ECLI:NL:RBAMS:2021:6324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
13/751927-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een persoon uit Syrië

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Darmstadt Regional Court in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon geboren in Syrië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 21 oktober 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De opgeëiste persoon had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 17 maart 2021, maar dit beroep was ingetrokken en later afgewezen, waardoor het vonnis in eerste aanleg moest worden getoetst aan artikel 12 OLW. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht als diefstal met geweld kan worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751927-21
RK nummer: 21/4787
Datum uitspraak: 4 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 augustus 2021 door
the Darmstadt Regional Court(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Syrisch-Arabische taal.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
placement ordervan 17 maart 2021, opgelegd door
the Darmstadt Regional Court(referentie: 100 Js 23/20 – 1KLs).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bovengenoemde
placement order, een vrijheidsbenemende maatregel van onbepaalde duur, te weten een plaatsing in een psychiatrische kliniek, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De
placement orderis aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon:
  • in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid;
  • tijdens de zitting werd bijgestaan door een advocaat;
  • op 23 maart 2021 uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding bij de officier van justitie verklaard dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, maar dat zij het hoger beroep vervolgens weer heeft ingetrokken. Uit aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten blijkt dat het vonnis van 17 maart 2021 onherroepelijk is sinds 1 oktober 2021 en dat het ingestelde hoger beroep is afgewezen.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628). Uit het feit dat de advocaat het hoger beroep heeft ingetrokken, waarna het beroep is afgewezen, leidt de rechtbank af dat hiervan geen sprake is bij het onderhavige hoger beroep. In deze zaak moet daarom alleen het vonnis van 17 maart 2021 worden getoetst aan artikel 12 OLW. Gelet op de hiervoor genoemde informatie in onderdeel d) van het EAB is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Darmstadt Regional Court(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.