ECLI:NL:RBAMS:2021:6191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AMS 21/2944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de transitievergoeding als inkomen in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, aangeduid als het college. De zaak betreft de vraag of de transitievergoeding die [eiser] bij zijn ontslag heeft ontvangen, terecht als inkomen is aangemerkt door het college, wat heeft geleid tot een korting op zijn bijstandsuitkering.

De achtergrond van de zaak is dat [eiser] van 2001 tot juli 2019 in deeltijd heeft gewerkt en sinds juni 2019 een WIA-uitkering ontvangt, naast aanvullende bijstand. Na de ontbinding van zijn dienstverband per 1 augustus 2019 ontving hij een transitievergoeding van € 8.103. Het college heeft deze vergoeding als inkomen aangemerkt, omdat [eiser] deze niet heeft aangewend voor re-integratie of ander werk.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2021 heeft [eiser] betoogd dat het college de transitievergoeding ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de transitievergoeding moet worden aangemerkt als inkomen volgens artikel 32 van de Participatiewet (Pw), ook in het geval van [eiser], die langdurig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende maatwerk heeft geleverd door het terug te betalen bedrag aan te passen aan de financiële situatie van [eiser].

De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk heeft gekregen in deze zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Kartal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: M. Mulders).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Op 19 november 2020 heeft het college de ontslagvergoeding van [eiser] op zijn (aanvullende) bijstand [1] gekort. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en M.D.M. Metry, tolk in het Arabisch. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] had een dienstverband in deeltijd van 2001 tot en met juli 2019. Sinds 24 juni 2019 ontvangt hij een WIA-uitkering. [2] Daarnaast ontvangt [eiser] aanvullende bijstand. Met een vaststellingsovereenkomst heeft de werkgever het dienstverband van [eiser] per 1 augustus 2019 ontbonden en hem een wettelijke transitievergoeding betaald van € 8.103. Het college is dit uit Suwinet gebleken. Het college heeft toen op verzoek afschriften van de vaststellingsovereenkomst en de transitievergoeding ontvangen. [eiser] heeft verklaard dat hij de transitievergoeding wil gebruiken voor een bedevaart met de familie.
2. Vervolgens heeft het college de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
3. In het bestreden besluit heeft het college de transitievergoeding aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32 van de Pw, omdat [eiser] de vergoeding niet heeft gebruikt om ander werk te vinden of voor zijn re-integratie.
4. [eiser] betoogt dat het college de transitievergoeding ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt.
Beoordeling van het beroep
5. De rechtbank moet beoordelen of het college de transitievergoeding terecht heeft aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Pw.
6. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand bevat artikel 31, eerste lid, van de Pw een ruime definitie van het begrip middelen. Tot de middelen worden in beginsel alle inkomens- en vermogensbestanddelen gerekend die kunnen worden aangewend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.
7. Met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 oktober 2019 [3] , vooral de overwegingen 8 tot en met 14 van die uitspraak, overweegt de rechtbank dat de transitievergoeding is aan te merken als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet; ook in het geval van [eiser] , die (langdurig) arbeidsongeschikt is.
8. Verder vindt [eiser] dat het verrekenen van de transitievergoeding niet evenredig is met het beoogde doel, omdat hij door die vergoeding meer belasting heeft moeten betalen en ontvangen toeslagen heeft moeten terugbetalen. De rechtbank is dit niet met [eiser] eens. Allereerst had [eiser] de ontvangst van de transitievergoeding aan het college moeten melden. Hij heeft dit niet gedaan. Het college kon hem daardoor niet meedelen dat de transitievergoeding, voor zover niet aangewend voor re-integratie, als inkomen wordt aangemerkt en moet worden aangewend voor de kosten van het dagelijkse levensonderhoud. Verder overweegt de rechtbank dat het college niet gaat over de toeslagen die [eiser] naast de aanvullende bijstand heeft ontvangen. Maar op de zitting is gebleken dat het college wel bereid is rekening te houden met de financiële situatie van [eiser] . Het college heeft immers zelfstandig de hoogte van het door [eiser] per maand terug te betalen bedrag al verlaagd van € 225,08 naar € 142,60 per maand. Volgens [eiser] kan hij ook dit bedrag niet uit zijn inkomen betalen. Daarop heeft het college zich op de zitting bereid verklaard het per maand terug te betalen bedrag verder te verlagen naar het door de gemachtigde van [eiser] voorgestelde bedrag van € 48,- per maand, met ingang van 1 november 2021 of – zo mogelijk – al met ingang van 1 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat het college daarmee voldoende maatwerk heeft geleverd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2021.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).