ECLI:NL:RBAMS:2021:6184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/704287 / KG ZA 21-579
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruiming uit asielzoekerscentrum door COA wegens onzorgvuldige communicatie en gebrek aan beëdigde tolk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een Iraanse asielzoeker. De zaak betreft de ontruiming van de woonruimte van de asielzoeker in een asielzoekerscentrum (AZC) na het weigeren van een aangeboden huurwoning. De asielzoeker had een verblijfsvergunning gekregen en was in afwachting van huisvesting. Het COA had hem een woning aangeboden, maar de asielzoeker weigerde deze omdat hij een probleem met de vloer wilde laten repareren voordat hij de huurovereenkomst zou ondertekenen. Het COA stelde dat de asielzoeker ten onrechte de woning had geweigerd en vorderde ontruiming.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2021 heeft de asielzoeker verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat hij de woning niet had geweigerd, maar dat hij een gebrek aan de vloer had geconstateerd dat eerst opgelost moest worden. De rechtbank oordeelde dat het COA onzorgvuldig had gehandeld door geen beëdigde tolk te regelen tijdens de gesprekken met de asielzoeker. Dit had geleid tot onduidelijkheid over de consequenties van het weigeren van de woning. De rechtbank concludeerde dat de asielzoeker niet voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn beslissing en dat het COA niet had voldaan aan de zorgplicht. De vordering van het COA tot ontruiming werd afgewezen, en het COA werd veroordeeld in de proceskosten van de asielzoeker.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/704287 / KG ZA 21-579 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 24 augustus 2021
in de zaak van
de publieke rechtspersoon
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres bij dagvaarding van 7 juli 2021,
advocaat mr. A.M. Westerduin te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Spapens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding op 10 augustus 2021 heeft het COA zijn vordering toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van het COA: mr. Westerduin en mr. J. Huber;
[gedaagde] , met [naam 1] , tolk Farsi, en mr. Spapens.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 18 januari 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 24 februari 2021 is hem met ingang van 18 januari 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. [gedaagde] verblijft momenteel in het asielzoekerscentrum (AZC) WL, gelegen aan de [adres 1] .
2.2.
Bij brief van 2 maart 2021 (opgesteld in de Nederlandse taal) heeft het COA aan [gedaagde] bericht dat hij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente en dat die gemeente hem dwingend en eenmalig passende woonruimte zal aanbieden. In de brief staat verder dat als hij besluit het aanbod te weigeren, (1) het COA de hem verleende verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) (waaronder onderdak) zal beëindigen, (2) hij het AZC zal moeten verlaten en (3) hij alsnog zelf woonruimte zal moeten zoeken.
2.3.
Op diezelfde dag heeft [gedaagde] in aanwezigheid van een tolk gesproken met een medewerker van AZC WL. Tijdens dat gesprek heeft hij informatie ontvangen over de huisvestingsprocedure. De inhoud van dit gesprek is vastgelegd in het formulier “B06 Huisvesting vergunningshouders”, dat door [gedaagde] is ondertekend.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2021 heeft het COA [gedaagde] bericht dat de gemeente [gemeente] hem een passend aanbod voor huisvesting zal doen. [gedaagde] is vervolgens een huurwoning aangeboden aan de [adres 2] (gemeente [gemeente] ). Hij heeft de woonruimte op 7 mei 2021 bezichtigd, in aanwezigheid van [naam 2] van VluchtelingenWerk Nederland (VWN).
2.5.
Op 11 mei 2021 heeft een medewerker van AZC WL een zogeheten eerste woningweigeringsgesprek gevoerd met [gedaagde] . Bij dit gesprek was aan het begin een tolk via de telefoon aanwezig, maar die bleek een Farsi dialect te spreken dat [gedaagde] niet verstond. Een Iraanse medewerkster van AZC WL heeft vervolgens het gesprek vertaald. In het verslag van dit gesprek, dat door [gedaagde] is ondertekend, staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Redenen die betrokkene opgegeven heeft om de passende huisvesting te weigeren:
  • Ik heb niet geweigerd. Ik heb gezegd dat de woningbouw op eigen kosten de vloerbedekking moet regelen. Ik vind het raar dat dat niet door hun geregeld wordt.
  • Mijn reden is niet om de woning te weigeren, maar om de vloer geregeld te krijgen.
  • In mijn woning zit een soort kuil in de vloer die moet eerst gemaakt worden.
  • Waarom moet ik dit zelf doen, waarom kunnen ze dat niet in orde maken.
  • (…)
  • Als ik laminaat wil kan dat nu niet zonder meerkosten door de kuil in de vloer (…)”.
2.6.
Op 11 mei 2021 in de avond heeft [naam 2] het COA een e-mail gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
“(…)
Ik heb de opzichter net even gesproken over de woning (…). Hij heeft niets geconstateerd wat niet juist in de vloer zou zijn. In de woning hebben de aannemer de huga vloerbedekking tegels laten leggen omdat zij dachten dan heeft meneer alvast een vloerbedekking. Ik weet dan ook niet wat meneer heeft geconstateerd in de woning. (…)”.
2.7.
Op 17 mei 2021 is een tweede woningweigeringsgesprek met [gedaagde] gevoerd. Daarbij was geen tolk aanwezig. Een Iraanse medewerker van AZC WL, die ook bij het gesprek op 11 mei 2021 aanwezig was, heeft het gesprek vertaald. Op het formulier dat het COA voor deze gesprekken gebruikt staat aangevinkt dat aan [gedaagde] is meegedeeld dat het COA de woningweigering na heroverweging onterecht heeft bevonden, hij 24 uur de tijd heeft om de woning alsnog te accepteren en dat als hij de woning binnen die termijn niet alsnog zou accepteren, de verstrekking van de Rva-voorzieningen zou worden beëindigd en een ontruimingsprocedure zou worden gestart. Dit formulier is niet door [gedaagde] ondertekend.
2.8.
Op 25 mei 2021 heeft [gedaagde] aan het COA meegedeeld de huurwoning alsnog te willen accepteren. De huurwoning was toen echter al aan een andere vergunninghouder verhuurd.
2.9.
In een e-mail van 27 mei 2021 van [gedaagde] aan een medewerker van AZC WL staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) I have a big problem. I recently got a residence permit in the Netherland after three years. A few weeks ago, it became clear I would own an house in [plaats ] . For this purpose, I had an appointment with Mrs. [naam 2] in [plaats ] .
The house was shown to me. The floor was carpeted and there were depressions under the carpet. I discussed this problem with Mrs. [naam 2] . She said: I should share this problem with the house company, but it is better for you to sign this contract. I didn’t do that because I didn’t know that not signing would mean rejecting the house.
My only request was that the house be repaired or paid for. Unfortunately, a few days later, I had an appointment with COA and I was told again that you want to reject the house, but I didn’t really mean that and I explained my problem that i don’t want to reject the house. (…)
I really didn’t know that not signing the house contract means that I don’t want this house. (…)”,
2.10.
Bij brief van 7 juni 2021 van de advocaat van het COA is [gedaagde] gesommeerd om de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in AZC WL binnen drie dagen te ontruimen.
2.11.
