ECLI:NL:RBAMS:2021:6187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
13/012757-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Amsterdam

Op 29 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man die op 3 januari 2021 in Amsterdam-Zuidoost een man heeft beschoten. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de zitting op 15 oktober 2021 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, de verdediging en verklaringen van deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een ruzie tussen zijn vriendin en het slachtoffer, met een omgebouwd gaspistool vier keer op het slachtoffer heeft geschoten. De verdachte heeft bekend de schutter te zijn geweest, maar heeft betoogd dat hij dacht dat het wapen nep was en dat hij geen opzet had om te doden. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet bewezen kon worden, maar dat er wel sprake was van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf en tbs met voorwaarden, omdat hij een gevaar voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/012757-21
Datum uitspraak: 29 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu verblijvende in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat de verdachte en zijn raadslieden mrs. R.S.E. Bruinen en S. Burmeister (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen mr. P. Figge namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van hetgeen A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog, R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, en E.M. Blokland, reclasseringswerker, als deskundigen hebben verklaard.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 3 januari 2021 heeft rond 16:00 uur een schietpartij plaatsgevonden in het winkelcentrum gelegen aan het Anton de Komplein in Amsterdam. Hierbij is vier keer geschoten op [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ). De verdachte heeft bekend de schutter te zijn geweest. Aan de schietpartij is een ruzie voorafgegaan tussen [benadeelde partij] en een vrouw, die later de vriendin van de verdachte bleek te zijn.
Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij op 3 januari 2021 te Amsterdam:
1.
als medepleger, of alleen, heeft geprobeerd [benadeelde partij] te vermoorden, althans opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2.
een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord gevorderd, omdat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Wel kunnen de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie worden bewezen. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft bekend dat hij met een omgebouwd gaspistool op aangever [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) heeft geschoten en dat dit wapen het in zijn video op YouTube met de titel ‘ [titel] ’ gebruikte wapen is. Ter plaatse zijn drie .22 Long Rifle munitiedelen gevonden.
Verdachte heeft zowel in de passage als in de belwinkel op [benadeelde partij] geschoten. [benadeelde partij] heeft daarbij een schampschot op zijn bovenarm opgelopen. De beschietingen zijn ook te zien op camerabeelden. Een getuige heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over het schietincident.
Door meermaals met een vuurwapen in de richting van [benadeelde partij] te schieten, heeft de verdachte vol opzet op zijn dood gehad.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit van feit 1 wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Het volgende is hiertoe kortweg aangevoerd.
Verdachte dacht dat het betreffende vuurwapen nep was en alleen maar knalde. Het was een slecht omgebouwd gaspistool. Verdachte dacht dat hierin losse flodders of knalpatronen zeten. Hij wist zeker dat hij daar niemand dodelijk of zwaar mee kon verwonden. Als het een functionerend wapen zou zijn geweest, dan zou vanaf de afstand waarmee is geschoten en in de omgeving waarin dat is gebeurd, iemand zwaar(der) gewond zijn geraakt. Dat is niet gebeurd.
Niet kan worden vastgesteld dat het letsel van [benadeelde partij] aan zijn bovenarm is veroorzaakt door het afschieten van het vuurwapen. Over het letsel van [benadeelde partij] is namelijk veel onduidelijk. Er is geen letselverklaring waarin staat dat dit type verwonding zou (kunnen) passen bij een schampschot. Ook kan niet worden vastgesteld dat de foto van de arm die in het dossier is gevoegd, de arm van [benadeelde partij] betreft.
Subsidiair heeft de verdediging partiële vrijspraak van poging tot moord bepleit, omdat voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
3.3.1
Feiten en omstandigheden
Verdachte was op 3 januari 2021 aan het videobellen met zijn vriendin, [vriendin] (hierna: [vriendin] ), die tijdens dit gesprek in winkelcentrum De Amsterdamse Poort in Amsterdam was. Daar kreeg zij ruzie met [benadeelde partij] . [vriendin] is tijdens de ruzie met [benadeelde partij] gaan videobellen met verdachte. Daarop is verdachte met de fiets van huis gegaan naar de belwinkel ‘ [belwinkel] ’ gelegen aan het Anton de Komplein in Amsterdam.
Deze belwinkel bevindt zich in een passage waar diverse winkels zijn gevestigd, waaronder een Albert Heijn. Voor de belwinkel, vlakbij de Albert Heijn en de uitgang van de passage aan het Anton de Komplein, heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde partij] , het latere slachtoffer. Verdachte stond daarbij in een hoek stond en is door [benadeelde partij] op enig moment bij zijn keel gegrepen.
