ECLI:NL:RBAMS:2021:6332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
13/295969-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in hostel te Amsterdam met fatale afloop

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 28-jarige man, die op 20 november 2020 in Amsterdam een fatale steekpartij heeft veroorzaakt. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade en sprak hem vrij van deze aanklacht. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan doodslag. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, die dronken was en zich handtastelijk gedroeg, ontstond een gevecht voor het Dutchies Hostel. De verdachte stak het slachtoffer met een mes in de borst, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van noodweer, aangezien hij de eerste was die geweld gebruikte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de kwetsbaarheid van de verdachte. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/295969-20 (Promis)
Datum uitspraak: 4 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partijen en hun advocaat naar voren hebben gebracht. Mevrouw [benadeelde partij 1] , de heer [benadeelde partij 2] , mevrouw
[benadeelde partij 3] , mevrouw [benadeelde partij 4] en mevrouw [benadeelde partij 5] zijn bijgestaan door
mr. K.J. Zeegers.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 20 november 2020 bevinden verdachte en [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) zich in het Dutchies Hostel (hierna: het hostel) te Amsterdam. Zowel verdachte als [slachtoffer] verblijven daar. [slachtoffer] zou die avond dronken zijn geweest en zich handtastelijk hebben gedragen tegenover een vrouw. Op enig moment ontstaat tussen [slachtoffer] en verdachte in het hostel een discussie en verplaatst de discussie zich naar buiten. Verdachte duwt [slachtoffer] bij het naar buiten gaan. Dan vindt buiten, voor het hostel, tussen verdachte en [slachtoffer] een gevecht plaats. [slachtoffer] wordt daarbij door verdachte in zijn borst gestoken en overlijdt ter plaatse. Verdachte heeft bekend [slachtoffer] te hebben gestoken met een mes.
De eerste vraag waar de rechtbank voor staat is of verdachte opzettelijk - al dan niet met een vooropgezet plan - [slachtoffer] heeft doodgestoken. De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij een bewezenverklaring verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces kan doen.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de voorbedachte raad niet bewezen en concludeert tot vrijspraak van de tenlastegelegde moord.
Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft met een mes van ongeveer negentien centimeter dermate hard uitgehaald naar de borststreek van [slachtoffer] , dat daardoor een diepe steekwond is ontstaan waarbij onder meer het kraakbeen en het hartzakje zijn doorboord. Beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm, heeft verdachte daarmee op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het opzet op het (dodelijk) steken van [slachtoffer] ontbreekt. Ook in voorwaardelijke zin was bij verdachte geen sprake van opzet. Verdachte heeft verontschuldigbaar gedwaald over de feitelijke omstandigheden. Verdachte heeft tijdens het gevecht tussen hem en [slachtoffer] niet goed kunnen zien waar hij ten opzichte van [slachtoffer] stond. Verdachte verkeerde daarnaast in de veronderstelling dat de afstand tussen hem en [slachtoffer] ruim voldoende was om met het mes uit te kunnen halen met de bedoeling [slachtoffer] af te schrikken, zonder dat hij [slachtoffer] daarbij zou raken. Verdachte was bovendien fysiek niet meer in staat om zorgvuldig een afstand in te schatten, omdat hij, toen hij met het mes uithaalde, wazig zag en het hem op dat moment zwart voor de ogen werd door het gevecht dat zich zojuist had afgespeeld.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de tenlastegelegde moord
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan, dus met voorbedachten rade. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde moord.
Ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Op de camerabeelden is te zien dat tijdens de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] rake klappen en schoppen over en weer werden uitgedeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn mes naar [slachtoffer] heeft uitgehaald. Uit foto’s in het dossier (p. 1053) blijkt dat het lemmet van dit mes ongeveer 19 centimeter lang was. Op de camerabeelden van het voorval is te zien dat verdachte eenmaal met kracht in de richting van de borst van het slachtoffer uithaalt en dat hij toen op korte afstand van [slachtoffer] stond. Hierna grijpt [slachtoffer] naar zijn borst en loopt weg, waarna het gevecht is afgelopen. Een ander met een fors mes met kracht in de borst steken is een handeling die, naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd, gericht is op de levensberoving van die ander. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte door dit te doen, opzet had op het doden van die [slachtoffer] . Dat verdachte heeft verklaard dat hij op de dood van [slachtoffer] geen opzet, had doet daar niet aan af. De rechtbank heeft geen overtuigende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte redelijkerwijs heeft kunnen denken dat tussen hem en [slachtoffer] zodanig veel afstand bestond dat hij puur om af te schrikken in de richting van de borst van die [slachtoffer] kon uithalen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte, gelet op de beelden van het voorval en gelet op het feit dat verdachte [slachtoffer] wel degelijk heeft geraakt, op dit punt in ieder geval onvoldoende om van dat scenario uit te gaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte ‘vol opzet’ en niet alleen ‘voorwaardelijk opzet’ had op het doden van [slachtoffer] . Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 november 2020 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes in de borst van die [slachtoffer] te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit en de verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte bij een bewezenverklaring moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.
De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake was van een doorlopende situatie. Het gevecht was eerst gestopt en vervolgens is door een aanval van [slachtoffer] een nieuwe gewelddadige confrontatie ontstaan, waar verdachte zich niet tegen kon verweren. De verdachte zag zich dan ook geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Tijdens het gevecht voor het hostel had verdachte te maken met een zeer agressief, dronken en onberekenbaar persoon, die hem aanviel. [slachtoffer] heeft hem daarbij een kies uit zijn mond geslagen en in zijn kruis getrapt. Verdachte heeft op dat moment gedacht dat het niet meer goed ging komen en heeft toen uit zelfverdediging voor het eerst zijn mes tevoorschijn gehaald. [slachtoffer] heeft toen onder andere naar verdachte geroepen: ‘
Drop the knife, you are an actor. If you do not do it, I will do it. I kill you’. Hij is ook niet terug gedeinsd voor verdachte. Toen heeft verdachte uitgehaald met het mes. Deze verdedigingshandeling is proportioneel. Verdachte had niet hoeven wachten tot het moment dat het mes van hem zou worden afgepakt en hij zelf zou worden gestoken. De verdedigingshandeling is ook noodzakelijk geweest, want verdachte had op dat moment geen alternatief. Hij was namelijk niet in staat weg te rennen na de trap in zijn kruis en had door de klappen tegen zijn hoofd veel moeite om te kunnen blijven staan.
Indien de rechtbank vindt dat verdachte disproportioneel heeft gehandeld door met het mes uit te halen, dan is dit gebeurd als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die weer het directe gevolg is van de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Ten eerste was op het moment dat verdachte de dodelijke steek toebracht, geen sprake van een noodweersituatie. Verdachte kon op het moment dat hij rake klappen kreeg, weglopen. Ook had hij omstanders om hulp kunnen vragen of de politie kunnen bellen. Bovendien was verdachte degene met het mes. Daardoor was er geen sprake van een situatie waarin hij geen andere uitweg had kunnen kiezen.
Ten tweede was het verdachte die als eerste geweld gebruikte. Daardoor kan het handelen van verdachte niet worden gezien als een verdedigingshandeling. Zijn handelen was in de kern aanvallend. Verdachte heeft daardoor zo veel schuld aan het ontstaan van het gevecht, dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, komt aan verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Na de discussie in het hostel hebben verdachte en [slachtoffer] naar buiten begeven. Op de camerabeelden is te zien - en verdachte heeft dit ook op zitting verklaard - dat hij [slachtoffer] als eerste een duw geeft en hem even later slaat. Verder is op de camerabeelden het volgende te zien. [slachtoffer] reageert niet op het slaan. Daarna slaat verdachte hem nog twee keer. Hierna ontstaat de eerder genoemde vechtpartij waarbij er over en weer wordt geslagen en geschopt. Verdachte keert zich op enig moment even af van [slachtoffer] , draait weer naar hem toe en dan gaat het vechten weer verder. Daarbij krijgt verdachte ook een aantal klappen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte onder deze omstandigheden geen beroep op noodweer toe. Er was namelijk geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Er was sprake van een vechtpartij waarbij over en weer is geslagen, maar verdachte is daarmee begonnen. Het geheel van gebeurtenissen is op geen enkel moment zodanig onderbroken dat daardoor een nieuwe situatie ontstond waarin verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding geboden was. Dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] in het hostel storend gedrag had vertoond richting een medebewoonster, hetgeen voor verdachte de aanleiding was om zich met [slachtoffer] te bemoeien, maakt het voorgaande niet anders. Nu er zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, komt aan verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe. De verweren van de raadsman op dit punt worden daarom verworpen.
