ECLI:NL:RBAMS:2021:6204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
13/674137-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en openlijke geweldpleging in vereniging na incident op de Nassaukade

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen, van 36 en 38 jaar, die beschuldigd werden van zware mishandeling en openlijke geweldpleging in vereniging. De feiten vonden plaats in december 2015 op de Nassaukade, waar de aangever betrokken raakte in een conflict met de verdachten. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 22 oktober 2021 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, en de raadsman van de verdachte, mr. Z. Nahar, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De beschuldigingen omvatten zware mishandeling van de aangever in vereniging, dan wel een poging daartoe, en openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan de mishandeling of dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en niet ondersteund door objectief bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de gebeurtenissen niet konden worden gekwalificeerd als mishandeling in de zin van het Wetboek van Strafrecht, omdat de aangever niet voldoende had aangetoond dat hij een hevige onlust veroorzakende gewaarwording had ervaren door het in het water duwen. De beslissing van de rechtbank werd genomen op basis van de inhoud van het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674137-17
Datum uitspraak: 5 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.zware mishandeling van [slachtoffer] in vereniging (primair) of een poging daartoe (subsidiair);
2.openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (primair) of mishandeling van [slachtoffer] in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (subsidiair).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden vrijgesproken van de beschuldiging onder 1 omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de zware mishandeling of de poging daartoe. Er kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Wel kan worden bewezen dat verdachte zich onder 2 heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging doordat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] ruzie heeft gehad met aangever en zij hem beiden in het water hebben geduwd. Er is geen sprake geweest van een noodweersituatie, dit verweer moet worden verworpen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet geheel worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent aangever te hebben geslagen en ook dat hij aangever opzettelijk in het water heeft geduwd. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar en wordt niet ondersteund door ander bewijs in het procesdossier. Indien de rechtbank daar ten aanzien van de beschuldiging onder twee anders over denkt, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken of worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is geweest van een noodweersituatie. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de verdediging vindt de rechtbank dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Aangever heeft op 22 december 2015 bij de politie onder meer verklaard dat hij met vrienden in de auto onderweg was naar een club in Amsterdam. In de auto is een discussie ontstaan met medeverdachte [medeverdachte] . Op de Nassaukade, ter hoogte van nummer [nummer] , zijn zij uit de auto gestapt waarna medeverdachte [medeverdachte] een fles kapot heeft geslagen op een lantaarnpaal. Vervolgens heeft hij aangever met twee handen en met kracht een duw gegeven, waardoor hij in het water viel. Toen aangever uit het water was geklommen heeft medeverdachte [medeverdachte] hem met de kapot geslagen fles in het gezicht gestoken. Aangever is hierna in het gezicht geslagen door verdachte en nog eens in het water geduwd door de neef van verdachte. Nadat hij uit het water was gekomen, is hij weer in het water geduwd, deze keer door verdachte. Vervolgens is hij uit het water geklommen, heeft hij zijn schoenen uitgedaan en is hij naar het politiebureau gerend. Naast zijn schoenen heeft aangever ook zijn jas achtergelaten.
De wond van aangever in zijn gezicht is diezelfde avond gehecht waarna een letselverklaring is opgesteld door de GGD. Bij de GGD heeft aangever verklaard dat hij met een kapotgeslagen fles of glas in het gezicht is gedrukt, waarna hij het water is ingeduwd. Hierna is hij nog twee keer in het water geduwd.
De politie heeft diezelfde dag samen met aangever onderzoek gedaan naar de mogelijke pleegplaats waarbij zij de gehele waterzijde van de Singelgracht hebben afgezocht tussen het Leidseplein tot voorbij de Elandsgracht. Ter hoogte van Nassaukade [nummer] werden geen schoenen, jas, gebroken glas of een kapotgeslagen fles aangetroffen. Er zijn geen sporen aangetroffen die kunnen wijzen op een plaats delict.
Op 2 mei 2016 heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd. Aangever heeft toen verklaard dat hij meteen het water in werd geduwd door medeverdachte [medeverdachte] , nadat hij door hem in het gezicht was gesneden.
Verdachte heeft een ontkennende verklaring afgelegd, in die zin dat hij heeft ontkend dat hij aangever in zijn gezicht zou hebben geslagen en dat hij aangever opzettelijk in het water heeft geduwd. Hij heeft ook verklaard geen fles te hebben gezien. Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend dat hij aangever met een kapotte fles in zijn gezicht heeft gesneden. Hij heeft verder verklaard dat hij aangever na een discussie en over en weer geduw en getrek het water heeft ingeduwd omdat aangever “moest afkoelen.” Daarna is medeverdachte [medeverdachte] naar de auto gelopen. Verdachte heeft, naar zijn zeggen, aangever vervolgens uit het water geholpen, waarna tussen hen een discussie en worsteling is ontstaan. Door de worsteling zou aangever weer in het water terecht zijn gekomen. Beide verdachten hebben verklaard dat aangever al in de auto boos en agressief gedrag vertoonde en dit vervolgens op hen af reageerde en zij hebben allebei bloed in het gezicht van aangever gezien toen hij de eerste keer uit het water kwam. Ook verklaren beiden dat aangever heeft gezegd dat hij tegen de politie zou zeggen dat hij met een fles in het gezicht is geslagen, om het zo erger te maken.
De rechtbank oordeelt het volgende.
Ten aanzien van feit 1 (primair en subsidiair)
Op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] aangever na een discussie en onderling ‘geduw en getrek’ in het water heeft geduwd. Verdachte heeft aangever vervolgens uit het water geholpen, waarna een worsteling tussen hen is ontstaan en aangever weer in het water terecht is gekomen. Aangever heeft letsel aan zijn wang opgelopen dat ook door beide verdachten is gezien. De rechtbank kan echter niet vast stellen hoe het letsel precies is ontstaan of wat de toedracht hiervan is geweest. Daarvoor is ten eerste redengevend dat aangever zelf wisselend heeft verklaard over de volgorde en de locatie van de gebeurtenissen. Dit maakt dat de rechtbank de aangifte met terughoudendheid beoordeelt. Ten tweede geldt dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] grotendeels ondersteunend aan elkaar zijn en op meerdere onderdelen de aangifte tegenspreken. Ten derde geldt dat, anders dan het letsel zelf, de aangifte niet wordt ondersteund door andere, objectieve gegevens in het procesdossier. Er kon immers geen plaats delict worden vastgesteld en nergens op de kade zijn glasresten, een jas of schoenen aangetroffen. Tot slot geldt dat de informatie in het dossier ruimte laat voor de mogelijkheid dat aangever het letsel niet door toedoen van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] heeft opgelopen. De conclusie is dan ook dat niet bewezen is dat het letsel van aangever is ontstaan door toedoen van verdachte. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de zware mishandeling of de poging daartoe.
Ten aanzien van feit 2 (primair)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de beschuldiging onder 2 die ziet op openlijke geweldpleging in vereniging of mishandeling. Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] heeft geworsteld met aangever en dat hij aangever in het water heeft geduwd. Daarna is hij weggelopen. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte kort daarna met aangever heeft geworsteld. De rechtbank vindt echter dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, omdat het, weliswaar vrijwel aansluitend, twee verschillende incidenten zijn. Daarom kan niet worden gezegd dat de ene geweldpleger deelnam aan het door de andere gepleegde geweld.
Ten aanzien van feit 2 (subsidiair)
Tot slot spreekt de rechtbank verdachte vrij van mishandeling. Zoals hiervoor al overwogen is slechts komen vast te staan dat verdachte met aangever heeft geworsteld waardoor aangever in het water terecht is gekomen. De overige tenlastegelegde geweldshandelingen zijn niet bewezen. Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn – zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat –, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Dit betekent dat sprake moet zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen. Aangever heeft wel verklaard pijn te hebben ervaren door het steken met de kapotgeslagen fles – wat de rechtbank niet bewezen vindt –, maar verder heeft hij niets verklaard over een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam die is veroorzaakt door het in het water duwen. Dat daarvan sprake zou zijn geweest is door het Openbaar Ministerie ook niet ten laste gelegd. Ook als wordt aangenomen dat verdachte aangever opzettelijk in het water zou hebben geduwd, kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen dat verdachte zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan mishandeling.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Smit en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2021.