ECLI:NL:RBAMS:2021:6241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/5021
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag voor een Tozo-uitkering door een student en zelfstandig taxichauffeur. De eiser, die studiefinanciering ontvangt en jonger is dan 27 jaar, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een uitsluitingsgrond in de Participatiewet, die stelt dat jongeren onder de 27 jaar die studiefinanciering ontvangen, geen recht hebben op algemene bijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de geldende regelgeving. Eiser voerde aan dat hij in eerste instantie goedkeuring had gekregen voor zijn aanvraag, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet kon aantonen dat er sprake was van een toezegging van het college. De rechtbank benadrukte dat de Tozo-regeling vanaf het begin duidelijk maakte dat studenten jonger dan 27 jaar uitgesloten zijn van bijstandsverlening.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de financiële noodsituatie en het urencriterium beoordeeld, maar oordeelde dat deze niet afdoen aan de uitsluitingsgrond. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser,

gemachtigde: mr. M.J. Meijer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope.
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als eiser respectievelijk het college.

Procesverloop

Met een besluit van 28 mei 2020 (het primaire besluit) heeft het college een aanvraag van eiser voor een uitkering levensonderhoud op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen en het betaalde voorschot ter hoogte van
€ 1.052,32 van eiser teruggevorderd.
Met een besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 20 oktober 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is student en ontvangt studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Daarnaast werkt hij als zelfstandig taxichauffeur onder de naam [naam] . Op 31 maart 2020 heeft eiser een aanvraag om een Tozo-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 30 april 2020 heeft het college eiser in afwachting van de afhandeling van zijn aanvraag een voorschot op een Tozo-uitkering van
€ 1.052,32 toegekend.
2. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser om een Tozo-uitkering afgewezen en het betaalde voorschot van eiser teruggevorderd omdat eiser jonger is dan 27 jaar, studeert en studiefinanciering ontvangt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Toepasselijke regelgeving
4. Artikel 87f van de Participatiewet (PW) vormt de grondslag voor de Tozo. Dit betekent dat de artikelen van de PW op de Tozo van toepassing zijn. [1] Op grond van artikel 2 van de Tozo kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister en schriftelijk verklaart dat zijn bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19. In de PW is bepaald dat degene die die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, geen recht heeft op algemene bijstand. [2] Dit is een zogenaamde uitsluitingsgrond.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het college heeft de aanvraag van eiser om een Tozo-uitkering afgewezen omdat eiser jonger is dan 27 jaar en studiefinanciering ontvangt. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de onder 4 weergegeven regelgeving. Er is immers sprake van de onder 4 genoemde uitsluitingsgrond.
6. Eiser voert aan dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Volgens hem is zijn aanvraag in eerste instantie goedgekeurd door de gemeente Amsterdam, maar is hij later alsnog uitgesloten. Verder zou volgens eiser pas in latere Tozo-regelingen (Tozo 2 en Tozo 3) zijn opgenomen dat de Tozo-uitkering niet is bestemd voor zelfstandig ondernemers die aanspraak maken op studiefinanciering en jonger dan 27 jaar zijn. Hij vindt dat hij de dupe is geworden van de aangepaste voorwaarden. Op de zitting heeft eiser in aanvulling hierop nog aangevoerd dat hij ervan mocht uitgaan dat hij onder de Tozo viel. Er waren in het begin veel publicaties en regels die nog in ontwikkeling waren en toen kwam hij nog in aanmerking voor de Tozo. Volgens eiser kwam daarna pas de koppeling met de PW tot stand.
