ECLI:NL:RBAMS:2021:6203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
13/674139-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en openlijke geweldpleging na incident op de Nassaukade

In de strafzaak tegen twee mannen van 36 en 38 jaar, die beschuldigd werden van zware mishandeling en openlijke geweldpleging in vereniging, heeft de rechtbank Amsterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 december 2015 op de Nassaukade, waarbij de aangever, een vriend van de verdachten, gewond raakte. De officier van justitie stelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan zware mishandeling door de aangever met een kapotgeslagen fles in het gezicht te steken en hem in het water te duwen. De verdediging betwistte de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank de verklaringen van de aangever en de verdachten zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en niet ondersteund door objectief bewijs. Er werd geen plaats delict aangetroffen en de verklaringen van de verdachten waren grotendeels ondersteunend aan elkaar. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de aangever letsel had opgelopen door toedoen van de verdachten. Daarom sprak de rechtbank de verdachten vrij van zowel zware mishandeling als openlijke geweldpleging.

De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van mishandeling niet alleen lichamelijk letsel of pijn moet worden aangetoond, maar ook dat er sprake moet zijn van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording. Aangezien de aangever niet voldoende bewijs had geleverd voor deze elementen, werd ook de beschuldiging van mishandeling verworpen. De uitspraak van de rechtbank was een bevestiging van de onschuld van de verdachten in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674139-17
Datum uitspraak: 5 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.G. Emsbroek, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.zware mishandeling van [slachtoffer] in vereniging (primair) of een poging daartoe (subsidiair);
2.openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (primair) of mishandeling van [slachtoffer] in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (subsidiair).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever door hem met een kapotgeslagen fles in het gezicht te steken. Aangever heeft een flinke wond opgelopen. Er is geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Er is geen sprake geweest van een noodweersituatie, dit verweer moet worden verworpen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet geheel worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent dat hij aangever met een (kapotte) fles in zijn gezicht heeft geslagen. Hij erkent wel dat hij aangever in het water heeft geduwd. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar en wordt niet ondersteund door ander bewijs in het procesdossier. Indien de rechtbank daar anders over denkt, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken of worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen door hem in het water te duwen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de verdediging vindt de rechtbank dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Aangever heeft op 22 december 2015 bij de politie onder meer verklaard dat hij met vrienden in de auto onderweg was naar een club in Amsterdam. In de auto is een discussie ontstaan met verdachte. Op de Nassaukade, ter hoogte van nummer [nummer] , zijn zij uit de auto gestapt waarna verdachte een fles kapot heeft geslagen op een lantaarnpaal. Vervolgens heeft verdachte hem met twee handen en met kracht een duw gegeven, waardoor aangever in het water viel. Toen aangever uit het water was geklommen heeft verdachte hem met de kapot geslagen fles in het gezicht gestoken. Aangever is hierna in het gezicht geslagen door medeverdachte [medeverdachte] en nog eens in het water geduwd door de neef van medeverdachte [medeverdachte] . Nadat hij uit het water was gekomen, is hij weer in het water geduwd, deze keer door medeverdachte [medeverdachte] . Vervolgens is hij uit het water geklommen, heeft hij zijn schoenen uitgedaan en is hij naar het politiebureau gerend. Naast zijn schoenen heeft aangever ook zijn jas achtergelaten.
De wond van aangever in zijn gezicht is diezelfde avond gehecht waarna een letselverklaring is opgesteld door de GGD. Bij de GGD heeft aangever verklaard dat hij een kapotgeslagen fles of glas in het gezicht is gedrukt, waarna hij het water is ingeduwd. Hierna is hij nog twee keer in het water geduwd.
De politie heeft diezelfde dag samen met aangever onderzoek gedaan naar de mogelijke pleegplaats waarbij zij de gehele waterzijde van de Singelgracht hebben afgezocht tussen het Leidseplein tot voorbij de Elandsgracht. Ter hoogte van Nassaukade [nummer] werden geen schoenen, jas, gebroken glas of een kapotgeslagen fles aangetroffen. Er zijn geen sporen aangetroffen die kunnen wijzen op een plaats delict.
