In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft verzoeker, hierna [verzoeker] genoemd, een deelgeschil aanhangig gemaakt tegen de stichting GGZ Ingeest, hierna GGZ genoemd, naar aanleiding van een mislukte suïcidepoging op 24 augustus 2010. [Verzoeker] stelt dat GGZ aansprakelijk is voor de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van deze poging, omdat de zorgverleners van GGZ de situatie niet goed hebben ingeschat en hem niet tijdig hebben opgenomen conform het signaleringsplan. De rechtbank heeft op 29 september 2021 een mondelinge uitspraak gedaan, waarin het primaire verzoek van [verzoeker] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde aansprakelijkheid nog niet vaststaat en dat nadere bewijslevering door een deskundige noodzakelijk is, wat niet mogelijk is binnen de deelgeschilprocedure. Het subsidiaire verzoek van [verzoeker] om GGZ te verplichten mee te werken aan een psychiatrische expertise werd wel toegewezen, met als doel om de onderhandelingen over de aansprakelijkheid voort te zetten. De rechtbank heeft GGZ bevolen om mee te werken aan deze onderhandelingen en de kosten van het deelgeschil zijn begroot op € 6.000,00, inclusief btw en kantoorkosten. De uitspraak benadrukt het belang van een snelle en eenvoudige afhandeling van deelgeschillen, terwijl ook de mogelijkheid van verdere onderhandelingen tussen partijen wordt erkend.