ECLI:NL:RBAMS:2021:6119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
13-056519-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een politieagent met ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een politieagent, mishandeling van een andere politieagent en wederspannigheid. De feiten vonden plaats op 27 februari 2021 in Amsterdam, waar de verdachte met een tas, waarin een glazen fles zat, een politieagent op het hoofd sloeg. De rechtbank heeft het bewijs van de tenlastegelegde feiten beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de zware mishandeling. Echter, de verdediging voerde aan dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een psychose, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de rapporten van deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis die zijn gedragingen beïnvloedde. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat de feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, waardoor hij van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een tbs-maatregel niet passend is, omdat de verdachte geen indicaties vertoont voor een psychotisch toestandsbeeld op het moment van de uitspraak. De benadeelde partij, een politieagent, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-056519-21
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 februari 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. een poging tot zware mishandeling van een politieagent door haar met een tas met daarin een zwaar voorwerp (een glazen fles) tegen het hoofd te slaan. Als dat niet kan worden bewezen is dat, subsidiair, ten laste gelegd als mishandeling;
2. mishandeling van een andere politieagent door haar met diezelfde tas tegen het hoofd te slaan;
3. het zich met (bedreiging met) geweld verzetten tegen meerdere politieagenten bij zijn aanhouding.
De volledige tenlastelegging staat in bijlage 1 en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten de poging tot zware mishandeling en de feiten 2 en 3 kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt primair dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten, omdat het opzet ontbrak ten tijde van het plegen van de feiten. De raadsvrouw verwijst hiertoe naar het consult van GZ-psycholoog [persoon 1] van 2 maart 2021, waarin is geconcludeerd dat verdachte op dat moment leed aan een psychose. Ook is het niet mogelijk geweest om hem voor te geleiden, omdat niet viel te communiceren met verdachte. Tevens wijst de raadsvrouw op de rapportage van psychiater [persoon 2] van 31 mei 2021. Op pagina 17 van dit rapport schrijft de psychiater dat sprake was van een psychotisch toestandsbeeld (in het kader van schizofrenie) dat heeft geleid tot een verstoorde realiteitstoetsing, waardoor het oordeels- en kritiekvermogen volledig was verstoord. Op pagina 14 van het aanvullend rapport van psychiater [persoon 2] van 1 september 2021 staat dat verdachte daardoor, op dat moment, niet in staat was andere gedragskeuzes te overwegen of te maken en beschikte over onvoldoende remmingsmogelijkheden. Verdachte was zich, aldus de raadsvrouw, dus niet bewust van de gevolgen van zijn gedragingen en de reikwijdte daarvan, waardoor opzet op het plegen van de feiten ontbreekt.
De raadsvrouw verzoekt subsidiair verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, vanwege de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 primair, 2 en 3 kunnen worden bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair; poging zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling te komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de zware mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank vindt, anders dan de raadsvrouw, wel bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had en overweegt daartoe als volgt.
Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Het antwoord op de vraag of een kans aanmerkelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Als daarvan sprake is, is vervolgens de vraag of verdachte het risico op het intreden van deze gevolgen ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte, te weten door met een tas waarin zich een gevulde glazen fles bevond, met kracht de agente van achteren op haar hoofd te slaan de aanmerkelijke kans is ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers volgt uit algemene ervaringsregels dat dergelijk geweld tegen het hoofd kan leiden tot schade aan vitale onderdelen van het lichaam waaronder de hersenen.
De raadsvrouw voert als verweer dat door een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet op de ten laste gelegde feiten ontbreekt. De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat een dergelijke stoornis slechts aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (Hoge Raad 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775, NJ 2009/157).
