken. De afbeelding met vuurwapens die aan [slachtoffer] is gestuurd, valt buiten de periode waarin volgens de officier van justitie sprake is geweest van belaging en is door een ander dan verdachte verstuurd. De belaging kan dus bewezen worden, met uitzondering van het inspreken van voice(mail)berichten en het verzenden van een afbeelding waarop verdachte te zien is met vuurwapens.
De bedreiging met de dood of zware mishandeling (zaak A, feit 2) kan worden bewezen, met uitzondering van het versturen van de afbeelding waarop verdachte te zien is met vuurwapens en het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging, namelijk dat verdachte [slachtoffer] dreigend de woorden zou hebben toegevoegd dat zij moest vluchten, dat zij nergens veilig zou zijn en dat hij, verdachte, haar dood zou maken. De afbeelding met de wapens is niet door verdachte zelf verstuurd en bovendien is niet duidelijk wat het doel was van het versturen van deze afbeelding. Dat verdachte aangeefster daadwerkelijk met voornoemde dreigende woorden heeft bedreigd, blijkt niet uit het dossier en kan grootspraak zijn geweest van verdachte richting een ander dan [slachtoffer] .
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot het versturen aan diverse personen van filmopnames die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid (zaak, A feit 4).
Het in zaak B primair tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich tegen zijn aanhouding heeft verzet en dat hij wist dat hij met politieagenten te maken had. Als gevolg van het verzet door verdachte is bij twee verbalisanten lichamelijk letsel ontstaan.
4.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht ten aanzien van de mishandeling onder zaak A, feit 3. Verder heeft hij een deels bekennende verklaring afgelegd over de overige feiten, te weten zaak A feiten 1, 2 en 4 en zaak B primair. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging kan worden bewezen, maar met uitzondering van een aantal gedachtestreepjes die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Zo heeft verdachte verklaard dat niet hij de afbeelding met vuurwapens in zijn handen heeft verzonden, maar een vriend. Met betrekking tot de belaging is de raadsman het met de officier van justitie eens dat het hierbij gaat om de periode van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020. Ten aanzien van de wederspannigheid onder zaak B primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder zaak A feit 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman de onder zaak A feit 3 tenlastegelegde mishandeling(en) niet bewezen, omdat de aangifte in onvoldoende mate door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring zaak A feiten 1, 2 en 4 en zaak B primair
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde belaging (zaak A, feit 1), bedreiging met de dood en met zware mishandeling (zaak A, feit 2), het ongevraagd toezenden van afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid (zaak A, feit 4) en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg (zaak B, primair). De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Belaging (zaak A, feit 1)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster vaak heeft gebeld en dat dit onder andere anoniem is gebeurd, omdat aangeefster zijn telefoonnummer heeft geblokkeerd. Uit het dossier volgt dat verdachte heeft erkend dat hij aangeefster alleen al tijdens het doen van aangifte op 24 juli 2020 200 keer heeft gebeld met een anoniem nummer. Gelet op de frequentie van het zoeken van contact, ook nadat aangeefster had aangegeven niet meer door hem te willen worden lastiggevallen, heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Met het maken van deze inbreuk heeft verdachte het oogmerk gehad om aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, dulden en vrees aan te jagen. Uit de aanvullende verklaring van aangeefster blijkt dat de belaging op een later moment is begonnen dan is tenlastegelegd, namelijk op 23 juli 2020. De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode daarom beperken tot de periode van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020. Van het overige deel van de tenlastegelegde periode zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook partieel vrijspreken van het sturen van tekstberichten en afbeeldingen, omdat deze zijn verzonden in een periode voorafgaand aan 23 juli 2020, waarin verdachte en aangeefster een relatie hadden en aangeefster ook deels zelf het contact met verdachte heeft opgezocht. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er ook in de periode van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020 tekstberichten of afbeeldingen door verdachte zijn verstuurd. De rechtbank zal verdachte ook partieel vrijspreken van het sturen en/of inspreken van voice(mail)berichten, nu het dossier daarvoor geen bewijs bevat.
Bedreiging tegen het leven gericht en met zware mishandeling (zaak A, feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Verbalisanten hebben bij het uitluisteren van een geluidsopname gehoord dat een man tegen aangeefster zei: “Ik maak iedereen dood”. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat die opname in de nacht van 27 juli 2020 op 28 juli 2020 gemaakt zou zijn tijdens een telefoongesprek tussen aangeefster en verdachte. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het zou kunnen dat hij de tenlastegelegde woorden heeft gezegd.
