ECLI:NL:RBAMS:2021:6238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
13.060907.21 (zaak A), 13.069635.21 (zaak B), 13.221238.21 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige verdachte wegens poging doodslag en openlijke geweldpleging in drillrap-scene

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak is ontstaan uit een vete binnen de drillrap-scene, waarbij de verdachte betrokken was bij twee incidenten van geweld. In zaak A werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. In zaak B werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer met een fiets aanreed en met een kapmes verwondde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, ondanks dat niet kon worden vastgesteld wie precies het dodelijke geweld had gepleegd. In zaak C werd de verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar het bezit van MDMA werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een jeugddetentie van 250 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de gedragsstoornissen van de verdachte. De rechtbank benadrukte de noodzaak van intramurale behandeling voor de verdachte, gezien het hoge recidiverisico en de problematische sociale omgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.060907.21 (zaak A), 13.069635.21 (zaak B), 13.221238.21 (zaak C)
Datum uitspraak: 1 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres]
thans gedetineerd te: [detentieplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 1] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Op de zitting zijn ook de heer D. Matser, psychiater, en mevrouw M.E. de Wit, psycholoog, als deskundigen gehoord.
Namens de benadeelde partij [persoon 3] zijn de moeder en mr. [persoon 4] verschenen en gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. medeplegen poging moord/doodslag op [persoon 3] op 4 december 2020 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplegen toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad;
2.
openlijk geweldpleging in vereniging tegen [persoon 3] 4 december 2020 te Amsterdam;
Zaak B
1. medeplegen poging moord/doodslag op [slachtoffer] op 29 januari 2021 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplegen toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad, meer subsidiair ten laste gelegd als poging medeplegen zware mishandeling;
2.
openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer] 29 januari 2021 te Amsterdam;
Zaak C
1. openlijke geweldpleging in vereniging op 11 september 2020 te Amsterdam;
2.
bezit van 3,13 gram MDMA op 2 maart 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging tot moord en de openlijke geweldpleging kunnen worden bewezen. Verdachte is daarbij als de steker aan te merken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat het slachtoffer [persoon 3] is belaagd door een groep van circa zes personen, waarbij hij door een persoon uit die groep met een mes in de buik is gestoken en levensbedreigend gewond is geraakt. Op de camerabeelden van kort voor het incident is een groep van zes personen te zien onder wie verdachte. Aangezien er verder op camerabeelden geen andere groep personen is gesignaleerd buiten de groep van het slachtoffer en de groep van verdachte, laat het dossier geen ruimte voor een andere vaststelling dan dat personen uit deze laatste groep verantwoordelijk zijn voor het geweld richting het slachtoffer en dat iemand uit deze groep het slachtoffer heeft gestoken. Van de feitelijke confrontatie tussen beide groepen en van de steekpartij zijn geen camerabeelden. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte een zodanig aandeel heeft gehad dat hij als dader of als medepleger van het ten laste gelegde kan worden aangemerkt, ook niet ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld. De camerabeelden en ook de tapgesprekken tussen [persoon 5] en verdachte voeden weliswaar het vermoeden dat verdachte bij het daadwerkelijke treffen en de steekpartij betrokken is geweest, maar kunnen, ook niet in samenhang met hetgeen overigens uit het dossier blijkt, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking waardoor verdachte als medepleger van het tenlastegelegde zou kunnen worden aangemerkt.
De aangever heeft de steker niet herkend op de camerabeelden en hij heeft over de kleding van de daders verklaard: “…best wel Nike, veel trainingspakken…Nike renschoenen en zo. Niet echt iets opvallends”. Bovendien heeft hij niet gezien wie hem in zijn buik had gestoken. Degene die stak was volgens de aangever de kleinste van de groep: “een beetje gezet, een beetje dik. Hij had erg hoog haar, en voor de rest had hij gewoon alleen maar zwart aan”. De broer van de aangever herkende degene die stak evenmin op de aan hem getoonde camerabeelden. De neef van de aangever concludeert dat degene met de Nike jas met een wit Nike logo moet hebben gestoken, omdat hij die zag wegrennen nadat hij het slachtoffer hoorde schreeuwen, maar hij heeft de steekpartij zelf niet gezien. Ook heeft hij degene die stak niet herkend op de aan hem getoonde camerabeelden. Daarbij komt dat verdachte volgens de aangever niet de enige was die een Nike jas droeg. Weliswaar heeft verdachte thans, tien maanden na het incident, hoog haar, maar anderzijds had verdachte blijkens de camerabeelden een lichte broek aan, waarover niet door de getuigen is gerept.
