In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een Iraanse asielzoeker. De zaak betreft de ontruiming van de woonruimte van de asielzoeker in een asielzoekerscentrum (AZC) na het weigeren van een aangeboden huurwoning. De asielzoeker had een verblijfsvergunning gekregen en was in afwachting van huisvesting. Het COA had hem een woning aangeboden, maar de asielzoeker weigerde deze omdat hij een probleem met de vloer wilde laten repareren voordat hij de huurovereenkomst zou ondertekenen. Het COA stelde dat de asielzoeker ten onrechte de woning had geweigerd en vorderde ontruiming.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2021 heeft de asielzoeker verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat hij de woning niet had geweigerd, maar dat hij een gebrek aan de vloer had geconstateerd dat eerst opgelost moest worden. De rechtbank oordeelde dat het COA onzorgvuldig had gehandeld door geen beëdigde tolk te regelen tijdens de gesprekken met de asielzoeker. Dit had geleid tot onduidelijkheid over de consequenties van het weigeren van de woning. De rechtbank concludeerde dat de asielzoeker niet voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn beslissing en dat het COA niet had voldaan aan de zorgplicht. De vordering van het COA tot ontruiming werd afgewezen, en het COA werd veroordeeld in de proceskosten van de asielzoeker.