ECLI:NL:RBAMS:2021:6102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
13.192657.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met lachgastank in Vondelpark

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die op 19 juli 2021 in het Vondelpark in Amsterdam een andere man met een lachgastank op het hoofd sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, resulterend in een schedelbreuk en inwendige hersenbloeding. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze aanklacht, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van de benadeelde partij wilde veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van zware mishandeling, gezien de ernst van het letsel en de omstandigheden van de daad.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uur opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verantwoordelijkheid voor het gepleegde geweld en zijn deelname aan mediation met de benadeelde partij, die verklaarde hem te hebben vergeven. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen, met een totaalbedrag van € 8.446,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank verklaarde de lachgastank verbeurd, omdat deze was gebruikt bij de mishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.192657.21
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, en de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn raadsvrouw, S. Bijl, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij op 19 juli 2021 [benadeelde partij] in het Vondelpark in Amsterdam met een lachgastank tegen het hoofd heeft geslagen. Dit is aan hem tenlastegelegd als poging tot doodslag. Voor het geval de poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard, is het feit ook aan verdachte tenlastegelegd als zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag kan worden bewezen. Verdachte heeft aangever met een tank van zeven kilogram op het hoofd geslagen, waardoor bij aangever zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De kans dat aangever door dit incident dodelijk verwond zou worden, is aanmerkelijk te noemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, waarin zich onder andere de hersenen bevinden, een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Dergelijke risico’s zijn zo algemeen bekend dat ook verdachte dat moet hebben geweten. Door aangever, terwijl hij met zijn rug naar verdachte stond, uit het niets met kracht met de lachgasfles te slaan, heeft verdachte ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte heeft met een slingerende/zwaaiende beweging uitgehaald, nadat hij eerst een stap/aanloop nam, wat er voor zorgde dat er nog meer kracht in de massa zat. Verdachte heeft dan ook het voorwaardelijk opzet gehad om aangever van het leven te beroven.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Dat er een aanmerkelijke kans op de dood zou zijn geweest, kan niet worden bewezen. Dat verdachte op aangever afgerend zou zijn is niet vast te stellen. Bovendien is niet vast te stellen dat verdachte zich van die kans bewust zou zijn geweest, laat staan dat hij die heeft aanvaard. De verdediging laat het oordeel of sprake is van zware mishandeling aan de rechtbank over.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte met een lachgastank één keer tegen het achterhoofd van [benadeelde partij] heeft geslagen. Verdachte heeft dit op de zitting bekend en naast de verklaring van aangever bevat het dossier meerdere verklaringen van getuigen die de klap hebben gezien. Hieraan heeft aangever een hersenkneuzing, een hersenbloeding, een schedelbreuk en problemen met concentreren, denken en lezen overgehouden. De rechtbank vindt dat in dit geval geen sprake is van een poging doodslag en spreekt verdachte daarvan vrij. Wel vindt de rechtbank zware mishandeling bewezen.
Vrijspraak van poging tot doodslag; geen voorwaardelijk opzet
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte aangever heeft geslagen met het doel hem te doden. Dat betekent dat de rechtbank geen ‘vol opzet’ op de dood bewezen vindt. Ook als iemand voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad kan een poging doodslag worden bewezen. Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van:
  • een aanmerkelijke kans op de dood door de handeling van verdachte en
  • de bewuste aanvaarding door verdachte van die kans.
Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Verdachte heeft aangever tegen het hoofd geslagen waarin zich vitale organen, onder andere de hersenen, bevinden. Hij heeft daarbij een lachgastank gebruikt van 6,7 kilo, 48 centimeter lang en 10 centimeter breed. Hij heeft de lachgastank van naast zijn onderlichaam omhoog gebracht om deze tegen het hoofd van aangever te slaan. Verdachte heeft dus met de lachgastank een zwaai richting het hoofd van aangever gemaakt. Gelet op het gewicht en deze beweging tegen de zwaartekracht in moet verdachte kracht hebben gebruikt om het hoofd van aangever te kunnen raken. Ook het letsel van aangever en de omstandigheid dat aangever direct na de klap bewusteloos raakte duiden erop dat er met kracht is geslagen. Dit terwijl aangever op korte afstand van verdachte stond. Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank dat de kans dat [benadeelde partij] door de klap met de lachgastank zou komen te overlijden, reëel en dus in juridische zin aanmerkelijk was.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de kans dat aangever zou overlijden ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank vindt de geweldshandeling zelf, één klap met een lachgastank, daarvoor onvoldoende. Die klap creëert weliswaar een reële kans op het overlijden van aangever, maar is niet zodanig gericht op het doden van aangever dat daaruit de bewuste aanvaarding kan worden afgeleid. Andere aanknopingspunten voor de bewuste aanvaarding van die kans geeft het dossier niet.
Veroordeling voor zware mishandeling
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door aangever met de lachgastank met kracht tegen zijn achterhoofd te slaan.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte dit feit heeft begaan op de bewijsmiddelen in bijlage II. Omdat verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak voor is gevraagd volstaat de rechtbank met opsommen van die bewijsmiddelen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
op 19 juli 2021 te Amsterdam aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en inwendige hersenbloeding, heeft toegebracht door met een lachgastank tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te slaan.

5.De strafoplegging

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daaraan zou een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden moeten worden verbonden.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijk gevangenisstraf passend is, gelet op de geslaagde mediation en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een eigen bedrijf dat bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet kan worden voortgezet.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Er is sprake van een ernstig en zeer agressief feit. Terwijl aangever en zijn gezelschap een leuke tijd hadden in het Vondelpark in Amsterdam, heeft verdachte schijnbaar uit het niets een zware lachgastank tegen het hoofd van aangever geslagen. Aangever raakte direct bewusteloos en heeft daarvan tot op de dag van de zitting nog klachten. De mensen die in de buurt stonden zijn heel erg geschrokken. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft op de zitting verklaard dat de gebeurtenis fysiek en mentaal een enorme impact op hem heeft gehad. Dit openbare zinloze geweld zorgt dat mensen zich minder veilig voelen. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte inziet dat dit gedrag onacceptabel is.
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Voor een zware mishandeling waarbij een wapen (geen vuurwapen) is gebruikt geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 7 maanden bij zwaar letsel en van 12 maanden bij zeer zwaar letsel. De rechtbank vindt het gebruik van de lachgastank vergelijkbaar met het gebruik van een wapen en neemt gezien het letsel als vertrekpunt een gevangenisstraf van 9 maanden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid neemt voor het gepleegde geweld. In het reclasseringsrapport staat dat verdachte zich schaamt voor zijn handelen en gestopt is met het gebruiken van drugs. Op de zitting heeft verdachte verteld dat hij zijn alcoholgebruik aanzienlijk heeft verminderd en beter voor zichzelf zorgt zodat hij zichzelf niet opnieuw in zo’n situatie brengt. Verder heeft hij zijn leven op de rit. Verdachte heeft een goed lopend eigen bedrijf, stabiele huisvesting, een hecht gezin, geen schulden en er zijn geen signalen voor een psychische stoornis. De reclassering adviseert de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij als voorwaarde op te nemen dat verdachte moet meewerken aan een training Cognitieve Vaardigheden om het risico op herhaling verder te verminderen.
Verdachte en aangever hebben samen deelgenomen aan mediation. Uit het verslag hiervan blijkt dat verdachte erkent dat hij aangever met een lachgastank tegen zijn hoofd heeft geslagen en hier veel spijt van heeft. Verdachte en aangever hebben een goed gesprek gevoerd en elkaar de hand geschud. Aangever heeft op de zitting verklaard dat hij verdachte heeft vergeven en absoluut geen behoefte heeft aan vergelding. Hij twijfelt of de maatschappij daar beter van wordt en of een gevangenisstraf iemand iets oplevert.
De rechtbank vindt het niet passend om alleen een taakstraf op te leggen. Dat doet geen recht aan de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor aangever, ook al vindt hij zelf een gevangenisstraf niet nodig. Een straf dient niet alleen ter genoegdoening van het slachtoffer, maar ook ter genoegdoening van de maatschappij en om anderen ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.
Wel vindt de rechtbank dat sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval dat het niet passend is om verdachte, die al enige tijd in voorarrest heeft gezeten, terug de gevangenis in te sturen.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen (zes maanden), waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daar wordt het voorarrest vanaf getrokken, zodat verdachte niet meer naar de gevangenis hoeft. Aan het voorwaardelijke deel koppelt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Omdat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft, maar de rechtbank het wel van belang vindt dat hij nog een straf krijgt, legt de rechtbank hem daarnaast een taakstraf van 180 uur op. Als hij die taakstraf niet goed uitvoert, kan de taakstraf worden omgezet in 90 dagen (drie maanden) hechtenis.
Omdat verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf al in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.

6.Het beslag

De lachgastank is in beslag genomen en wordt verbeurd verklaard, omdat de mishandeling daarmee is begaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 5.946,50 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat behalve de post ‘toekomstige kosten’ de vordering moet worden toegewezen, zoals gevorderd.
De raadsman vindt dat de post ‘inkomstenderving’ onvoldoende is onderbouwd en moet worden afgewezen. De te vergoeden immateriële schade zou volgens de raadsman op basis van vergelijkbare zaken tussen de € 3.000,- en € 3.500,- zijn.
De rechtbank wijst de vordering gedeeltelijk toe en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade en immateriële schade is toegebracht.
De posten telefoonkosten en gederfde inkomsten zijn voldoende onderbouwd. De vordering bevat een urenstaat met data en tijden waarop verdachte zou werken, die is ondertekend door zijn opdrachtgever. Ook is de arbeidsovereenkomst bijgevoegd. Daarmee zijn de gederfde inkomsten voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank vindt het op zichzelf aannemelijk dat de benadeelde partij in de toekomst nog kosten moet maken als gevolg van de mishandeling. De post is op dit moment echter onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij wordt in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat de benadeelde partij door het strafbare feit lichamelijk letsel heeft bekomen. De hoogte van de vordering is op de zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op € 7.500,-. Voor de rest van de gevorderde immateriële schade wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180(honderdtachtig)
dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
164 dagenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jaarvast.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland, arrondissement Amsterdam op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (COVA) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180(honderdtachtig)
uur, met bevel voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 dagen.
Verklaart verbeurd:
1. STK Gasfles (Omschrijving: G6080603)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 8.446,50 (achtduizendvierhonderdzesenveertig euro en vijftig cent) en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij] van dit bedrag, bestaande uit € 946,50 (negenhonderdzesenveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van € 8.446,50 (achtduizendvierhonderdzesenveertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 77 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2021.