Al met al is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Verdachte dient dan ook van beide feiten te worden vrijgesproken.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging tot moord en de openlijke geweldpleging kunnen worden bewezen. Verdachte is als steker aan te merken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) is belaagd door een groep van zes à zeven personen, waarbij hij door een persoon uit die groep met de fiets is aangereden en ten val is gekomen. Iemand probeert hem vervolgens te wurgen en een ander steekt met een kapmes in zijn benen en maakt zwaaiende bewegingen waardoor het kapmes op het hoofd van [slachtoffer] komt. Hij heeft verwondingen aan zijn benen en hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de dadergroep, waaronder het met een kapmes steken in de benen en zwaaien richting het hoofd waarbij met dat kapmes het hoofd geraakt wordt, terwijl het slachtoffer zich op de grond bevond, ten minste de aanmerkelijke kans is aanvaard dat die door dergelijk handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte onderdeel is geweest van deze dadergroep. Verdachte heeft enkel verklaard “dat hij in de buurt was”. Uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden – in onderlinge samenhang bezien – komt naar het oordeel van de rechtbank een beeld van wezenlijke betrokkenheid van verdachte naar voren. Blijkens tapgesprekken praten verdachte en [persoon 5] al vanaf begin januari 2021 over het slachtoffer ( [slachtoffer] ). Verdachte wil [slachtoffer] , evenals [persoon 5] , graag “hebben”. Verdachte heeft niet willen verklaren hoe deze gesprekken moeten worden begrepen. De rechtbank concludeert op grond van deze tapgesprekken dat de verdachte op zoek was naar het slachtoffer. Verdachte belt de avond van 29 januari 2020 voor de aanval met [persoon 6] en zegt dat hij naar hem toe moet komen. Hij geeft aan dat de jongens moeten opschieten want [slachtoffer] is snel in [naam buurt] . Hij wordt later op de avond samen met [persoon 6] herkend van de beelden terwijl zij met een groep de flat [naam flat] verlaten, waar medeverdachte [naam] woont. Dat is tevens de persoon die naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer met de fiets heeft aangereden. Verder blijkt uit verschillende tapgesprekken dat verdachte contact heeft met andere verdachten over de plek waar vermoedelijk het slachtoffer [slachtoffer] naar toe komt, te weten de Kousenbandstraat. [persoon 7] geeft steeds aan verdachte telefonisch door waar [slachtoffer] zich bevindt. De telefoongesprekken komen overeen met de netwerklocaties en de camerabeelden waarop ook de reisbewegingen van de groep van [slachtoffer] zijn waar te nemen. Verdachte onderhoudt contact met medeverdachten en zijn telefoon peilt uit in de nabijheid van de plaats delict. Op het moment van de aanval is er geen onderling telefonisch contact. Een van de jongens in de dadergroep zou volgens de aangever een beetje mollig zijn en een zwarte jas dragen met wit Nike logo. Verdachte past in deze beschrijving.
Uit de combinatie van bovengenoemde bewijsmiddelen alsmede uit de voorgeschiedenis zoals die uit het dossier blijkt, met name de confrontatie in het Nelson Mandelapark waarbij verdachte, [persoon 5] en [persoon 7] lijken te zijn gestoken door iemand uit de groep van [slachtoffer] , leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeplegers vooraf van plan waren [slachtoffer] neer te steken. Hoewel niet is vast te stellen wie [slachtoffer] heeft gestoken, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte er in ieder geval voor heeft gezorgd dat er meerdere personen naar de omgeving van het ‘treffen’ zijn gekomen en dat hij daarmee een substantiële, ronselende, rol heeft gehad. Ondersteuning voor de wens van verdachte op zo’n gewelddadig treffen vindt de rechtbank onder andere ook in een tapgesprek van 7 januari 2021, waarin duidelijk wordt dat verdachte [slachtoffer] ook graag wil “doen” en aangeeft dat als hij met z’n drieën was hij daar “kankerhard zou willen dashen” en “kankerhard vies zou willen doen” waarbij het gesprek dan onder andere over [slachtoffer] gaat. Evenals ten aanzien van de feiten vermeld in zaak A heeft verdachte er ook hier voor gekozen om verder niets te verklaren of uit te leggen. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan de rechtbank, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend voor het bewijs beschouwd moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, dat in haar overwegingen bij het gebruikte omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
In dit geval zijn de bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank niet anders uitlegbaar dan dat verdachte voorafgaand aan het delict dermate nauw en volledig betrokken is geweest bij het tenlastegelegde dat hij als medepleger kan worden bestempeld ook al staat niet vast dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid van voorbedachte rade om het slachtoffer van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank staat weliswaar vast dat de daders bewust tot een confrontatie zijn gekomen met het slachtoffer, maar niet kan worden vastgesteld dat zij het plan hadden om het slachtoffer levensbedreigend te verwonden. Verdachte zal van de voorbedachte rade derhalve (partieel) worden vrijgesproken.