De rechtbank vindt dat bij verdachte dit inzicht ten tijde van zijn handelen niet volledig ontbrak. Dit blijkt onder andere uit zijn verklaring op de zitting. Op vragen van de rechtbank antwoordde verdachte namelijk dat hij zich de nacht van 27 februari 2021 nog goed kon herinneren en heeft hij ook duidelijk beschreven wát hij zich van die nacht herinnerde. Verdachte heeft verklaard dat hij bij de Nieuwmarkt in Amsterdam was en dat hij naar een groep surveillanten/agenten was toegelopen en tegen die groep heeft gezegd dat iemand wilde dat hij belasting betaalde en dat hij het hoorde suizen in zijn oren. De groep surveillanten/agenten begreep hem niet en toen is hij weggegaan. Na tien à twintig minuten is hij weer teruggelopen naar de surveillanten/agenten, omdat stemmen hem hadden bevolen de agenten te slaan. Hij was zich er dus van bewust dat het agenten betrof en heeft aan de opdracht die de stemmen in zijn hoofd hem gaven welbewust gevolg gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij recht op agente [surveillant 1] afging en met zijn rugtas die hij in zijn handen had haar op haar hoofd heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij daarna met een agent heeft geworsteld toen deze hem vastpakte en dat hij dacht dat hij naar de vloer zou worden gewerkt door de agent. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte zich in ieder geval deels bewust was van wat hij deed en dus geen sprake is geweest van het ontbreken van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan waardoor van opzet geen sprake zou kunnen zijn
De rechtbank overweegt dat verdachte daarmee dus bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de agente heeft aanvaard. Dat verdachte op dat moment geen andere gedragskeuze kon maken is een omstandigheid die in de sfeer van de toerekenbaarheid ligt en niet in de weg staat aan het opzet op het plegen van de ten laste gelegde feiten.
4.4.
Het bewijs
Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
op 27 februari 2021 te Amsterdam , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [surveillant 1] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening (belast met controle op naleving van de avondklok), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een tas met daarin een hard en zwaar voorwerp (een glazen fles) op het hoofd van die [surveillant 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 februari 2021 te Amsterdam, [surveillant 2] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening (belast met controle op naleving van de avondklok), heeft mishandeld door die [surveillant 2] met een bovenhandse beweging, met kracht, met een tas met daarin een hard en zwaar voorwerp (een glazen fles) op het hoofd te slaan;
3.
op 27 februari 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen [surveillant 3] en [surveillant 4] en [surveillant 5] en [surveillant 2] , ambtenaren van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, ter zake van mishandeling op heterdaad ontdekt, door met zijn, verdachtes armen rond te maaien en zijn armen onder zijn lichaam te houden en tegen te stribbelen en te worstelen met voornoemde
verbalisanten.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte niet strafbaar is omdat de bewezen verklaarde feiten hem niet kunnen worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog [persoon 3] van 7 september 2021. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake was van een volledige en rechtstreekse doorwerking van de psychotische ontregeling in het kader van schizofrenie in het ten laste gelegde. De psycholoog vindt het aannemelijk dat verdachte door het psychotische toestandsbeeld niet helder van geest was, onvoldoende in staat was om zijn gedrag te sturen en dat sprake was van een vertroebelde waarneming, waardoor zijn keuzemogelijkheden ten tijde van het ten laste gelegde zeer ingeperkt waren.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van psychiater [persoon 2] van 31 mei 2021 en de aanvulling van 1 september 2021. De psychiater concludeert dat het waarschijnlijk is dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie dat heeft geleid tot een verstoorde realiteitstoetsing, waardoor het oordeels- en kritiekvermogen volledig was verstoord. Verdachte was daardoor, op dat moment, niet in staat andere gedragskeuzes te overwegen of te maken en beschikte over onvoldoende remmingsmogelijkheden. De psychiater adviseert de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen aan verdachte en hem als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt het advies.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte om die reden wegens een ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van het niet opleggen van een maatregel

