Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.J.P. Toonen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat zijn aanvraag om bijstandsuitkering op 16 augustus 2021 had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld en direct na de zitting uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn vrouw, wat een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor bijstand naar de norm van een alleenstaande. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de verzoeker ligt en dat hij niet heeft kunnen aantonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. De eerdere afwijzing van de bijstandsaanvraag op 29 april 2021, waarin verweerder stelde dat er een onweerlegbaar rechtsvermoeden was dat verzoeker samenwoont met zijn vrouw, werd door de voorzieningenrechter niet als reden voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening gezien, omdat dit motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar naar zijn oordeel geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.