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .
Daarnaast is op grond van dezelfde bewijsmiddelen de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen.
Zaak C feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging kan worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de telefoon van verdachte is een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat meerdere jongens een onbekend gebleven slachtoffer geweld aandoen. Er is geen aangifte gedaan in deze zaak. Er is één verklaring van een verbalisant die verdachte meent te herkennen als een van de daders. De rechtbank twijfelt aan deze herkenning. De rechtbank acht op basis van dit beperkte dossier dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak C onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Zaak C feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezit van de MDMA kan worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht het bezit van de ten laste gelegde hoeveelheid MDMA bewezen. De verklaring van verdachte dat hij dit eerder op straat had gevonden, maakt dat oordeel niet anders.

5.Bewezenverklaring en het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- (eerst) voornoemde [slachtoffer] met een fiets hebben aangereden en
- met de armen de keel van voornoemde [slachtoffer] hebben dichtgeknepen en dichtgeknepen hebben gehouden en
- (vervolgens) met een (kap)mes voornoemde [slachtoffer] in de (boven)benen (in de nabijheid van vitale lichaamsdelen) hebben gestoken en
- voornoemde [slachtoffer] met een (kap)mes tegen het hoofd hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, te weten op de Kousenbandstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het dreigend en agressief met een groep achtervolgen van voornoemde [slachtoffer] en met een fiets aanrijden van voornoemde [slachtoffer] en het met de arm dichtknijpen van de keel van voornoemde [slachtoffer] en het met een kapmes steken in
de bovenbenen van voornoemde [slachtoffer] en het met een kapmes op het hoofd slaan van voornoemde [slachtoffer] ;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 2 maart 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,13 gram van een materiaal bevattende mdma, zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het in zaak B en C bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens dient aan verdachte gezien de adviezen van de deskundigen een onvoorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) te worden opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat bij een eventuele strafoplegging het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet proportioneel is. Verdachte is niet eerder behandeld, terwijl hij daar wel open voor staat. Hij heeft ook al een verbetering in zijn gedrag laten zien de laatste tijd en er is een ondertoezichtstelling uitgesproken. Hij kan in een ambulant strak kader, zoals bij de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM), worden behandeld en begeleid. Zo nodig kunnen elektronisch toezicht en een gebieds- en contactverbod daarbij worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op jonge leeftijd (15 jaar) schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit en hij heeft harddrugs aanwezig gehad. Verdachte is – samen met anderen – betrokken geweest bij een poging tot doodslag op een jong slachtoffer, [slachtoffer] (16 jaar). Het slachtoffer is op straat aangevallen door een aantal daders en in zijn benen gestoken met een kapmes en daarmee ook op zijn hoofd geslagen. Ook is geprobeerd hem te wurgen. Als de politie bij hem thuis komt, treffen ze hem angstig trillend en bloedend op de bank aan. Uit het dossier, waaronder de tapgesprekken en processen-verbaal van politie met betrekking tot eerdere geweldsincidenten en clips op YouTube, leidt de rechtbank af dat de aanleiding van de zaak gezocht moet worden in een vete in de drillrapscene. Dat geldt overigens ook voor zaak A, maar hoewel verdachte daar wel een rol in lijkt te spelen is verdachte daar niet strafrechtelijk verantwoordelijk voor te houden. Alle betrokkenen zwijgen daarover en ontkennen (gedeeltelijk) deel uit te maken van die scene. De rechtbank maakt zich ernstige zorgen over deze wereld waarin geweld over en weer wordt uitgelokt en messenbezit onder jongeren gemeengoed lijkt te zijn geworden. Het voorhanden hebben van messen leidt tot het risico op gebruik daarvan en dit leidt tot steeds meer steekincidenten, met vaak zeer ernstige afloop. Het moet duidelijk zijn dat dit soort gedrag niet getolereerd wordt, zodat een forse jeugddetentie op zijn plaats is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 8 mei 2019 door de kinderrechter is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met onder andere openlijke geweldpleging en tevens is veroordeeld ter zake van verboden messenbezit. Daarnaast heeft hij in 2018 een werkstraf aangeboden gekregen van het Openbaar Ministerie eveneens voor steekwapenbezit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van – onder meer – de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 12 oktober 2021;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door M.E. de Wit, GZ-psycholoog op 25 mei 2021;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater op 23 september 2021 als aanvulling op de “weigerrapportage” van 23 april 2021.