ECLI:NL:RBAMS:2021:6199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
13/234289-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie en eendaadse samenloop

Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De zaak kwam voort uit een doorzoeking op 15 september 2020, waarbij een vuurwapen en munitie werden aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar verweer over het niet gewaarborgd zijn van haar zwijgrecht, schuldig was aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, terwijl de raadsman van de verdachte betoogde dat de verklaringen van de verdachte niet gebruikt mochten worden als bewijs vanwege vormverzuimen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen die de verdachte had afgelegd voor het aantreffen van het wapen niet gebruikt konden worden, maar dat de verklaring die zij had afgelegd bij de rechter-commissaris wel als bewijs kon dienen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 26 weken, waarvan 19 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en de munitie, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/234289-20 (Promis)
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. KurniawanAyre en van wat verdachte en haar raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich, samen met anderen of een ander, op 15 september 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft betoogd dat uit de tapgesprekken, de DNA-sporen van verdachte op het tasje waar het wapen in zat en de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de rechter-commissaris, kan worden afgeleid dat verdachte wist van de aanwezigheid van het vuurwapen in haar kast en daar ook de beschikkingsmacht over had. De omstandigheid dat verdachte – nadat het vuurwapen was aangetroffen – op haar zwijgrecht gewezen had moeten worden doet daaraan niet af. De verklaring die verdachte toen heeft afgelegd tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten, heeft zij immers herhaald bij de rechter-commissaris. Ook het medeplegen kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die verdachte tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft afgelegd en de daaruit verkregen bewijsmiddelen – waaronder het aantreffen van het vuurwapen – niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Zowel vóór als ná het aantreffen van het vuurwapen was sprake van een verhoorsituatie, zoals omschreven in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Verdachte is immers op beide momenten niet gewezen op haar zwijgrecht en haar recht op rechtsbijstand (ex artikel 29, tweede lid, Sv), terwijl zij toen als verdachte van een strafbaar feit moest worden aangemerkt. Deze onherstelbare vormverzuimen moeten op grond van artikel 359a Sv tot gevolg hebben dat de verklaringen van verdachte leiden tot bewijsuitsluiting van het ten laste gelegde en verdachte moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft benadrukt dat verdachte niet wist dat in haar kast een vuurwapen lag en dat zij het wapen nooit heeft vastgehouden. De kast waarin het wapen is aangetroffen werd door meerdere mensen gebruikt, maar verdachte weet niet precies door wie. Er waren meerdere sleutels in omloop. Bovendien kwamen er veel mensen over de vloer die de kamer van verdachte gebruikten als overloop naar de aangrenzende tuin.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 15 september 2020 heeft, met toestemming van de rechter-commissaris, een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 2] te [plaats 1] . Deze doorzoeking vond plaats in het kader van het onderzoek naar de verdachte [verdachte2] . Tijdens de doorzoeking stuitten de ter plaatse gekomen verbalisanten in een slaapkamer op een afgesloten kast. Aan verdachte – die in de betreffende kamer lag te slapen – werd gevraagd naar de sleutel van de kast, waarop zij antwoordde dat de sleutel in een zwart tasje naast haar bed zat.
In een blauw tasje in de kast werd vervolgens een vuurwapen met daarin bijbehorende munitie aangetroffen. Op de vraag van wie het wapen is en of het een echt vuurwapen betreft antwoordde verdachte dat het wapen van een vriend is en dat het wapen echt is.
Op 19 september 2020 verklaarde verdachte wederom tegenover de rechter-commissaris – nadat zij is gewezen op haar zwijgrecht en in het bijzijn van haar raadsman – dat het wapen van een vriend is. Aan de buitenkant van het blauwe tasje is DNA van verdachte aangetroffen.
Vormverzuim
Naar het oordeel van de rechtbank was nog geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit jegens verdachte toen haar werd gevraagd naar de sleutel van de afgesloten kast. Op dat moment was er dan ook nog geen sprake van een verhoorsituatie (ex artikel 29, eerste lid, Sv), zodat verdachte niet op haar zwijgrecht en haar recht op rechtsbijstand had hoeven te worden gewezen. De vraag aan verdachte is niet gesteld in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen verdachte (de zogenaamde ‘Schutznorm’). Tegen verdachte is pas een verdenking ontstaan van het plegen van een strafbaar feit nadat het vuurwapen in de kast van haar slaapkamer was aangetroffen. De verklaring die verdachte vervolgens over het wapen en de herkomst ervan tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft afgelegd – zonder dat zij was gewezen op haar zwijgrecht en haar recht op rechtsbijstand – zal daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Dit is anders voor de verklaring die verdachte tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd. Verdachte heeft die verklaring immers afgelegd in het bijzijn van haar advocaat en nádat zij was gewezen op haar zwijgrecht. Deze verklaring hoeft dan ook niet van het bewijs te worden uitgesloten.