Direct na deze confrontatie heeft verdachte in de passage twee keer op [benadeelde partij] geschoten. [benadeelde partij] is na deze schoten de belwinkel ingerend, daarbij een toonbank omver lopend. Verdachte is achter hem aan de winkel ingestapt en heeft twee keer op [benadeelde partij] geschoten. [benadeelde partij] is daarop frontaal door een plexiglazen plaat die daar hing gelopen. Die plaat is daarbij gebroken.
3.3.2
Partiële vrijspraak van poging tot moord (feit 1, impliciet primair)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
3.3.3
Bewijsoverweging poging tot doodslag (feit 1, impliciet subsidiair) en voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 2)
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake is geweest van opzet op de dood van [benadeelde partij] en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft met een vuurwapen op [benadeelde partij] geschoten. Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , twee mannen die voor de belwinkel stonden, volgt dat verdachte direct na de confrontatie met [benadeelde partij] twee keer op hem schoot, waarbij hij het wapen op zijn hoofd richtte. In de belwinkel heeft verdachte vervolgens nog twee keer in de richting van [benadeelde partij] geschoten.
Verdachte heeft over de aard van het wapen op een aantal punten tegenstrijdig verklaard. Hij heeft enerzijds verklaard er zeker van te zijn geweest dat hij met het wapen niemand zou kunnen verwonden, maar heeft anderzijds op de zitting verklaard dat hij helemaal niet wist wat voor wapen het was. Daarnaast heeft verdachte over de munitie verklaard dat hij dacht dat het om (losse) flodders ging, maar heeft hij tegelijkertijd verklaard dat het wapen bij het kopen ervan al gevuld was met munitie en dat hij tijdens het oefenen met het wapen heeft gezien dat er vijf of zes kogels in zaten. Daarbij komt dat het gebruikte type revolver te zien is in een muziekvideo van de verdachte op YouTube met munitie ernaast.
Verdachte heeft het wapen geladen gekocht, dit langere tijd in zijn bezit gehad, hiervan gebruikgemaakt in zijn videoclip(s), gezien dat ermee werd geoefend en ook de bij het wapen behorende munitie gezien. Zijn verklaring dat hij niet wist wat voor wapen het was, waarmee het was geladen en dat hij niet wist dat hij bij het gebruik van dit wapen iemand (dodelijk) kon verwonden, vindt de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [benadeelde partij] door het schieten van verdachte daadwerkelijk is geraakt. De rechtbank vindt dat dit wel het geval is. Het volgende is hiervoor van belang.
Op de camerabeelden van de belwinkel is te zien dat [benadeelde partij] een jas draagt die lijkt op de jas die bij hem in beslag is genomen. Tevens is te zien dat verdachte het vuurwapen op [benadeelde partij] richt en een aantal keer schiet. Vlak na de schoten in de winkel is te zien dat [benadeelde partij] twee keer kort naar zijn rechterarm kijkt. Hij heeft in zijn aangifte verklaard dat hij na het eerste schot zijn arm voelde branden en dat hij aan zijn rechterkant, linkerkant en zijn rug is geraakt. Bij zijn aangifte zijn foto’s gevoegd van de jas en van zijn rechterarm.
Verdachte heeft in totaal vier keer in de richting van [benadeelde partij] geschoten. In de later bij [benadeelde partij] in beslag genomen jas zaten op drie plekken gaten/scheuren. De plek van één gat is gelijk aan de plek van de zichtbare huidbeschadiging (een wijkende wond) op de rechterbovenarm van [benadeelde partij] .
Gelet op de hier genoemde feiten en omstandigheden vindt de rechtbank het aannemelijk dat [benadeelde partij] de bij hem aangetroffen jas droeg en dat de gaten in de jas en de huidbeschadiging op de arm van [benadeelde partij] - zoals deze te zien zijn op de foto’s in het dossier- zijn ontstaan door het schieten door verdachte. Van belang daarbij is ook dat [benadeelde partij] frontaal door de plexiglasplaat is gelopen. De gaten aan de achterzijde van de jas en de huidbeschadiging van [benadeelde partij] , op dezelfde plek als een van de gaten, kunnen daarom niet zijn veroorzaakt door plexiglas.