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een (andere gespecificeerde) disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van zwakbegaafdheid en is er sprake geweest van een verstoord hechtingsproces door meerdere wisselingen van hechtingsfiguren. Hij heeft geen stabiele, stevige sociaal-emotionele basis van waaruit hij de wereld met (zelf)vertrouwen tegemoet kan treden en staat basaal wantrouwend in de wereld. Deze problematiek is van negatieve invloed op zijn gedrag en sociale informatieverwerking waarbij de intenties van anderen snel verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden. Er is sprake van autoriteitsproblemen en zelfbepalend gedrag. In wezen is hij een jongen met een zwak zelfbeeld en zwakke zelfsturing die veel behoefte heeft aan bevestiging. Dit alles maakt hem in combinatie met zijn zwakbegaafdheid tot een erg structuurbehoeftige jongen.
Er is bij hem sprake van een in negatieve richting ingezette identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling waarbij de gewetensontwikkeling navenant is meegegaan en er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake. Verdachte heeft zich in het politieverhoor op zijn zwijgrecht beroepen en ook de psycholoog geen inzicht gegeven. Er is daardoor geen zicht verkregen op de doorwerking van zijn stoornis in het ten laste gelegde en de groep jongens waar hij deel van uitmaakt(e) en of hij misschien in opdracht heeft gehandeld. Wel kan gesteld worden dat zijn zwakbegaafdheid, beïnvloedbaarheid en zwakke gewetensontwikkeling meegespeeld zullen hebben bij het ten laste gelegde. Hoewel er sprake is van enkele beschermende factoren zoals een positieve gerichtheid op de toekomst (zijn opleiding wel willen voltooien en er (tot op zekere hoogte) sprake is van sociale competentie, zelfcontrole en doorzettingsvermogen), zijn deze zwak. Moeder is onvoldoende in staat hem de discipline, het toezicht, de ondersteuning en de sturing te geven die betrokkene, structuurbehoeftig als hij is, nodig heeft.
Gezien de ernst van de feiten en de hoge kans op herhaling is ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf of een GBM niet aangewezen. Gezien de zwaarwegende risicofactoren die zowel in hemzelf als in zijn leefomgeving (zijn omgang met delinquente vrienden die gelieerd zijn aan de drillrapscene van Amsterdam ZO en de voor hem ontoereikende opvoedsituatie) zijn gelegen, is intramurale behandeling aangewezen. Om die reden wordt ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel eveneens niet haalbaar geacht. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel prevaleert dan ook boven een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De psychiater komt tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis die zich laat omschrijven als een disruptieve gedragsstoornis, waarvan het begin al in de kindertijd ligt en lijkt voort te komen uit de moeilijk verlopen hechting en het gebrek aan gevoelde basale veiligheid. Hierbij is van belang dat zijn cognitieve capaciteiten niet hebben kunnen compenseren voor de sociaal-emotionele achterstand. Tevens is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Hiervan was ook sprake ten tijde van de feiten en beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Omdat verdachte ontkent kan geen doorwerking van zijn stoornis in de feiten worden vastgesteld. Wel lijkt het aannemelijk dat zijn zwakbegaafdheid, het gebrek aan vertrouwen in volwassenen en zijn zwakke gewetensontwikkeling mede aanleiding hebben gevormd voor de aansluiting bij een groep deviante leeftijdsgenoten. Geadviseerd wordt om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als verhoogd ingeschat. Als zorgelijk wordt gezien dat de aantrekkingskracht en loyaliteit van jeugdgroepen, zoals drillrapgroepen als groot wordt gezien waardoor ambulante behandelingen eigenlijk als niet toereikend worden gezien door onderzoeker. Verdachte lijkt te profiteren van een omgeving waarbinnen hem zowel structuur als ook (positieve) aandacht wordt gegeven. In de JJI lijkt hij in toenemende mate open te staan voor sturing en gedragsaanpassing. Hiermee lijkt pedagogische beïnvloeding dus nog mogelijk. Dat is van groot belang aangezien verdachte nog jong is en in ontwikkeling. Ook voor wat betreft de persoonlijkheidsontwikkeling zijn er nog beïnvloedingsmogelijkheden die groter zijn op jonge leeftijd in vergelijking tot een oudere leeftijd. Derhalve adviseert onderzoeker deze behandeling intramuraal (klinisch) te laten starten waardoor er al enige afstand ontstaat tussen verdachte en zijn vrienden van de straat.