Verder geldt dat het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar is. Het bestaan van een andere rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond is niet aannemelijk geworden. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om – indien de rechtbank tot een strafoplegging komt – rekening te houden met het volgende. Verdachte heeft uit angst gehandeld. Hij schaamt zich voor wat hij heeft gedaan, heeft veel spijt, voelt zich slecht door wat er is gebeurd en heeft daardoor suïcidale gedachten. Daarnaast is verdachte een kwetsbare verdachte, die onder meer lijdt aan een borderline stoornis. Bovendien heeft verdachte een blanco strafblad en bestaan geen aanwijzingen voor een patroon van agressief handelen. Tot slot heeft de raadsman van verdachte verzocht rekening te houden met de nieuwe wettelijke VI-regeling en het feit dat de reclassering na een eventuele gevangenisstraf het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel adviseert.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft de 29-jarige [slachtoffer] om het leven gebracht. Het hoeft geen betoog dat dit een zeer ernstig feit betreft, waardoor de rechtsorde is geschokt, zeker ook omdat het feit zich heeft voorgedaan voor een hostel in aanwezigheid van meerdere getuigen.
[slachtoffer] was een jonge man die hard op weg was om wat van zijn leven te maken. Op de terechtzitting hebben zijn vader en halfzus uitgebreid verteld over het gemis dat zij ervaren en het verdriet dat zij hebben door het overlijden van [slachtoffer] . Ook uit de namens de moeder van [slachtoffer] voorgelezen verklaring en de verklaringen van de andere halfzussen blijkt van een intens en diep ervaren verdriet en verlies en hoezeer de daad van verdachte hun leven heeft beïnvloed.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Verdachte is een jonge man. Hoewel dat de daad van verdachte niet minder erg maakt, weegt de rechtbank deze omstandigheden in het voordeel van verdachte mee bij het opleggen van de straf.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum. In het kader van dat onderzoek is op
8 september 2021 een Pro Justitia rapportage opgemaakt door T. den Boer, psychiater, en
P.E. Geurkink, GZ-psycholoog. De deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van psychopathie, en dat verdachte geen boze of agressieve man is. Er zijn geen aanwijzingen voor een pro-criminele houding. De deskundigen komen verder tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline (diffuse identiteit en primitieve afweer in de vorm van devaluatie en idealisatie) en schizotypische (vlucht in een andere realiteit en terugtrekkend gedrag) kenmerken, terwijl in gedrag ook dwangmatige kenmerken worden gezien. Hoewel de onderzoekers geen verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en het tenlastegelegde hebben kunnen vaststellen en er dus geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid, heeft de rechtbank oog voor de kwetsbaarheid van verdachte. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden.
