ECLI:NL:RBAMS:2021:6050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
13/218819-19 (o)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs. De officier van justitie had een bedrag van € 123.425,54 gevorderd, dat zou zijn verkregen uit de verkoop van harddrugs tussen 1 juli 2017 en 8 augustus 2019. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 6 oktober 2021, waar de verdediging aanvoerde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde weliswaar betrokken was bij de drugshandel, maar dat de opbrengsten voornamelijk door de medeverdachte werden genoten. De rechtbank concludeerde dat het niet mogelijk was om het aandeel van de veroordeelde in de opbrengsten te schatten. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/218819-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 20 oktober 2021
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/218819-19, tegen:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2021.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 3 september 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [naam veroordeelde] (hierna: veroordeelde) opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 123.425,54.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. Dit bedrag bestaat uit de gerealiseerde opbrengsten verminderd met de kosten die in directe relatie staan tot de handel in diverse soorten harddrugs over de periode van 1 juli 2017 tot en met 8 augustus 2019.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2021 voor de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van art. 10, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

4.Beoordeling

4.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, nu nergens uit blijkt dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen tot het bedrag dat blijkt uit de bijschrijvingen op de bankrekeningen van veroordeelde.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 20 oktober 2021 onder andere veroordeeld voor het medeplegen van het bereiden, verkopen en voorhanden hebben van harddrugs in de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 september 2019.
Veroordeelde en de medeverdachte woonden al meerdere jaren samen in de woning waar de drugs zijn aangetroffen. De drugs lagen door de hele woning verspreid en waren voor beide verdachten beschikbaar. Veroordeelde heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. Ook wist hij van de verkoop die plaatsvond en hij heeft daar naar eigen zeggen zelfs in enige mate aan bijgedragen. Uit het dossier en de verklaring van de medeverdachte op de zitting komt echter naar voren dat het initiatief voornamelijk bij de medeverdachte lag. Hij was degene die het contact met de dealer onderhield, de administratie bijhield en overzicht had over de voorraad, de verkopen en de betalingen. De opbrengsten van de drugsverkoop kwamen bij de medeverdachte terecht. Mogelijk heeft veroordeelde gedeeld in de opbrengst, maar voor de rechtbank is op basis van de stukken niet te schatten welk aandeel dat zou zijn. De rechtbank gaat er bij die stand van zaken vanuit dat het gehele wederrechtelijk verkregen voordeel door de medeverdachte is genoten.
De rechtbank zal de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel daarom afwijzen.

5.Beslissing

WIJST AFde vordering strekkende tot vaststelling en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Stockmann, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2021.