Ter plaatse zijn drie kogelpunten aangetroffen en in beslag genomen. Uit het onderzoek van het NFI naar deze kogelpunten blijkt dat deze loden kogels betreffen die het beste passen bij het kaliber .22 Long Rifle. De resultaten van het indicatief onderzoek wijzen uit dat de drie kogels zijn verschoten uit de loop van één vuurwapen. Uit het wapenonderzoek waarbij is gekeken naar de uitkomsten van het NFI-onderzoek en de camerabeelden van de belwinkel waarop tijdens het afvuren van meer schoten aan beide zijdes van het vuurwapen rook is te zien, volgt dat tijdens het schietincident is geschoten met een vuurwapen type revolver in het kaliber .22 Long Rifle. Uit het onderzoek blijkt ook dat het wapen overeen kan komen met de revolver in een rapvideo van verdachte onder de naam ‘ [YouTube naam] ’ op YouTube. Verdachte heeft bekend dat het wapen waarmee hij heeft geschoten, hetzelfde wapen is als dat zichtbaar is in zijn muziekvideo’s op YouTube.
De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte met een vuurwapen, type revolver kaliber .22 Long Rifle, vier keer op [benadeelde partij] heeft geschoten.
Door met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht te schieten op in eerste instantie het hoofd van [benadeelde partij] en in tweede instantie op het lichaam van [benadeelde partij] , vindt de rechtbank bewezen dat verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] . De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.
Op basis van de in rubriek 3.3.1 beschreven redengevende feiten en omstandigheden komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde feit.
4.3.4
Partiële vrijspraak medeplegen (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking niet is komen vast te staan. Niet is gebleken dat verdachte het feit samen met een ander (in dit geval zijn vriendin [vriendin] ) heeft begaan, zodat hij van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op medeplegen, wordt vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage 2opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 3 januari 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 3 januari 2021 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen kaliber .22, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op (putatief) noodweerexces toekomt.
Verdachte heeft zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf ( [benadeelde partij] greep hem bij de keel) en van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe ( [benadeelde partij] ging met zijn hand naar zijn tasje, waardoor de vrees bestond dat hij daaruit iets zou pakken). De verdediging was noodzakelijk. Verdachte kon zich niet onttrekken aan deze aanranding, omdat hij in een hoek gedrukt stond en [benadeelde partij] hem bij de keel vast had. Het schieten met het wapen is proportioneel geweest, gelet op het bij verdachte bekende imago van [benadeelde partij] en doordat verdachte in een hoek stond en vreesde dat [benadeelde partij] hem wat wilde aandoen. Hij dacht dat dit op zijn minst een steekwond zou zijn. Na het lossen van de twee schoten is [benadeelde partij] direct de belwinkel ingevlucht. Verdachte heeft toen twee stappen opzij gezet en nog twee keer geschoten. Dit alles vond plaats in een tijdsbestek van enkele seconden. Gelet hierop is deze gedraging veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging van de hieraan voorafgaande aanranding of verkeerde verdachte in de verschoonbare veronderstelling dat [benadeelde partij] een wapen of mes pakte.
Er is geen sprake geweest van culpa in causa. Niet kan worden gesteld dat verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht of heeft uitgelokt.
Mocht de rechtbank het verweer van de verdediging niet volgen, dan is het standpunt van de verdediging dat sprake is geweest van putatief noodweerexces. Verdachte verkeerde immers in de veronderstelling dat [benadeelde partij] een wapen of mes wilde pakken.
5.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op noodweerexces.
Het schieten met een vuurwapen na met een blote hand bij de keel te zijn gegrepen en een duw te hebben gekregen, is een disproportionele reactie. Bovendien had verdachte de situatie klaarblijkelijk onder controle op het moment dat hij het vuurwapen pakte en dit op [benadeelde partij] richtte. Verdachte had kunnen weglopen, maar koos ervoor om te schieten. Deze reactie was niet meer geboden. Zelfs nadat [benadeelde partij] een belwinkel invluchtte, is verdachte hem achterna gekomen en heeft nog tweemaal geschoten. De dreigende situatie bestond toen niet meer. Verdachte heeft aangegeven dat hij bang was, maar hij geeft ook toe dat hij had kunnen en moeten weglopen.
