ECLI:NL:RBAMS:2021:6084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
13/094255-21 & 23/000220-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meervoudige motordiefstal en poging daartoe met bijzondere voorwaarden

Op 25 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vier motordiefstallen en een poging daartoe. De feiten vonden plaats in Amsterdam tussen mei en november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in vereniging met anderen handelde en de diefstallen pleegde door middel van braak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn delictpatroon. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schadevergoeding heeft erkend, maar de immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/094255-21 & 23/000220-16 (tul)
Datum uitspraak: 25 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.P.J. van der Meij, en de benadeelde partijen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Onder feiten 1, 3, 4 en 5:
diefstal in vereniging van een motor door middel van braak en/of verbreking, gepleegd op 4 november 2020 (feit 1), 7 november 2020 (feit 3), 15 mei 2020 (feit 4) en 24 oktober 2020 (feit 5), steeds te Amsterdam.
Onder feit 2:
poging tot diefstal in vereniging van een motorvoertuig door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, door de toegangsdeuren van een appartementencomplex te forceren, op 6 november 2020 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als vernieling van die toegangsdeuren.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De feiten onder 1, 3, 4 en 5 kunnen worden bewezen op grond van de aangiftes, de beschrijvingen van de camerabeelden, de herkenningen van verdachte door politieagenten en de bekennende verklaring van verdachte. Ook kan worden bewezen dat er sprake was van medeplegen.
Ook het onder 2 primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat het hun plan was om te stelen. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte samen met een ander probeert de garage binnen te komen. Zijn medeverdachte heeft geprobeerd met een schroevendraaier de deuren te openen. Dit kan worden aangemerkt als een begin van uitvoering.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten onder 1, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hier was sprake van een onbestemde voorverkenning, waarbij de medeverdachte met een schroevendraaier een slot van de deur heeft opengemaakt. Verdachte heeft hierbij geen bijdrage van voldoende gewicht geleverd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde diefstallen van de motoren in vereniging heeft begaan, waarbij verdachte en zijn medeverdachte(n) de motoren onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot diefstal van een motorvoertuig heeft begaan. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij en de medeverdachte hebben geprobeerd om de toegangsdeuren open te krijgen, omdat het hun plan was om te kijken of er in de garage een motor stond die ze konden stelen. Hiertoe hebben zij een eerste toegangsdeur geforceerd en geprobeerd een tweede toegangsdeur te forceren. Verdachte heeft bij de poging om de tweede toegangsdeur te forceren meerdere malen de garage ingekeken en met een zaklamp de garage ingeschenen. Dit zijn gedragingen die naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten een motordiefstal. Het (trachten te) forceren van de toegangsdeuren zijn gedragingen die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf en dus was er sprake van een strafbare poging. Bovendien volgt uit het voorgaande een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, zodat sprake is van medeplegen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 4 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een motor (met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
op 6 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een of meer motorvoertuigen, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan een of meer bewoners van het appartementencomplex aan de [adres2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar dat appartementencomplex zijn toegegaan en vervolgens een toegangsdeur van dat appartementencomplex met behulp van gereedschap hebben geforceerd en tegen een toegangsdeur hebben getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 7 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motor (met kenteken [kentekten2] ), toebehorende aan [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.
op 15 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motor (met kenteken [kenteken3] ), toebehorende aan [naam3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
5.