Strafoplegging
Op het plegen van doodslag, een zeer ingrijpend feit voor de nabestaanden en schokkend voor de maatschappij, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan door een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Omdat verdachte een kwetsbare persoon is, nooit eerder in aanraking is gekomen met justitie en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, ziet de rechtbank echter aanleiding om af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

9.9. Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2020245067 1 STK Kaart (Omschrijving: kaartje hotel G-5997810)
2020245067 1 STK Handschoen (Omschrijving: bebloed handschoen 5997779)
2020245067 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5997785, Groen)
2020245067 1 STK Servies (Omschrijving: Bakje G-5997803)
2020245067 1 STK Rookwaar (Omschrijving: JPS rookwaar vloei rood G-5997807)
2020245067 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: SP 4 blauwe muziekoortjes G-5997808)
2020245067 1 STK Tas (Omschrijving: rugtas G-5997809)
2020245067 1 STK Zak (Omschrijving: Plastic zakje waar mogelijk fruit in zat op tafel lobby G-5997822)
2020245067 15 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: Metalen fragment uit bovenkleding.(mogelijk mes) G-5997824)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Spa blauw flesje 5997800)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje sportdrank 5997802)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje Isostar G-5997804)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje vruchtensap G-5997805)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje vruchtensap G-5997805)
2020245067 1 STK Mes (Omschrijving: Met beschermhoes 5997635, Zwart, Merk: Redstone).
Niet is gebleken dat de goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Evenmin is het bezit van deze goederen strafbaar. De rechtbank zal gelasten dat de onder 1 tot en met 15 genummerde voorwerpen aan de verdachte zullen worden geretourneerd.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vorderingen
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 3.057,67,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 557,67,- aan reis- en verblijfskosten ten behoeve van de uitvaart en uit een bedrag van € 2.500,- aan mogelijke toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 1] € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 8.404,33,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 4.732,65,- aan uitvaartkosten, een bedrag van € 1.171,68,- aan reis- en verblijfskosten ten behoeve van de uitvaart en uit een bedrag van
€ 2.500,- aan mogelijke toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 2] € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 3.403,56,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 903,56,- aan reis- en verblijfskosten ten behoeve van de uitvaart en uit een bedrag van € 2.500,- aan mogelijke toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 3] € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 186,90,- aan proceskosten, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van het strafproces.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 2.749,34,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 249,34 aan reis- en verblijfskosten ten behoeve van de uitvaart en uit een bedrag van € 2.500,- aan mogelijke toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast vordert de benadeelde partij
€ 163,82,- aan proceskosten, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van het strafproces.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 2.500,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit mogelijke toekomstige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 103,82,- aan proceskosten, bestaande uit reiskosten ten behoeve van het strafproces. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van alle benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, ter hoogte van de bedragen die respectievelijk worden verzocht, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partijen voor het overige (met betrekking tot de toekomstige schade) niet-ontvankelijk te verklaren, conform hun verzoek.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vorderingen niet betwist, behalve voor zover dit de vordering met betrekking tot de immateriële schadevergoeding (affectieschade) van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] betreft. Volgens de verdediging moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in dit gedeelte van de vordering, niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zij niet voor affectieschade in aanmerking komt en hier ook via de hardheidsclausule geen aanspraak op kan maken.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de vorderingen benadeelde partij van de nabestaanden op veel punten betrekking hebben op dezelfde soort schadeposten, zal de rechtbank hun vorderingen gezamenlijk bespreken. Wat de rechtbank hieronder overweegt, is op alle vorderingen gelijk van toepassing, tenzij door de rechtbank expliciet anders wordt overwogen.
Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schadevergoeding kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich kort gezegd tot de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, shockschade en de schadevergoeding die je als erfgenaam kunt vragen.
Materiele schade
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De reis- en verblijfskosten ten behoeve van de uitvaart (€ 557,67) komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering zal voor dat gedeelte worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten (€ 2.500,-).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De uitvaartkosten (€ 4.732,65) en de reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitvaart (€ 1.171,68) komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering zal voor dat gedeelte, te weten
€ 5.904,33 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten (€ 2.500,-).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitvaart (€ 903,56) komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering zal voor dat gedeelte worden toegewezen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten
(€ 2.500,-).
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De reiskosten ten behoeve van de uitvaart (€ 249,34) komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering zal voor dat gedeelte worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten (€ 2.500,-).
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De vordering is niet betwist. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten (€ 2.500,-).