Bovendien is sprake van culpa in causa. Verdachte had via de videoverbinding met zijn vriendin gezien dat [benadeelde partij] een opgewonden standje was, maar koos er willens en wetens voor om de confrontatie aan te gaan met een geladen vuurwapen op zak.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de verdediging – het bestaan van de schulduitsluitingsgrond noodweerexces niet aannemelijk geworden, en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt – met de verdediging– vast dat zich op enig moment een noodweersituatie heeft voorgedaan, te weten op het moment dat [benadeelde partij] verdachte in de passage in de hoek drukte en bij de keel greep. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de getuige
[getuige] die heeft gezien dat [benadeelde partij] verdachte bij de keel greep in de passage. Voorts is op de bewakingsbeelden van de belwinkel, die voorzien zijn van geluid en ter zitting zijn getoond te horen dat er gezegd wordt: “Hoe bedoel je? Hoe bedoel je, raak me niet aan, laat me los, hoe bedoel je?” Op het geluid bij de betreffende camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat daarop twee stemmen zijn te horen en dat de stem die “laat me los” zegt ook een andere stem is dan die zegt “hoe bedoel je”. De rechtbank gaat ervan uit dat hier een confrontatie te horen is tussen verdachte en [benadeelde partij] , waarbij laatstgenoemde verdachte vast heeft gepakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen het lijf van verdachte, waartegen een verdediging mogelijkerwijs gerechtvaardigd was.
Vervolgens heeft verdachte verklaard dat [benadeelde partij] hem hierna los heeft gelaten en twee stappen naar achteren deed. Ook verdachte stapte toen bij [benadeelde partij] vandaan. De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde noodweersituatie op dat moment tot een einde was gekomen.
Het betoog van de raadsvrouw dat de noodweersituatie zou hebben voortgeduurd doordat [benadeelde partij] naar zijn zak zou hebben gegrepen, wordt niet verder door het dossier ondersteund en volgt de rechtbank daarom niet. Van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen (maar waarbij verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden) was naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake meer, nadat [benadeelde partij] verdachte had losgelaten.
Verdachte heeft er hierna voor gekozen om de confrontatie te zoeken door zijn vuurwapen te pakken en dit op [benadeelde partij] te richten, waarna hij [benadeelde partij] in de belwinkel heeft beschoten. Dit is ook op de camerabeelden van de belwinkel waargenomen. Te horen is dat er twee schoten worden gelost, waarna [benadeelde partij] de winkel in rent, waarbij hij de glazen toonbank omver loopt. Achter hem aan stapt verdachte de winkel in, waarbij hij het vuurwapen in zijn hand in de richting van [benadeelde partij] richt. [benadeelde partij] loopt frontaal tegen een plexiglasplaat aan, die breekt. Gelijktijdig wordt een schot gelost in de richting van [benadeelde partij] en kort hierna nog een. Verdachte loopt vervolgens weg richting de uitgang van de passage.
Op basis van deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de gedragingen van verdachte niet het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.

6.Motivering van de straf en maatregelen

6.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf van vijftien maanden moet worden opgelegd. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden moet worden opgelegd. Aan deze maatregel moeten de voorwaarden worden verbonden zoals deze in het rapport van
14 september 2021 van Reclassering Nederland zijn geformuleerd.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht. Aan hem zou ofwel een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een fors voorwaardelijk strafdeel en een lange proeftijd, maar zonder klinische opname, moeten worden opgelegd, ofwel een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden die in het kader van de tbs met voorwaarden zijn geadviseerd (en dus met een klinische opname). Er zijn veel factoren die beschermend zijn tegen recidive. De verdachte vormt geen gevaar wanneer hij nu, met (ambulante) behandeling en andere voorwaarden, naar buiten mag. Hij heeft zijn les in detentie geleerd.
De verdediging heeft de rechtbank tevens verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van de feiten
De verdachte heeft geprobeerd [benadeelde partij] van het leven te beroven. Hij heeft daartoe op klaarlichte dag in de passage van een druk winkelcentrum met een vuurwapen vier keer op hem geschoten. De verdachte heeft daarbij niet alleen voor [benadeelde partij] een levensgevaarlijke situatie gecreëerd, maar ook voor omstanders, onder wie de medewerkers van de belwinkel waar het schietincident plaatsvond. Uit camerabeelden blijkt dat omstanders het winkelcentrum rennend verlaten, als de schoten klinken en dat een van de medewerkers van de belwinkel zich achter de toonbank verstopt. Het moet voor de aanwezige mensen een zeer angstige situatie zijn geweest. Dat er niemand anders (ernstig) verwond is geraakt of erger: is gedood, is een gelukkig toeval dat niet aan verdachte te danken is.