De rechtbank zal verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging opleggen zoals door de officier van justitie is geëist. Hierna worden de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw weergegeven, gevolgd door het oordeel van de rechtbank.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Aan de vereisten hiervoor is voldaan. De officier van justitie leidt uit voornoemde rapporten van de psycholoog en psychiater en uit het rapport van de reclassering van 25 augustus 2021 af dat sprake is van een matig risico op recidive van ernstig geweld. Het risico bestaat dat verdachte stopt met het innemen van medicatie en dat hij middelen gaat gebruiken als hij uit detentie komt en geen regelmatig leven leidt. Het is maar de vraag of verdachte naar [geboorteland] zal terugkeren en de – ter voorkoming van recidive – noodzakelijke behandeling vrijwillig zal gaan volgen. De wet biedt de mogelijkheid om de tbs-maatregel met dwangverpleging in de looptijd te beëindigen onder de voorwaarde dat verdachte Nederland verlaat en niet terugkeert. Het Openbaar Ministerie is voornemens hiertoe een vordering bij de rechter in te dienen als vanuit de tbs-kliniek informatie komt dat er een passende voorziening in het land van herkomst beschikbaar is. Als verdachte in strijd met de voorwaarde terugkeert naar Nederland, herleeft de tbs-maatregel. De door verdachte gewenste terugkeer naar [geboorteland] kan zo in een strafvorderlijk kader plaatsvinden met voldoende bescherming van het maatschappelijk belang in Nederland. De officier van justitie vordert subsidiair dat het onderzoek wordt heropend om te kunnen
verifiëren of wat verdachte heeft gezegd over de terugkeer en meer in het bijzonder over de mogelijkheden voor huisvesting en de behandeling in [geboorteland] klopt.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen. Geen van de deskundigen heeft dit geadviseerd en ook de reclassering niet. Verdachte bevindt zich al zeven maanden in voorlopige hechtenis in verband met een verdenking waarvoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Hij heeft hulp nodig en het is in zijn belang dat hij zo snel mogelijk terugkeert naar [geboorteland]. De Dienst Terugkeer en Vertrek staat klaar om dit te regelen en heeft dit ook bevestigd. De reclassering heeft herhaald dat dit vanuit het PPC is bevestigd. Verdachte is ongewenst verklaard en zal niet op straat komen te staan. Hij is zich bewust van de noodzaak van de inname van de medicatie en zal dit vrijwillig blijven doen. Dat de officier van justitie hierin geen vertrouwen heeft maakt nog niet dat aan verdachte de zwaarste maatregel, te weten de tbs-maatregel, moet worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen maatregel dient te worden opgelegd en overweegt hiertoe als volgt.
Psycholoog [persoon 3] concludeert in haar rapport dat het recidiverisico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als matig kan worden geduid. De psychotische ontregeling speelt een cruciale rol bij de totstandkoming van gewelddadig gedrag en dient dan ook voorkomen te worden. Zolang verdachte zijn medicatie blijft innemen en abstinent van middelen blijft, lijken er geen agressieproblemen te zijn. In principe komen er geen aanwijzingen naar voren dat verdachte, wanneer hij niet psychotisch is, ook gewelddadig gedrag vertoont.
Psychiater [persoon 2] concludeert in zijn rapporten dat er sprake is van een laag recidiverisico zolang verdachte zijn medicatie inneemt en abstinent van middelen blijft. Hij heeft hier op de zitting aan toegevoegd dat hij geen aanwijzingen ziet dat verdachte zal gaan stoppen met medicatie of dat hij medicatieontrouw is. Er is op dit moment geen sprake van een psychotisch toestandsbeeld, waaruit blijkt dat verdachte niet zijn medicijnen zou innemen. Verder heeft verdachte volgens de psychiater ziektebesef en -inzicht. Ook heeft de psychiater aangegeven dat er op dit moment geen indicatie is voor behandelinterventies of dat een nadere behandeling nu nodig is. Daarbij heeft hij gezegd dat een tbs-maatregel met voorwaarden geen meerwaarde heeft. Als hij ten tijde van het opmaken van zijn rapporten had geweten dat de voorbereiding van een zorgmachtiging was beëindigd had hij nog steeds geen tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd. Terugkeer naar het land van herkomst is een logische stap. Als er een zorgmachtiging zou worden afgegeven, dan was het mogelijk geweest om de terugkeer te begeleiden. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat hij zich kan voorstellen dat verdachte niet aan de voorwaarden voor afgifte van een zorgmachtiging voldoet. Zonder zorgmachtiging moet de rechtbank er iets meer op vertrouwen dat verdachte zich in het land van herkomst zal laten behandelen. Garanties zijn nooit te geven, maar er is nu geen psychotisch beeld meer en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte medicatieontrouw zal zijn, aldus de psychiater.