7. Het betoog van eiser slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is geweest van een toezegging van de kant van het college. Het is mogelijk dat eiser voorafgaande aan de Tozo door allerlei publicaties de indruk heeft gekregen dat hij in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandige in aanmerking zou komen voor een vorm van inkomenssteun, maar daaraan kan hij niet een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij recht had op Tozo. De Tozo is op 22 april 2020 met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020 in werking getreden. In de Nota van Toelichting bij de Tozo is vermeld dat de relatie die bestaat met de kring van rechthebbenden op bijstand bijvoorbeeld ook betekent dat studenten jonger dan 27 jaar met studiefinanciering, zijn uitgesloten van het recht op bijstand op grond van Tozo. [3] Hieruit blijkt duidelijk dat de koppeling met de bepalingen in de PW er vanaf het begin van de Tozo zijn geweest. Ook aan het aan hem verleende voorschot heeft eiser niet een gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij recht had op Tozo. In het besluit van 30 april 2020 waarbij het voorschot is verleend, staat immers uitdrukkelijk dat hij het voorschot ontvangt in afwachting van de afhandeling van zijn aanvraag en dat hij het voorschot moet terugbetalen als hij geen recht heeft op een Tozo-uitkering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
8. Eiser voert verder aan dat hij voldoet aan het urencriterium en dat zijn studiefinanciering geen passende en toereikende voorliggende voorziening is. Hij ontvangt
€ 648,- studiefinanciering per maand, kan maximaal € 185,46 bijlenen, maar hij betaalt alleen al € 405,- aan lesgeld. Als taxichauffeur werkt hij 25 uur per week en verdiende hij
€ 1.200,- netto per maand. Door de pandemie zijn die inkomsten als taxichauffeur weggevallen. Gelet op zijn uitgavenpatroon (een relatief hoge huur, zorgpremie) houdt hij met alleen studiefinanciering te weinig over om van rond te komen.
9. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de financiële situatie van eiser, slagen deze beroepsgronden niet. Of eiser voldoet aan het urencriterium, is alleen relevant voor de vraag of hij als zelfstandige in de zin van de Tozo kan worden aangemerkt, [4] maar doet niet af aan de vaststelling van het college dat sprake is van een uitsluitingsgrond. Aan een beoordeling van de vraag of sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening [5] komt de rechtbank niet toe, omdat zoals de rechtbank onder 5 heeft overwogen, immers sprake is van de onder 4 genoemde uitsluitingsgrond.
10. Op grond van het voorgaande heeft het college de aanvraag van eiser om een Tozo-uitkering terecht afgewezen.
11. Eiser voert aan dat maatwerk toegepast moet worden. Op de zitting heeft hij nader toegelicht dat hij zich daarmee beroept op dringende redenen, omdat hij in een financiële noodsituatie terecht komt. Het college moet volgens eiser afwijken van zijn beleid [6] en afzien van terugvordering van het aan hem verleende voorschot.
12. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser zich beroept op dringende redenen op grond waarvan het college van terugvordering van het aan hem verleende voorschot had moeten afzien. In de PW is bepaald dat het college de bijstand kan terugvorderen als de bijstand is verleend in de vorm van een voorschot en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. [7] Aangezien het hier om een ‘kan’-bepaling gaat, heeft het college beslisruimte. Het college heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat bij de terugvordering rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet en dat een beperkte draagkracht daarom geen reden is om af te zien van terugvordering. Verder heeft het college in het primaire besluit vermeld dat eiser contact kan opnemen om een betalingsregeling af te spreken. Hij hoeft het voorschot dus niet ineens terug te betalen, maar hij kan het in termijnen terugbetalen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten het voorschot terug te vorderen.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.
griffier
de rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Voor zover in de Tozo niet wordt afgeweken van de in artikel 78f van de PW genoemde artikelen
2.Artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de PW
3.Paragraaf 2.1 van de Nota van Toelichting, Stb. 2020, 118
4.In artikel 1 van de Tozo is het begrip ‘zelfstandige’ gedefinieerd en een van de voorwaarden om als zelfstandige aangemerkt te worden is dat ten minste 1.225 uur per jaar besteedt moet zijn aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep
5.Als bedoeld in artikel 15 van de PW
6.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
7.Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW