In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap EXECUTIVE PROPERTY INVEST I B.V. (EPI) en de huurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. EPI vorderde een tijdelijke ontruiming van de woning van de gedaagden, omdat zij stelden dat de woning brandgevaarlijk was. De gedaagden huren sinds 1982 de woning en hebben bezwaar gemaakt tegen de renovatieplannen van EPI. EPI heeft in het verleden al meerdere bewoners van het pand weten te laten verhuizen, maar de gedaagden hebben geweigerd om hun woning te verlaten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2021 heeft EPI haar vorderingen toegelicht, waarbij de gedaagden verweer hebben gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de brandgevaarlijke situatie al veertig jaar bestaat en dat er geen acute noodzaak is voor ontruiming. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van EPI tot ontruiming van de gedaagden moet worden afgewezen, omdat de situatie niet nieuw is en de gedaagden niet onredelijk zijn in hun weigering om te verhuizen. De rechter heeft ook opgemerkt dat de gedaagden bereid zijn om mee te werken aan noodzakelijke werkzaamheden, maar dat dit niet betekent dat zij hun woning moeten verlaten.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van de rechten van huurders en de noodzaak voor verhuurders om hun claims goed te onderbouwen, vooral in situaties die al lange tijd bestaan.