op 24 oktober 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motor (met kenteken [kenteken4] ), toebehorende aan [benadeelde partij3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de geringe rol van verdachte bij de diefstallen. Verdachte wil een nieuwe weg inslaan in zijn leven en daarom heeft hij ook een bekennende verklaring afgelegd. Het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarbij enkel averechts werken. Het opleggen van een taakstraf kan verdachte helpen bij het realiseren van zijn doelen in het leven. Verdachte wil graag zijn geld eerlijk verdienen. Verdachte is bereid om zich te houden aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden bij een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan vier motordiefstallen in vereniging door middel van braak en één poging daartoe. Hierdoor is schade en overlast voor de slachtoffers veroorzaakt. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en heeft enkel gedacht aan zijn persoonlijke gewin. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 20 september 2021, opgemaakt door [rapporteur] . Dit rapport houdt, kort samengevat, het volgende in. Gelet op het verloop van de justitiële geschiedenis van verdachte is er sprake van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten in vereniging (diefstal motoren), ondanks een periode van een delictvrij bestaan. Factoren die van directe invloed zijn geweest op het delictgedrag betreffen de financiële situatie van verdachte en zijn onvermogen om een aantal praktische zaken op een bevredigende maatschappelijk aanvaardbare wijze op te lossen. Er is bij verdachte sprake van een schuldenlast en hij had ten tijde van het delict een disfunctionele levensstijl (met betrekking tot financieel beheer). Verdachte lijkt enige problemen te ervaren bij het invullen van een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan. Meer indirecte factoren betreffen het middelengebruik en zijn (deels) negatief sociale netwerk. Hij is in het verleden verslaafd geweest aan lachgas. Een tijd lang was hij gestopt, maar na een heftige gebeurtenis is hij weer lachgas gaan gebruiken. Dit is van invloed geweest op zijn bestedingspatroon. Alle verdenkingen zijn in vereniging gepleegd, wat doet vermoeden dat verdachte contact heeft met een (deels) negatief sociaal netwerk. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er is echter ook een aantal beschermende factoren. Verdachte heeft al lange tijd een vriendin en draagt de zorg voor zijn stiefdochter. Daarnaast lijkt zijn houding ten aanzien van de hulpverlening en de wil om een delictvrij bestaan op te bouwen positief te zijn veranderd.
Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te stellen, te weten een meldplicht, het volgen van een gedragsinterventie-training, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Verdachte heeft zich in een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Uit het strafblad van verdachte van 17 mei 2021 blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte heeft de feiten in deze strafzaak begaan, terwijl hij zich in een proeftijd bevond in het kader van een voorwaardelijk opgelegde straf. Deze veroordelingen en voorwaardelijke straf hebben hem kennelijk niet weten te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank onder meer rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die gelden voor diefstal van een motorfiets in geval van recidive. Deze geven als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een nieuwe weg wil inslaan in zijn leven en dat hij inziet dat hij hulp nodig heeft om op het rechte pad te blijven. Hij wil zijn financiële problemen aanpakken, werk vinden en afstand nemen van zijn negatieve sociale netwerk. De rechtbank overweegt dat verdachte nog de kans heeft om zijn leven een andere wending te geven. Het is aan verdachte om te bewijzen dat hij dit nu ook daadwerkelijk zal doen. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijk gevangenisstraf opleggen, als stevige stok achter de deur. De rechtbank benadrukt het belang dat verdachte alle kansen aangrijpt die hem nu worden geboden in het kader van de bijzondere voorwaarden.
Alles overwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en legt aan verdachte op een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
Beslag
Onder verdachte is een aantal voorwerpen in beslag genomen, te weten een breekijzer, betonschaar en slijpmachine.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen worden verbeurd verklaard, omdat de door hem bewezen geachte feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Indien de rechtbank van oordeel is dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat ze wel zijn gebruikt ten aanzien van de feiten, dan verzet de verdediging zich niet tegen verbeurdverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren. De rechtbank is het eens met de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat deze breekijzer, betonschaar en slijpmachine zijn gebruikt bij de bewezenverklaarde feiten. De voorwerpen kunnen daarom niet verbeurd worden verklaard. De rechtbank zal deze voorwerpen wel onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan, in samenhang met het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan, in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van [benadeelde partij1]
9.1.1
De vordering
De benadeelde partij vordert € 6.500,- aan vergoeding van materiële schade en € 100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de immateriële schade ziet op de schade die is toegebracht aan de sloten. De benadeelde partij had de motor drie maanden voor de diefstal voor € 7.000,- gekocht van een particulier. Hij was niet verzekerd voor schade ontstaan door diefstal.
9.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de gevorderde materiële schadevergoeding toe te wijzen, omdat die voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat de schade niet kan worden aangemerkt als ander nadeel en onvoldoende is onderbouwd.
9.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering onvoldoende is onderbouwd en heeft verzocht de vordering in haar geheel af te wijzen.
9.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft zijn vordering voldoende onderbouwd door het overleggen van een e-mail, waarin de particuliere verkoper bevestigt dat [benadeelde partij1] de motor op 21 mei 2020 van hem heeft gekocht voor € 7.000,-.
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding.