Uit de op de zitting voorgelezen verklaring van [benadeelde partij] blijkt dat hij zich sinds het schietincident niet meer veilig voelt in deze maatschappij en dat hij niet begrijpt waarom het is gebeurd, omdat hij de verdachte voor het incident nog nooit eerder had gezien. [benadeelde partij] omschrijft zichzelf als gebroken en getraumatiseerd en spreekt van zowel fysieke als mentale schade die hij heeft opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2019 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor bedreiging. Uit een proces-verbaal dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft verstrekt, kan worden afgeleid dat deze bedreiging plaatsvond met een balletjespistool, gelijkend op een Walther 9 mm. De verdachte was dus wat wapens betreft een gewaarschuwd man.
Verdachte is zeven weken geobserveerd op de observatieafdeling van [detentieadres] . Uit het rapport van 9 augustus 2021 dat daarna door GZ-psycholoog A.J. van den Dorpel en kinder- en jeugdpsychiater R.F. Ferdinand is opgesteld, volgt dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank ontleent de volgende informatie aan het rapport.
De kern van de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis wordt gevormd door een gebrekkig zelfgevoel (en dus van narcistische problematiek), gebrekkige mentaliserende vermogens en een beperkte gewetensontwikkeling. Verdachte houdt zijn zelfgevoel in stand door een patroon van gedragingen waarbij hij anderen helpt of zichzelf in het middelpunt van de belangstelling plaatst en is waar mogelijk dienstbaar aan anderen. Tegelijkertijd vermijdt hij krenking (negativiteit en spanning), wat zijn toch al gebrekkige zelfgevoel zou aantasten. Dit patroon is bovenmatig aanwezig in het functioneren van verdachte. Tevens heeft hij een hang naar het zoeken van bewondering. De manier waarop verdachte zijn zelfgevoel in stand houdt, brengt risico’s met zich mee ten aanzien van de eigen of andermans veiligheid. Daarnaast heeft verdachte moeite om zichzelf (en zijn gevoelens en emoties) te begrijpen en om zich in affectief opzicht in een ander in te leven. Hij laat inmiddels nog nauwelijks assertief gedrag zien en pakt problemen nog nauwelijks adequaat aan. In plaats daarvan maakt hij agressie weg en zet hij zijn afweer in (ontkenning, loochening, bagatelliseren en overdekken door het tegendeel – zich aanpassen in plaats van voor zichzelf opkomen). Als zijn afweer tekortschiet en er sprake is van krenking met als gevolg een confrontatie met het gebrekkig zelfgevoel dat samenhangt met de narcistische problematiek, dan is er een risico op agressieve impulsdoorbraken, doordat verdachte niet meer gewend is te oefenen met assertief gedrag. Door zich met grote regelmaat dienstbaar op te stellen – vaak ten koste van zichzelf – kunnen frustratie en boosheid zich in hem opbouwen. Dit brengt risico’s met zich mee op momenten dat de afweer tekortschiet, bijvoorbeeld als verdachte zich te zeer gekrenkt voelt, en deze frustratie en boosheid tot acting-out gedrag kunnen leiden. Tot slot vertoont verdachte vanuit een beperkte gewetensontwikkeling antisociaal gedrag en laat zich in mindere mate gelegen liggen aan het welzijn van anderen.
Bovengenoemde stoornis was, gezien het langer bestaande bijbehorende gedragspatroon, aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde verdachte, waarmee hij werd beperkt in zijn keuzevrijheid. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde poging tot moord in verminderde mate toe te rekenen en het ten laste gelegde wapenbezit in (licht) verminderde mate. De rechtbank zal deze conclusies overnemen en daar bij de straftoemeting rekening mee houden.
Een klinische inschatting van het recidiverisico wijst uit dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag aanzienlijk is.
Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. De beschreven pathologie is al geconsolideerd in de persoonlijkheid van verdachte. Uitrijping van de persoonlijkheid pleit tegen toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft verdachte geen baat meer bij een pedagogische aanpak. Behandeling op een groep met jongeren is contra-geïndiceerd: verdachte zal zich te veel boven groepsgenoten opstellen en hen helpen, waardoor het risico bestaat dat hij zichzelf onaantastbaar maakt en ontoegankelijk voor hulp.