Bij brief van diezelfde dag heeft de advocaat van [gedaagde] het COA verzocht af te zien van de voorgenomen ontruiming en verzocht [gedaagde] een nieuwe kans te geven door hem opnieuw te koppelen aan een gemeente voor het vinden van passende woonruimte. Het COA heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert, kort gezegd, [gedaagde] te veroordelen de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in AZC WL te ontruimen, primair binnen drie dagen en subsidiair binnen een in goede justitie te bepalen termijn, en hem te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het COA voert hiertoe, samengevat, het volgende aan. Aan [gedaagde] is passende woonruimte aangeboden in [plaats ] . Deze woning heeft hij ten onrechte geweigerd. De redenen die [gedaagde] daarvoor heeft, zijn persoonlijke woonwensen. Dit betekent niet dat de woning niet passend is. Het gevolg van het weigeren van een passende woning is dat [gedaagde] op grond van artikel 7 lid 1 onder a Rva 2005 geen aanspraak meer kan maken op opvang door het COA. Hij dient het AZC dan ook te verlaten en te ontruimen. Het door [gedaagde] aangevoerde bezwaar met betrekking tot de vloer van de woning is niet nader onderbouwd en geeft geen aanleiding om de aan hem aangeboden woning als niet passend te beoordelen. Van miscommunicatie in de procedure bij het aanbieden van de woning is geen sprake geweest. Op de website MyCOA wordt uitvoerig toegelicht hoe de huisvestingsprocedure werkt. Deze website bevat onder meer een infosheet die beschikbaar is in meerdere talen, waarin duidelijke informatie staat over het strikte huisvestingsbeleid en de gevolgen van het weigeren van een woning. In beginsel is bij een gesprek een beëdigde tolk fysiek aanwezig dan wel via de tolkentelefoon beschikbaar. In het geval een medewerker van het COA dezelfde taal spreekt als de vergunninghouder, zal doorgaans deze medewerker de vertaling van het gesprek op zich nemen. Voor het gesprek op 11 mei 2021 is gebruik gemaakt van de tolkentelefoon, maar de tolk bleek niet goed verstaanbaar. Omdat een medewerker van het COA die ook bij het gesprek aanwezig was de Iraanse nationaliteit heeft, heeft zij het gesprek vertaald. Daarmee is [gedaagde] akkoord gegaan. Diezelfde medewerker heeft ook het gesprek op 17 mei 2021 vertaald. In dit gesprek is [gedaagde] verteld dat volgens de opzichter van de woningbouwvereniging niks mis was met de vloer en is hem duidelijk gemaakt dat hij de woning alsnog binnen 24 uur kon accepteren, bij gebreke waarvan hij AZC WL diende te verlaten.
3.3.
[gedaagde] heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd. Hij betwist een aanbod tot passende woonruimte te hebben geweigerd. Hij was juist heel blij dat hij een woning aangeboden kreeg en AZC WL kon verlaten. [gedaagde] heeft de aangeboden woning niet geweigerd. Hij heeft gezegd dat hij in de woning een gebrek aan de vloer had geconstateerd dat hij gerepareerd wilde hebben voordat hij de huurovereenkomst kon tekenen. Na de bezichtiging heeft hij contracten voor gas, elektra en water afgesloten. Het was voor [gedaagde] niet duidelijk dat als hij de woning niet accepteerde, de woning dan aan een ander zou worden toegewezen en hij AZC WL moest verlaten. Dit alles is gebeurd door een misverstand dan wel miscommunicatie, omdat het COA niet zorgvuldig heeft gehandeld. Bij het gesprek op 11 mei 2021 was zijn vaste casemanager niet aanwezig wegens ziekte en ook geen tolk. Er is gebeld met de tolkentelefoon, maar de aangewezen tolk sprak de Afghaanse taal en die verstaat [gedaagde] niet. Een medewerker van het COA heeft toen het gesprek vertaald, maar dat verliep niet goed. Zij gebruikte vreemde termen en soms zelfs Nederlandse woorden zoals ‘woningweigering’, terwijl [gedaagde] de Nederlandse taal niet machtig is. Hij heeft daardoor geen goed beeld van wat er op 11 mei 2021 is besproken. Voor het gesprek op 17 mei 2021 heeft [gedaagde] gevraagd om de aanwezigheid van een beëdigde tolk, maar het COA heeft hieraan geen gehoor gegeven. In plaats daarvan heeft de Iraanse medewerkster van het COA, die ook bij het gesprek op 11 mei 2021 aanwezig was, het gesprek vertaald. Dit verliep weer niet goed. In dit gesprek is niet meegedeeld dat de vloer volgens de opzichter in orde was en hij nog 24 uur de tijd had om de woning te accepteren. Het COA stelt ten onrechte dat van het gesprek van 17 mei 2021 een verslag is opgesteld. Het is een checklist die is afgevinkt en geen weergave van wat feitelijk is besproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan [gedaagde] een passende woning is aangeboden. De vraag die in dit kort geding voorligt, is of het COA bij het aanbieden van de woning zorgvuldig heeft gehandeld.