Onderzoeker adviseert om de behandeling binnen het juridische kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vorm te geven. Hierbij wordt de kans op een geslaagde ambulante behandeling als gering ingeschat en lijkt juist de structuur en nabijheid binnen een intramurale setting de kans van slagen te vergroten.
De psycholoog en psychiater hebben op de zitting hun conclusies toegelicht en hebben de adviezen om te komen tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een intramurale behandeling gehandhaafd.
Ter zitting heeft de Raad zich aangesloten bij deze adviezen. Er is geen andere geschikte mogelijkheid dan verdachte te laten behandelen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Er zijn teveel risico’s voor de plaatsing van verdachte in een open setting met een ambulante behandeling. De motivatie van verdachte en zijn reflectievermogen op de feiten zijn daarvoor ook onvoldoende om deze veilig te laten slagen.
Ook de WSS heeft zich bij de adviezen aangesloten, omdat een minder verstrekkend alternatief niet voldoende is om de behandeling te laten slagen.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte, de adviezen van deskundigen en hulpverlening zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van aanzienlijke duur.
Ingevolge artikel 77i lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht is de maximale duur die aan een verdachte jonger dan 16 jaar kan worden opgelegd twaalf maanden. De door de officier van justitie neergelegde eis van 20 maanden kan reeds om die reden niet worden gevolgd.
De rechtbank zal indachtig dit strafmaximum aan verdachte een jeugddetentie 250 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest, om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, maar ook om vervolgens zo snel mogelijk met een behandeling zoals hierna overwogen te kunnen beginnen.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde in zaak B zeer ernstige en gewelddadige delicten betreffen. Gelet op de conclusies van de deskundigen en het hoge recidiverisico is intensieve behandeling noodzakelijk die alleen intramuraal, binnen een JJI, kan worden gegarandeerd en zo de grootste kans van slagen heeft. Verdachte heeft een ernstige gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Hij is echter nog heel jong, dus pedagogische bijsturing is nog zeker mogelijk. Een behandeling in een open setting of vanuit de thuissituatie is evenwel geen mogelijkheid, gezien de risico’s die dat met zich meebrengt. Er zijn zorgen over de drillrapscene waarin verdachte zich begeeft en het grote gevaar op herhaling. Daarnaast is verdachte niet intrinsiek gemotiveerd (genoeg) om in een ambulante setting succesvol behandeld te worden.
De rechtbank stelt vast dat op de gepleegde misdrijven in zaak B naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden en op de zitting naar voren gebracht komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van die misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, waarbij er naar het oordeel van de rechtbank zo snel mogelijk dient te worden toegewerkt naar start van behandeling van verdachte in het kader van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Beslag
Onder verdachte is een Apple telefoon in beslaggenomen ( [nummer] omschrijving: G6032528, Zwart).
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak B bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 260,- aan materiële schadevergoeding (jas) en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft deze vordering op de zitting toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak A ten laste gelegde en er ten aanzien van die zaak geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak C onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 1 primair en 2 en het in zaak C onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag
en
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
250 (tweehonderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart verbeurd: [nummer] 1 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6032528, Zwart, Merk: Apple).
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2021.
[.]