De psycholoog en psychiater menen dat intensieve behandeling van de pathologie noodzakelijk is om toekomstig gewelddadig gedrag te voorkomen. Omdat het recidiverisico aanzienlijk is, maar verdachte door zijn gebrekkige introspectieve vermogens weinig inzicht zal geven in zijn eigen (risicovolle) emoties, cognities en gedragingen, wordt een klinische behandelsetting geadviseerd. Het is nodig om de verdachte te zien functioneren en om op basis van directe observaties situaties te bespreken en zijn functioneren in deze situaties in een behandeling met hem te bewerken. Qua beveiligingsniveau moet rekening worden gehouden met een hoge mate van beveiliging, gezien het aanzienlijke recidiverisico op een ernstig agressief feit en als er in behandeling getornd gaat worden aan de narcistische afweer kan het agressiepotentiaal sterker naar voren komen, ook ten aanzien van medewerkers of wellicht medepatiënten.
Geadviseerd wordt tbs met voorwaarden op te leggen. De verwachting is dat verdachte, als behandeling op gang komt, binnen één à twee jaar zal kunnen beginnen met een resocialisatietraject. De inschatting is dat tbs met voorwaarden een voldoende langdurig behandelkader biedt.
Beide deskundigen zijn op de zitting gehoord. Zij hebben verklaard dat een ambulante behandeling in het geval van verdachte onvoldoende zal zijn. De pathologie zal doorwerken in die zin dat verdachte zich zal aanpassen en zal zeggen dat alles goed gaat. Verdachte is er immers van overtuigd dat alles goed gaat zoals het nu gaat en staat niet open voor een gesprek over risicofactoren.
Ook Reclassering Nederland heeft over de verdachte gerapporteerd. In haar rapport van
14 september 2021 dat is opgemaakt door E. Blokland wordt beschreven dat de reclassering zich conformeert aan het advies van de deskundigen van [detentieadres] om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ook sluit de reclassering zich wat betreft de passende behandeling aan bij het advies van deze deskundigen. Dit betekent dat tbs met voorwaarden zou moeten worden opgelegd met de volgende voorwaarden: zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan forensisch psychiatrisch toezicht, ook als dit betekent een time-out in een nader te bepalen forensisch psychiatrisch centrum of een andere instelling voor maximaal veertien weken per kalenderjaar, een verbod op het reizen naar het buitenland, opname in een forensisch psychiatrische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang (aansluitend aan de klinische opname), behandeling door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener (aansluitend aan de klinische behandeling), een verbod op alcohol en drugs en meewerken aan controle op dit verbod, zich inzetten voor het realiseren en behouden van passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en het geven van openheid over aangaan en onderhouden van (partner)relaties.
Ook wordt geadviseerd om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Blokland heeft het advies ter terechtzitting toegelicht en bevestigd. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich te houden aan bovengenoemde voorwaarden.
6.3.3
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Psycholoog Van den Dorpel, psychiater Ferdinand en Reclassering Nederland zien geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen en adviseren dan ook toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank onderschrijft het advies van de deskundigen en zal overeenkomstig beslissen. Van belang hierbij is dat psycholoog Van den Dorpel ter terechtzitting heeft verklaard dat de verdachte meer gebaat is bij een sociotherapeutische benadering in plaats van een pedagogische benadering, omdat de problematiek van verdachte onderdeel is van zijn persoonlijkheid. Een pedagogische benadering zou eerder passen bij gedragsproblematiek. Psychiater Ferdinand heeft verklaard dat verdachte gelet op zijn problematiek kwetsbaar is, maar dat het tijdens de behandeling ook van belang kan zijn dat hij die kwetsbaarheid juist voelt. Dit zou bij uitstek gebeuren in een volwassen setting, in een groep waarin niet snel tegen verdachte wordt opgekeken. Verdachte heeft op de zitting zelf ook verklaard dat hij de pedagogische kaders, waarin hij zich bevond ten tijde van het voorarrest in [detentieadres] , is ontgroeid. Daarbij komt dat verdachte zijn schoolopleiding al heeft afgerond, al enige jaren werkt en een serieuze relatie heeft.