4.2.
[gedaagde] stelt dat hij de woning niet heeft geweigerd, maar dat het probleem met de kuil in de vloer eerst moesten worden opgelost. Het COA heeft dit opgevat als een weigering van de woning door [gedaagde] . Op 11 en 17 mei 2021 heeft het COA zogeheten woningweigeringsgesprekken met hem gevoerd. [gedaagde] stelt dat het hem op grond van die gesprekken niet duidelijk was dat als hij de woning niet accepteerde, hij AZC WL diende te verlaten.
4.3.
Op 11 mei 2021 heeft het COA een eerste woningweigeringsgesprek gevoerd met [gedaagde] . Vast staat dat daarbij geen tolk aanwezig was, [gedaagde] de via de tolkentelefoon beschikbare tolk niet kon verstaan en een Iraanse medewerkster van het COA het gesprek daarom heeft vertaald. Volgens [gedaagde] kon hij haar niet altijd goed begrijpen, omdat zij vreemde termen en Nederlandse woorden gebruikte. Na dit gesprek heeft het COA ’s avonds een e-mail ontvangen van VWN (zie 2.6) waarin staat dat volgens de opzichter van de woning niks mis is met de vloer. Vervolgens hebben het COA en [gedaagde] op 17 mei 2021 een tweede gesprek gevoerd. Niet betwist is dat [gedaagde] voorafgaand aan dit gesprek heeft gevraagd om de aanwezigheid van een beëdigd tolk, omdat hij de Iraanse medewerkster van het COA in het vorige gesprek niet goed had verstaan. Bij het gesprek op 17 mei 2021 was echter geen beëdigd tolk aanwezig, maar diezelfde Iraanse medewerkster van het COA. Dit was een essentieel gesprek, omdat het COA stelt dat hierin aan [gedaagde] is verteld dat volgens de opzichter niks mis was met de vloer in de woning en hij nog 24 uur de tijd had om de woning te accepteren bij gebreke waarvan hij AZC WL diende te verlaten. Er kan niet van worden uitgegaan dat deze zeer belangrijke boodschap goed bij [gedaagde] is overgekomen, gelet op de door hem aangevoerde problemen bij het vertalen van dat gesprek door de Iraanse medewerkster van het COA. [gedaagde] had recht op de aanwezigheid van een beëdigd tolk. Nu die niet aanwezig was, komen eventuele onduidelijkheden aan de zijde van [gedaagde] voor rekening en risico van het COA. Over het formulier dat het COA voor het gesprek op 17 mei 2021 heeft gebruikt en niet door [gedaagde] is ondertekend, heeft hij terecht gesteld dat het een checklist is die is aangevinkt en niet kan worden aangemerkt, zoals het COA heeft gesteld, als een gespreksverslag van wat feitelijk is besproken. Zo staat op het formulier niets vermeld over de vloer, wat dan volgens de eigen stelling van het COA juist wel op het formulier vermeld had moeten staan. Dit formulier biedt derhalve geen steun voor de stelling van het COA dat op 17 mei 2021 het bericht over de vloer aan [gedaagde] is teruggekoppeld en aan hem is meegedeeld dat hij nog 24 uur de tijd had om de woning te accepteren.
4.4.
Gelet op het voorgaande staat onvoldoende vast dat [gedaagde] bij afwezigheid van een beëdigd tolk de inhoud van het gesprek op 11 mei 2021 en met name van het gesprek op 17 mei 2021 voldoende heeft begrepen en dat voor hem de consequentie van het niet accepteren van de woning duidelijk was. Al met al heeft hij voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het COA onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering van het COA zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.016,00 aan salaris advocaat. Hij heeft verzocht om vrijstelling van het verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft dit met stukken onderbouwd. Aan dit verzoek is gehoor gegeven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt het COA in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.016,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MvG