[persoon 5] van de reclassering heeft ter terechtzitting een e-mail overgelegd van GZ-psycholoog [persoon 4] , werkzaam in het PPC [locatie] , waarin zij ten aanzien van verdachte – voor zover van belang – het volgende vermeldt:
- Patiënt heeft al contact gelegd met zijn moeder in [geboorteland]. Er is door haar een woonruimte voor betrokkene geregeld waar hij kan gaan verblijven bij terugkeer.
- Patiënt heeft de contactgegevens van twee psychiaters die hem in [geboorteland] in het verleden hebben behandeld. Eén daarvan is op korte afstand van waar betrokkene komt te wonen. Het is betrokkene’s wens om bij deze psychiater verder onder behandeling te komen na zijn terugkeer naar [geboorteland].
- Bij ontslag uit het PPC zal betrokkene medicatie ontvangen voor de eerste drie dagen na zijn ontslag. Daarnaast zal hij een ontslagrapport krijgen waarin vermeld staan: zijn diagnose, behandeling in het PPC en advies tav verdere behandeling. Uiteraard komt hier ook een stuk waar de huidige informatie omtrent medicatie staat en het advies hierover zodat de psychiater aldaar de behandeling kan voortzetten. Betrokkene wil graag de medicatie blijven gebruiken en is op de hoogte dat deze voorgeschreven dient te worden onder begeleiding van een psychiater.
- Beeld van betrokkene momenteel is stabiel. Hij neemt vrijwillig zijn medicatie en er zijn geen actieve psychiatrische klachten op dit moment die terugkeer en stabiel functioneren in de weg staan. Betrokkene erkent de nut van de medicatie voor zijn beeld en functioneren en staat open om deze te blijven innemen.
- Betrokkene spreekt zich ook duidelijk uit over de rol van middelen gebruik in zijn psychose. Hij geeft aan voornemens te zijn niet meer te gebruiken en erkent het risico van een psychotische decompensatie bij middelengebruik. Tijdens zijn verblijf in het PPC zijn er geen indicaties geweest dat betrokkene zich actief bezighield met het in handen krijgen of gebruiken van middelen.
De rechtbank concludeert op grond van de conclusies en de uitleg van de deskundigen ter zitting alsmede de informatie van het PPC dat een tbs-maatregel met dwangverpleging in het geval van verdachte niet passend is. Het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot laag als verdachte zijn medicatie blijft innemen, waarbij er volgens de deskundigen geen aanwijzingen zijn dat verdachte hiermee gaat stoppen. Verdachte heeft ziektebesef en -inzicht en psychiater [persoon 2] ziet geen indicaties voor een behandelinterventie. Het opleggen van een tbs-maatregel is daarom ook niet geadviseerd. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat er een risico is dat verdachte stopt met het innemen van medicatie waarna hij mogelijk (na enige tijd) psychotisch decompenseert, is dat een risico dat in zijn algemeenheid altijd bestaat. Gelet op hetgeen de deskundigen hebben verklaard over de medicatietrouw van verdachte rechtvaardigt een dergelijk algemeen risico naar het oordeel van de rechtbank niet de oplegging van de tbs-maatregel aan verdachte. Overigens heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat verdachte aansluitend aan de detentie voor deze zaak in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst waarna hij op korte termijn zal worden uitgezet, zodat de rechtbank er vertrouwen in heeft dat verdachte zijn plan van aanpak in [geboorteland] ook daadwerkelijk zal uitvoeren.
De rechtbank ziet in de rapporten van de deskundigen en de informatie van het PPC ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen, zoals door de officier van justitie subsidiair is gevorderd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [surveillant 1] vordert € 1.105,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.750,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Over de gevorderde schadevergoeding wordt dus geen inhoudelijke beslissing genomen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair
poging tot zware mishandeling
2.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
3.
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart [surveillant 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.