Ten aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de ongedateerde berichten met de woorden “Doe het niet nog een keer, want de volgende keer trap ik je hersenpan in en moet je weer naar het ziekenhuis. Trap je hersenpan kapot” in dezelfde screenshot staan als het tekstbericht waarin verdachte heeft geschreven dat hij zijn kleren zal komen halen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij deze woorden heeft gebruikt. Hij is aangeefster vanaf 23 juli 2020 veel gaan bellen toen ze weigerde zijn kleren terug te geven nadat de relatie tussen hen was beëindigd. Uit het voorgaande is af te leiden dat de berichten kort voorafgaand aan dan wel rondom 23 juli 2020 zijn verzonden. Daarmee vallen de berichten in elk geval in de tenlastegelegde periode van 14 juni 2020 tot en met 28 juli 2020.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat niet bewezen kan worden dat aangeefster door verdachte is bedreigd door haar de woorden toe te voegen “dat zij moest vluchten, dat zij nergens veilig zou zijn en dat hij, verdachte, haar dood zou maken”. Verdachte heeft in een telefoongesprek met een andere persoon gezegd dat hij dit tegen aangeefster gezegd zou hebben, maar heeft hier later over verklaard dat hij in het telefoongesprek aan het opscheppen was en het slechts om ‘stoerdoenerij’ ging. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze dreigende woorden daadwerkelijk richting aangeefster zijn geuit. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook partieel vrijspreken van het toesturen van een foto waarop hij is te zien met vuurwapens in zijn hand, omdat niet is gebleken dat verdachte deze foto naar aangeefster heeft gestuurd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de in de volgende gedachtestreepjes genoemde uitlatingen, omdat deze woorden niet van dusdanige aard zijn dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte haar van het leven zou beroven of haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen:
  • “Als je niks wilt en je speelt dan mag ik alle porno online gooien en iedereen laten zien”;
  • “Het is oorlog tijd”;
  • “ [slachtoffer] ik zweer op onze dochter als je morgen die foto’s niet stuurt voor me dan is de oorlog aan dit wil je niet hoe ik je ga vernederen dus doe rustig moslima snolletje”;
  • “Iedereen gaat je op facebook zien en sexsite”.
Ongevraagd toezenden van seksfilmpjes (zaak A, feit 4)
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte twee filmpjes heeft verstuurd aan anderen waarop is te zien dat zij seksuele handelingen verricht. Twee vriendinnen van aangeefster, [vriendin 1] en [vriendin 2] , hebben verklaard dat zij filmpjes van verdachte hebben ontvangen waar aangeefster op te zien zou zijn. Uit onderzoek naar de telefoon die bij verdachte in gebruik is, blijkt dat er naar minimaal negen verschillende ontvangers filmpjes zijn verstuurd waarin de seksuele handelingen worden verricht waar door aangeefster over is verklaard. Verdachte heeft bekend ‘een seks filmpje’ van aangeefster en hemzelf naar vriendinnen van aangeefster te hebben gestuurd. Hij heeft dat gedaan om aangeefster “een koekje van eigen deeg te geven”. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte deze filmpjes uit eigen initiatief heeft verstuurd terwijl hij wist dat de filmpjes aanstotelijk voor de eerbaarheid van aangeefster zijn.
Wederspannigheid (zaak B, primair)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich fysiek hevig heeft verweerd tegen zijn aanhouding en dat hij wist dat het om politieagenten ging. Verdachte verklaart ook dat hij verbalisant [naam verbalisant] in zijn vinger heeft gebeten. Uit het dossier blijkt dat [naam verbalisant] als gevolg hiervan pijn heeft ervaren en tandafdrukken in zijn vinger had. De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte door te duwen, zich los te rukken en te bijten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om pijn en letsel toe te brengen aan voornoemde verbalisanten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van zaak A,
feit 1:
in de periode van 23 juli 2020 tot en met 28 juli 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] meermalen anoniem gebeld;
feit 2:
in de periode van 14 juni 2020 tot en met 28 juli 2020 in Nederland, [slachtoffer] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] de woorden toegevoegd:
• “Ik ga iedereen doodmaken” en via tekstberichten
• “Doe het niet nog een keer, want de volgende keer trap ik je hersenpan in en moet je weer naar het ziekenhuis. Trap je hersenpan kapot”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4:
op 24 juli 2020 in Nederland, meermalen meerdere afbeeldingen, te weten filmpjes waarop te zien is dat [slachtoffer] hem, verdachte, oraal bevredigt en geslachtsgemeenschap heeft met hem, verdachte, aan personen, anders dan op diens verzoek, heeft toegezonden, terwijl hij, verdachte, wist dat die afbeeldingen aanstotelijk voor de eerbaarheid waren;
ten aanzien van zaak B:
primair:
op 1 mei 2020 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] (beiden hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en [naam verbalisant] (surveillant van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding en overbrenging van verdachte naar het politiebureau, door opzettelijk gewelddadig te duwen en door zijn hoofd te draaien en zich los te rukken uit de greep van die opsporingsambtenaren, waarbij zijn hand tegen het gezicht van voornoemde [ambtenaar 1] kwam en door met kracht in de hand van voornoemde [naam verbalisant] te bijten, ten gevolge waarvan die [naam verbalisant] pijn en letsel (te weten: tandafdrukken in een vinger) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder zaak A feiten 1, 2 en 4 en het onder zaak B primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met oplegging van bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de strafeis van de officier van justitie niet passend en geboden is. De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten een behandelverplichting niet rechtvaardigen, omdat verdachte slechts zijn kleding terug wilde en hij om die reden herhaaldelijk naar aangeefster heeft gebeld. Volgens de raadsman is een bepaalde vorm van begeleiding begrijpelijk, maar kan volstaan worden met reclasseringscontact. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat een proeftijd van 2 jaar niet passend is, omdat de voorlopige hechtenis van verdachte al een jaar is geschorst en hij hierdoor in de praktijk al een jaar de maken heeft met een soort proeftijd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreigingen tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Dit zijn kwalijke feiten en allen gericht op hetzelfde slachtoffer, zijn ex partner.. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft hij haar onder druk gezet door haar te bedreigen met ernstige misdrijven. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het ongevraagd toezenden van afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid van het slachtoffer, gelet op de verklaring hierover van verdachte kennelijk met de intentie op het slachtoffer hiermee te schaden. Hiermee heeft verdachte bovendien inbreuk gemaakt op de vrijheid van anderen om geen kennis te nemen van de verzonden filmpjes.
Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid en daarmee geen respect gehad voor de ambtenaren tegen wie hij zich heeft verzet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een straf verdient.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 2017 is veroordeeld voor twee geweldsmisdrijven, waaronder de mishandeling van aangeefster op 28 februari 2016.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 8 oktober 2021. De reclassering heeft daarin gerapporteerd dat zij geen aanwijzingen ziet dat er sprake is van een reële dreiging van fysiek geweld jegens het slachtoffer. Daarnaast constateert de reclassering verschillende risicoverhogende factoren op de volgende gebieden: dagbesteding, psychosociaal functioneren, middelengebruik en de relatie van verdachte met zijn partner, gezin en familie. Verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en heeft moeite om zich aan te passen aan (sociale) situaties, hetgeen invloed heeft op andere leefgebieden. Verdachte externaliseert problemen en beschikt over beperkte copingvaardigheden. Hij vindt het moeilijk om negatieve emoties te reguleren, vooral in relatie met zijn (ex)partner. Hierdoor kan hij bij oplopende spanningen en emoties alcohol en drugs gebruiken, waarna hij minder controle heeft over zijn emoties en gedragingen.
De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte begeleiding en behandeling krijgt voor met name de emotieregulatie/agressieproblematiek in combinatie met middelengebruik. Voorts is gelet op de bewezenverklaring van wederspannigheid met enig letsel tot gevolg, sprake van het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. In verband met de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een hogere taakstraf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist. Daarentegen zal de rechtbank de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf matigen nu de rechtbank ervan uitgaat dat dat deel zal volstaan als stok achter de deur.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen, conform voorarrest, met daarnaast een taakstraf voor de duur van 70 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, een passende en geboden straf is.
Nu verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Telefoontoestel (Omschrijving: G5949377, gebarsten scherm, Samsung);
Telefoontoestel (Omschrijving: G5949347, Zwart, merk: Samsung).
Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel − net als de officier van justitie − dat de in beslag genomen goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte, nu er geen strafvorderlijk belang meer is om het beslag te laten voortduren.

10.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam verbalisant] vordert € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is door de verdediging in zijn geheel betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
In het belang van [naam verbalisant] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 180, 181, 240, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van de in zaak A onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling, voor zover gepleegd op 28 februari 2016.
Verklaart het overige onder zaak A feit 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 4 in zaak A en het primair tenlastegelegde in zaak B heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
(zaak A)
Feit 1: belaging;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Feit 4: wetende dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd;
(zaak B)
Primair: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 70 (zeventig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 35 (vijfendertig) dagen
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden. Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
-
Veroordeelde laat zich behandelen aan zijn emotieregulatie/agressieproblematiek in combinatie met middelengebruik door Forensische Ambulante Zorg Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op 5 mei 1997, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
-
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, zodat er meer structuur in het leven van betrokkene komt.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- Medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
 Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
1 Stuk Telefoontoestel (Omschrijving: G5949377, gebarsten scherm, Samsung);
1 Stuk Telefoontoestel (Omschrijving: G5949347, Zwart, merk: Samsung).
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam verbalisant]toe tot een bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam verbalisant] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam verbalisant] aan de Staat € 150,- (honderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 mei 2020. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
 Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.M. Georgiades en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.