9.2
De vordering van [benadeelde partij2]
9.2.1
De vordering
De benadeelde partij vordert € 2.907,09 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade. Dit bedrag is opgebouwd uit € 11.650,- voor de gestolen motor, € 483,19 voor onderhoudskosten en
€ 138,90 voor het kettingslot, minus € 9.365,- zijnde het bedrag dat door de verzekeraar is uitgekeerd aan de benadeelde partij als uitkering van de dagwaarde van de motor. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de gevorderde kosten voor het onderhoud van de motor zien op kosten voor een servicebeurt die onderdeel uitmaakte van de aankoop van de motor.
9.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de gevorderde kosten ten aanzien van het hangslot toe te wijzen en de onderhoudskosten toe te wijzen. De overige kosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verzekering heeft de waarde van het gestolen goed bepaald en vergoed.
9.2.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat enkel de kosten voor het slot in aanmerking komen voor vergoeding, omdat de dagwaarde van de motor is vergoed en onvoldoende is onderbouwd waarom de servicekosten voor vergoeding in aanmerking komen. Subsidiair dienen enkel de kosten van het slot en de kosten voor de servicebeurt voor vergoeding in aanmerking te komen en dient de vordering voor het overige te worden afgewezen.
9.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade bestaande uit de kosten voor het kettingslot en de onderhoudskosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 3 bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de gevorderde kosten die zien op het onderhoud, kosten zijn die onderdeel uitmaakten van de aankoop van de motor. Deze kosten komen daardoor voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de gestolen motor, overweegt de rechtbank dat de dagwaarde van de motor, en dus de waarde van de ontstane schade, door de verzekeraar is geschat op € 9.650,-. De verzekeraar heeft dit bedrag, minus het eigen risico, uitgekeerd aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot het bedrag van
€ 135,- (het eigen risico), zijnde de niet door de verzekeraar uitgekeerde schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
9.3
De vordering van [benadeelde partij3]
9.3.1
De vordering
De benadeelde partij vordert € 4.700,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor de nieuwe onderdelen voor de motor, aangezien deze na de diefstal is teruggevonden zonder onderdelen eraan.
9.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering in haar geheel toe te wijzen, omdat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
9.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, omdat niet duidelijk is welke onderdelen wel of niet voor de diefstal op de motor zaten en of de onderdelen daarna ook daadwerkelijk zijn aangeschaft.
9.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde posten in het schadeformulier komen qua hoogte van het schadebedrag niet overeen met het onderdelenoverzicht. Het is de rechtbank daarom onduidelijk wat de kosten zijn voor verschillende onderdelen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
9.4
Hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel
De verdediging heeft ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen verzocht, voor zover de rechtbank tot toewijzing komt, de bedragen te matigen, omdat verdachte het feit in vereniging heeft begaan en hij niet beschikt over financiële draagkracht om de schade te voldoen. De rechtbank overweegt dat de bedragen niet zullen worden gematigd, nu de draagkracht van verdachte geen rol speelt bij de beoordeling van de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen, maar dat de verplichting tot betaling van de toegewezen bedragen wel hoofdelijk aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank zal ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen gijzeling bij uitblijven van betaling, houdt de rechtbank rekening met de beperkte financiële draagkracht van verdachte en zal het aantal dagen gijzeling halveren.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 18 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000220-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 27 februari 2018 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en twee weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot acht maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet toe te wijzen, maar om de proeftijd te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1, 3, 4 en 5: telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van 2, primair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering en houden aan de aanwijzingen: verdachte meldt zich binnen drie werkdagen van 09:00 tot 12:00 uur na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres3] Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen;
  • Gedragsinterventie cognitievevaardigheden: verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening: verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • Dagbesteding: verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Breekijzer (6007384, rood);
  • 1 STK Betonschaar (6007388, geel);
  • 1 STK Slijpmachine (6007446, Elu).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.500,- (zesduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een (van de) medeverdachte(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij1] aan de Staat € 6.500,- (zesduizend vijfhonderd euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 33 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 757,09 (zevenhonderdzevenenvijftig euro en negen cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een (van de) medeverdachte(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij2] aan de Staat € 757,09 (zevenhonderdzevenenvijftig euro en negen cent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij3] :
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (23/000220-16):
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 27 februari 2018, namelijk een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2021.
[Bijlage{...}]