Op 2 mei 2016 heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd. Aangever heeft toen verklaard dat hij meteen het water in werd geduwd door verdachte, nadat hij door hem in het gezicht was gesneden.
Verdachte heeft een ontkennende verklaring afgelegd, in die zin dat verdachte heeft ontkend dat hij aangever met een kapotte fles in het gezicht zou hebben gesneden. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever, na een discussie en over en weer geduw en getrek, het water heeft ingeduwd omdat aangever “moest afkoelen.” Daarna is verdachte naar de auto gelopen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard geen fles te hebben gezien en heeft ontkend dat hij aangever in zijn gezicht heeft geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij aangever uit het water hebben gehaald, waarna ook tussen hen een discussie en worsteling is ontstaan. Aangever is volgens medeverdachte [medeverdachte] door die worsteling opnieuw in het water terecht gekomen. Beide verdachten hebben verklaard dat aangever al in de auto boos en agressief gedrag vertoonde en dit vervolgens op hen afreageerde en zij hebben allebei bloed in het gezicht van aangever gezien toen hij de eerste keer uit het water kwam. Ook verklaren beiden dat aangever heeft gezegd dat hij tegen de politie zou zeggen dat hij met een fles in het gezicht is geslagen, om het zo erger te maken.
De rechtbank oordeelt het volgende.
Ten aanzien van feit 1 (primair en subsidiair)
Op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat verdachte aangever na een discussie en onderling ‘geduw en getrek’ in het water heeft geduwd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft aangever vervolgens uit het water geholpen, waarna een worsteling tussen hen is ontstaan en aangever weer in het water terecht is gekomen. Aangever heeft letsel aan zijn wang opgelopen dat ook door beide verdachten is gezien. De rechtbank kan echter niet vast stellen hoe het letsel precies is ontstaan of wat de toedracht hiervan is geweest. Daarvoor is ten eerste redengevend dat aangever zelf wisselend heeft verklaard over de volgorde en de locatie van de gebeurtenissen. Dit maakt dat de rechtbank de aangifte met terughoudendheid beoordeelt. Ten tweede geldt dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] grotendeels ondersteunend aan elkaar zijn en op meerdere onderdelen de aangifte tegenspreken. Ten derde geldt dat, anders dan het letsel zelf, de aangifte niet wordt ondersteund door andere, objectieve gegevens in het procesdossier. Er kon immers geen plaats delict worden vastgesteld en nergens op de kade zijn glasresten, een jas of schoenen aangetroffen. Tot slot geldt dat de informatie in het dossier ruimte laat voor de mogelijkheid dat aangever het letsel niet door toedoen van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] heeft opgelopen. De conclusie is dan ook dat niet bewezen is dat het letsel van aangever is ontstaan door toedoen van verdachte. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de zware mishandeling of de poging daartoe.
Ten aanzien van feit 2 (primair)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de beschuldiging onder 2 die ziet op openlijke geweldpleging in vereniging of mishandeling. Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geworsteld met aangever en dat hij aangever in het water heeft geduwd. Daarna is hij weggelopen. Ook kan worden vastgesteld dat kort daarna medeverdachte [medeverdachte] met aangever heeft geworsteld. De rechtbank vindt echter dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, omdat het, weliswaar vrijwel aansluitend, twee verschillende incidenten zijn. Daarom kan niet worden gezegd dat de ene geweldpleger deelnam aan het door de andere gepleegde geweld.
Ten aanzien van feit 2 (subsidiair)
Tot slot spreekt de rechtbank verdachte vrij van mishandeling. Zoals hiervoor al overwogen is slechts komen vast te staan dat verdachte aangever in het water heeft geduwd. De overige tenlastegelegde geweldshandelingen zijn niet bewezen. Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn – zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat –, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Dit betekent dat sprake moet zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen. Aangever heeft wel verklaard pijn te hebben ervaren door het steken met de kapotgeslagen fles – wat de rechtbank niet bewezen vindt –, maar verder heeft hij niets verklaard over een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam die is veroorzaakt door het in het water duwen. Dat daarvan sprake zou zijn geweest is door het Openbaar Ministerie ook niet ten laste gelegd. Er kan daarom niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Smit en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2021.