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het wapen- en munitieonderzoek, het DNA-onderzoek en de door verdachte afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris, kan worden bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
- een wapen van categorie III, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Zoraki, model 906) en
- munitie van categorie III, te weten zes patronen, soort rondneus volmantel, voorzien van bodemstempel CBC 32 AUTO,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft, vanwege de ernst van het feit, benadrukt dat niet kan worden volstaan met een lagere straf.
6.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman betoogd dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft vastgezeten. Daarbij heeft hij benadrukt dat verdachte moet worden aangemerkt als een first-offender en dat zij bereid is om zich in het kader van een reclasseringstoezicht aan bijzondere voorwaarden te houden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Vuurwapens worden niet zelden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. Bovendien maakt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een ernstige inbreuk op de rechtsorde, wat leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat daarom tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden.
Persoon van verdachte
De rechtbank leidt uit het door reclasseringswerker mevrouw [naam] opgestelde adviesrapport van Reclassering Nederland van 24 november 2020 en het verhandelde ter terechtzitting van 13 oktober 2021 het volgende af.
Verdachte is, samen met haar broertje, opgegroeid bij haar tante, die zij haar pleegmoeder noemt, in Amsterdam, omdat haar moeder de zorg voor de kinderen niet aan kon. Vóórdat verdachte op 15 september 2020 werd aangehouden volgde zij een opleiding tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker, die zij niet heeft kunnen hervatten als gevolg van continuering van de voorlopige hechtenis. Op 26 oktober 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het ten laste gelegde en het vastzitten grote impact op haar hebben gehad. Verdachte is niet eerder in aanraking geweest met justitie. Zij wil werken aan het opbouwen van een stabiele toekomst.
Verdachte krijgt hulp en ondersteuning van haar tante en hulpverleningsorganisatie Levvel bij de stappen die zij moet zetten voor het opbouwen van een zelfstandig bestaan. Zowel haar tante als Levvel hebben een positieve invloed op verdachte.
In januari 2021 heeft verdachte haar opleiding weer kunnen hervatten. Daarnaast heeft zij een bijbaan bij [organisatie] in [plaats 2] . Ondanks het feit dat er onvoldoende zicht is op de risico- en beschermende factoren voor recidive, is echter positief dat er klaarblijkelijk geen noemenswaardige problemen zijn ten aanzien van de leefgebieden.
De reclassering heeft – bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde – geadviseerd om een straf overeenkomstig het volwassenenstrafrecht op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden. Hoewel verdachte open staat voor hulp en ondersteuning door volwassenen is er geen noodzaak voor pedagogische beïnvloeding. Oplegging van een gevangenisstraf kan het psychosociaal functioneren van verdachte negatief beïnvloeden.
De straf
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ‘vanaf vier maanden’.
De rechtbank weegt als strafverzwarend mee dat verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd, maar houdt ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte bij het wapen passende munitie had en dat het wapen geladen was. Ook weegt de rechtbank mee dat het geladen vuurwapen is aangetroffen in een woning waar op dat moment twee minderjarigen verbleven. De rechtbank maakt zich zorgen om de kringen waarin verdachte zich begeeft. Het bewezenverklaarde feit lijkt voort te vloeien uit een naïeve en verkeerde beslissing, terwijl de verdachte een gestructureerd leven lijkt te leiden. De hoop is dan ook dat verdachte, gelet op haar jonge leeftijd en haar motivatie om een stabiele leefsituatie op te bouwen, op het rechte pad blijft. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest al heeft geduurd de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zouden kunnen doorkruisen.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 26 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 19 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
STK Tas (omschrijving: 5969518)
1 DS Doos (omschrijving: 5969530)
1 STK Horloge (omschrijving: 5969539, Rolex)
1 KST Kist (omschrijving: 5969550, Doskocil)
2 STK Pil (omschrijving: 5982648)
1 STK Pistool (omschrijving: 5969640, Zoraki)
1 DV Munitie (omschrijving: 5969643, CBC).
De tas en de lege (wapen) kist behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Het pistool en de munitie worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ook de overige voorwerpen – te weten de doos met het horloge en de pillen – worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar. Deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf. Bovendien is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
19 (negentien) weken, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1 STK Tas (omschrijving: 5969518)
1 KST Kist (omschrijving: 5969550, Doskocil)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2. 1 1 DS Doos (omschrijving: 5969530)
2. 1 1 STK Horloge (omschrijving: 5969539, Rolex)
5. 2 2 STK Pil (omschrijving: 5982648)
5. 2 1 STK Pistool (omschrijving: 5969640, Zoraki)
5. 2 1 DV Munitie (omschrijving: 5969643, CBC).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2021.
[Bijlage{...}]