Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Bonn in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 27 augustus 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van oplichting. De opgeëiste persoon, geboren in Canada in 1961, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is gedetineerd in een onbekende detentieplaats.
Tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2021 werd de zaak behandeld. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, stelde dat het EAB genoegzaam was en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. de Klerk, betwistte de genoegzaamheid van het EAB en verzocht om weigering van de overlevering. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de rol van de opgeëiste persoon en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd toegestaan, en de rechtbank verwees naar de toepasselijke wetsartikelen, waaronder artikel 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter, samen met mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, en werd uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.