ECLI:NL:RBAMS:2021:6182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 897
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen last onder dwangsom voor airco-installatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 11 juni 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan eiser, waarbij hij werd verzocht om een airco-installatie inclusief omkasting en bekabeling te verwijderen van de achtergevel van zijn woning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 30 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 hebben zowel eiser als het college zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 12 juni 2019 aangetekend is verzonden naar het juiste adres van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt, aangezien het bezwaar pas op 5 augustus 2019 is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de redenen die eiser heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding niet voldoende zijn en dat de problemen met de buren en het niet altijd verblijven op het adres voor zijn rekening en risico komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/897

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. H. Plantenga),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder (hierna: college)
(gemachtigde: mr. M.H.J. Stelwagen)

Procesverloop

Met een besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het college aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd en [eiser] verzocht om de airco-installatie inclusief omkasting en bekabeling ter hoogte van de achtergevel van de woning aan [adres] te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden.
Met een besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 13 oktober 2021. [eiser] en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank stelt vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat de brief van 11 juni 2019 (het primaire besluit) aangetekend is verzonden op 12 juni 2019. Op basis van de door het college overgelegde verzendgegevens van Post NL, waarin ook het kenmerk van het primaire besluit staat vermeld, vindt de rechtbank het aannemelijk dat het primaire besluit aangetekend is verstuurd naar het juiste adres ( [adres] te Amsterdam). Wat de rechtbank betreft bestaat daar geen onduidelijkheid over. Uit de verzendgegevens van Post NL maakt de rechtbank verder op dat het primaire besluit op 13 juni 2019 en 14 juni 2019 tevergeefs op het adres van [eiser] is aangeboden. Ook blijkt hieruit dat het primaire besluit vanaf 15 juni 2019 kon worden afgehaald bij het post NL punt waar de brief is afgegeven. Omdat dat niet is gebeurd, is de brief op 1 juli 2019 geretourneerd aan het college.
De verwijzing door de gemachtigde van [eiser] op de zitting naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 juli 2021 met kenmerk 202003526/1/A3, kan [eiser] niet baten. In die zaak kon het college geen verzendadministratie overleggen. In de onderhavige zaak heeft het college de relevante verzendgegevens overgelegd.
Dat het besluit ook per gewone post is verzonden, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank gaat daarom uit van de verzending van het primaire besluit op 12 juni 2019. Op
5 augustus 2019 is daartegen bezwaar gemaakt en dat is te laat. Hetgeen is aangevoerd als reden van de termijnoverschrijding, vindt de rechtbank onvoldoende. Dat [eiser] problemen met de buren ervaart en niet altijd op dit adres verblijft, komen voor zijn rekening en risico. Ook in de omstandigheid dat [eiser] in de vergunningsprocedure over het exploiteren van een Airbnb per e-mail met het college correspondeerde, ziet de rechtbank evenmin een reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het betreft een andere procedure en bovendien berustte die manier van corresponderen niet op een wederzijdse afspraak tussen [eiser] en het college.
De rechtbank verklaart daarom het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier, op 13 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.