In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de burgemeester van de gemeente Amsterdam. Eiser had een verblijfsverbod opgelegd gekregen voor de duur van zes maanden in het overlastgebied Amsterdam Centrum, alsook een last onder dwangsom. Het primaire besluit van de burgemeester was gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de eerdere overtredingen van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van griffierecht vanwege betalingsonmacht. Tijdens de zitting op 6 oktober 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser betwistte de verbindendheid van de APV-bepalingen en voerde aan dat het besluit niet in stand kan blijven op basis van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de APV-bepalingen niet onverbindend zijn en dat het verblijfsverbod een herstelsanctie is, gericht op het herstel van de openbare orde.
De rechtbank overwoog dat de burgemeester het algemeen belang van handhaving van de openbare orde zwaarder kon laten wegen dan het recht van eiser om zich vrij te verplaatsen. Eiser had geen relevante belangen in het overlastgebied en had eerder al maatregelen opgelegd gekregen. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de burgemeester rechtmatig was en dat de opgelegde last onder dwangsom ook gerechtvaardigd was, gezien de eerdere overtredingen van eiser. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in deze procedure.