6.3.4
Straf en maatregel
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank de enige passende strafmodaliteit een gevangenisstraf. De vraag is van welke duur deze gevangenisstraf moet zijn en of deze deels voorwaardelijk moet zijn, zoals de verdediging heeft verzocht.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank betrokken dat verdachte met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan het vuurwapengeweld, dat de afgelopen jaren (met name) in Amsterdam en omstreken is toegenomen en waarbij niet zelden derden gewond raken en/of om het leven komen. Met de bestraffing van verdachte beoogt de rechtbank eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om in het openbaar (vuur)wapens op zak te dragen en te gebruiken. Ook kent de rechtbank aan het strafdoel vergelding gewicht toe.
Tegen deze achtergrond bezien vindt de rechtbank de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf geen recht doen aan de ernst van de feiten. Zij zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank realiseert zich daarbij dat de verdachte nog enige tijd in detentie zal moeten verblijven en dat dus niet direct kan worden begonnen met een behandeling, hoewel deze wel noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank vindt daarnaast belangrijk dat de verdachte de consequenties moet voelen van het plegen van zodanig ernstige feiten.
Daarnaast vindt de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte tbs wordt opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen hiervan is voldaan: de bewezen verklaarde poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van de feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Uit voornoemde rapportages en de toelichting van de deskundigen van [detentieadres] ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte vanwege de aard van zijn problematiek en het bestaande recidiverisico een langdurige, klinische behandeling nodig heeft op een afdeling met een hoog beveiligingsniveau. Die behandeling kan alleen binnen het kader van tbs worden vormgegeven. Een voorwaardelijk strafkader met bijzondere voorwaarden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende stevig om de verdachte de behandeling te bieden die noodzakelijk is.
De rechtbank is ook van oordeel dat de bewezen verklaarde poging tot doodslag kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs met voorwaarden een periode van vier jaar te boven mag gaan.
De rechtbank zal verder bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
6.3.5
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank oplegt, wijst zij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
6.3.6
Onttrekking aan het verkeer
Onder de verdachte is munitie in beslag genomen. Deze dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, omdat met behulp daarmee de bewezen verklaarde poging tot doodslag is gepleegd.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 250,- aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [benadeelde partij] een mate van eigen schuld toekomt en het bepalen daarvan een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. De verdediging heeft verder bepleit dat de vordering tot schadevergoeding wat betreft de jas niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht om matiging.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de bewezen verklaarde poging tot doodslag en hetgeen onder 6.3 is overwogen, geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Het primaire verweer wijst zij daarom af.
7.1
Materiële schade
Vast staat dat er door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de jas die de benadeelde partij op het moment van het schietincident aan had, zoals ook onder 3.3.3 is geconcludeerd. Hoewel een aankoopbon ontbreekt, vindt de rechtbank het verzochte bedrag redelijk en zal zij de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Immateriële schade
De rechtbank vindt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot doodslag. Wat betreft de toekenning van het schadebedrag ziet de rechtbank aanleiding de hoogte van de vordering te matigen, gelet op de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbare fysieke schade als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende vindt de rechtbank een bedrag van € 3.000,- redelijk en toewijsbaar en stelt zij de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte is een Apple-telefoon in beslag genomen. Omdat uit het dossier of het onderzoek op de zitting niet is gebleken dat deze telefoon in relatie staat tot de bewezen verklaarde feiten, beslist de rechtbank dat deze telefoon aan verdachte moet worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

1.

poging tot doodslag;

2.

eendaadse samenloop van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Betrokkene laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
  • Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken;
  • Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht. Hieronder valt ook medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat betrokkene onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden binnen zijn huis of omgeving;
  • Betrokkene verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
3. Betrokkene werkt mee aan forensisch psychiatrisch toezicht, ook als dit betekent een time-out in een door het NIFP/IFZ nog nader te bepalen forensisch psychiatrisch centrum of andere instelling, voor maximaal veertien weken per kalenderjaar;
4. Betrokkene zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
5. Betrokkene laat zich opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de daar geldende huisregels en de afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. Aansluitend aan zijn klinische opname zal betrokkene, indien geïndiceerd, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
7. Aansluitend aan zijn klinische behandeling laat betrokkene zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of zorginstelling dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
8. Betrokkene gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
9. Betrokkene zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
10. Betrokkene geeft de reclassering openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 STK Munitie, mund projectiel, goednummer G6013721.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 3.250,- (drieduizendtweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 250,- voor een jas en uit immateriële voor een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen de som van € 3.250,- (drieduizendtweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 250,- voor een jas en uit
€ 3.000,- (drieduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK GSM, Apple, goednummer G6027584.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en A. Köhler, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2021.