Proceskosten
Benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
De rechtbank wijst de gevorderde proceskosten van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] (€ 186,90,-), [benadeelde partij 4] (€ 163,86) en [benadeelde partij 5] (€ 103,82) af. Deze kosten komen
– met verwijzing naar de artikelen 238, eerste en tweede lid, en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de benadeelde partijen op de zitting zijn bijgestaan door een advocaat.
Immateriële schade
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. In artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW), staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders, kinderen, partners en zorgrelaties.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door de bewezenverklaarde doodslag op haar zoon [slachtoffer] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade maakt zij aanspraak op de vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door de bewezen-verklaarde doodslag op zijn zoon [slachtoffer] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade maakt hij aanspraak op de vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 november 2020.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank ziet dat anders voor de door [benadeelde partij 3] - de halfzus van [slachtoffer] - gevorderde affectieschade. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Broers en zussen zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een recht op affectieschade toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de memorie van toelichting en wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat het onvoldoende is als uitsluitend komt vast te staan dat zij bij elkaar woonden en een goede en hechte band hadden.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting op de vorderingen dat [benadeelde partij 3] een hechte band had met haar (half)broer. Zij belden elkaar vaak en zochten elkaar soms op. Zij woonden echter niet langdurig bij elkaar en er was ook geen sprake van een zorgrelatie. Er is daarom al met al, in dit strafproces, onvoldoende gesteld of gebleken dat [benadeelde partij 3] in aanmerking kan komen voor affectieschade op grond van de hardheidsclausule. [benadeelde partij 3] wordt daarom ten aanzien van dit onderdeel van haar vordering (€ 17.500,-) niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van alle toegewezen vorderingen, met uitzondering van de vorderingen die zien op proceskosten, de schadevergoedingsmaatregel opleggen op hierna te noemen wijze, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de teruggave aan verdachtevan:
2020245067 1 STK Kaart (Omschrijving: kaartje hotel G-5997810)
2020245067 1 STK Handschoen (Omschrijving: bebloed handschoen 5997779)
2020245067 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5997785, Groen)
2020245067 1 STK Servies (Omschrijving: Bakje G-5997803)
2020245067 1 STK Rookwaar (Omschrijving: JPS rookwaar vloei rood G-5997807)
2020245067 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: SP 4 blauwe muziekoortjes G-5997808)
2020245067 1 STK Tas (Omschrijving: rugtas G-5997809)
2020245067 1 STK Zak (Omschrijving: Plastic zakje waar mogelijk fruit in zat op tafel lobby G-5997822)
2020245067 15 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: Metalen fragment uit bovenkleding.(mogelijk mes) G-5997824)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Spa blauw flesje 5997800)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje sportdrank 5997802)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje Isostar G-5997804)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje vruchtensap G-5997805)
2020245067 1 FLS Fles (Omschrijving: Drinkflesje vruchtensap G-5997805)
15..2020245067 1 STK Mes (Omschrijving: Met beschermhoes 5997635, Zwart, Merk Redstone).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toetot een bedrag van
€ 556,67,- (zegge vijfhonderdzesenvijftig euro en zesenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 20.556,67,- (zegge twintigduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en zevenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toetot een bedrag van
€ 5.904,33,- (zegge vijfduizend negenhonderdvier euro en drieëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 25.904,33,- (zegge vijfentwintigduizend negenhonderdvier euro en drieëndertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toetot een bedrag van
€ 903,56,- (zegge negenhonderddrie euro en zesenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ter zake de toekomstige schade en de immateriële schade (affectieschade). Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] € 903,56,- (zegge negenhonderddrie euro en zesenvijftig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toetot een bedrag van
€ 249,34 (zegge tweehonderdnegenenveertig euro en vierendertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] € 249,34,- (zegge tweehonderdnegenenveertig euro en vierendertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 november 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijkin haar vordering ter zake de materiele schade (toekomstige schade).
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C. A. van Dijk en L. Medema - Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.