ECLI:NL:RBAMS:2021:6046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
13/158539-21 & 23/002791-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het transformeren en voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, inclusief 3D-geprinte onderdelen en vuurwerk

Op 25 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten met betrekking tot vuurwapens en munitie. De verdachte was aangeklaagd voor het (medeplegen van) overdragen, verhandelen, vervaardigen, transformeren en ter beschikking stellen van wapens en munitie, en het voorhanden hebben van 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen en munitie, alsook het opzettelijk voorhanden hebben van vuurwerk. De feiten vonden plaats tussen 14 juni 2021 en 1 juli 2021, met een specifieke focus op de gebeurtenissen op 1 juli 2021 in Alkmaar.

De rechtbank achtte de feiten 2 en 3 bewezen, waarbij de verdachte op 1 juli 2021 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen en in totaal 96 stuks munitie voorhanden had, evenals knalvuurwerk. Ten aanzien van feit 1 werd alleen bewezen dat de verdachte op 14 juni 2021 een wapen had getransformeerd, terwijl hij van de overige tenlasteleggingen werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, zonder toepassing van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ASR), en oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was.

De rechtbank wees ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gedeeltelijk toe, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het belang van het voortzetten van de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en concludeerde dat de verdachte een gevaar vormde door zijn betrokkenheid bij vuurwapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/158539-21 & 23/002791-20 (tul)
Datum uitspraak: 25 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd:
(medeplegen van) het overdragen en/of verhandelen en/of vervaardigen en/of transformeren en/of ter beschikking stellen van wapens en munitie, terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt, in de periode 14 juni 2021 tot en met 1 juli 2021 te Bovenkarspel en/of Amsterdam en/of Alkmaar;
het voorhanden hebben van (geprinte) onderdelen van een vuurwapen en munitie (94 en 2 stuks) op 1 juli 2021 te Alkmaar;
3. het opzettelijk opgeslagen en/of voorhanden hebben van knalvuurwerk (6 stuks Cobra en 2 stuks Dum Bum), op 1 juli 2021 te Alkmaar.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Opsporingsonderzoek Thirasia is gestart nadat de politie had gezien dat op de chatapplicatie Telegram door een gebruiker met de naam “ [naam gebruiker] ” munitie werd aangeboden. Door een pseudokoper van de politie is contact met hem gelegd en op 19 mei 2021 heeft een pseudokoop plaatsgevonden waarbij munitie is aangekocht. Tijdens deze fysieke ontmoeting zijn telefoonnummers uitgewisseld. Uit onderzoek is gebleken dat de verkoper “ [naam gebruiker] ” [naam 1] (hierna: [naam 1] ) betreft. In verband met een tweede pseudokoop actie, waarbij een vuurwapen wordt aangekocht van [naam 1] , is een tap geplaatst op zijn telefoonnummer. Hieruit komt een aantal gesprekken naar voren met het telefoonnummer van verdachte, waaruit de verdenking is ontstaan dat zij spreken over de handel in en werkzaamheden aan vuurwapens. Er wordt ook een tap aangesloten op het telefoonnummer van verdachte en hieruit volgt een gesprek waarin vermoedelijk wordt gesproken over het regelen van munitie. Vervolgens worden op 1 juli 2021 doorzoekingen gedaan in de woningen van verdachte en [naam 1] . In de woning van verdachte worden onder meer 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen, munitie en vuurwerk aangetroffen. Zijn telefoon is in beslag genomen en de inhoud daarvan is onderzocht.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden dat verdachte vuurwerk, munitie en onderdelen van een vuurwapen voorhanden had. Deze voorwerpen zijn aangetroffen in de woning van verdachte. De 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen vallen onder de Wet wapens en munitie en kunnen worden aangemerkt als onderdelen en hulpstukken die onontbeerlijk zijn voor het functioneren van een vuurwapen.
Ook kan worden bewezen dat verdachte samen met [naam 1] , in strijd met de wet, zonder erkenning, wapens heeft getransformeerd tot echte vuurwapens. Dit volgt onder meer uit de tapgesprekken tussen beiden op 14 en 25 juni 2021, waarin wordt gesproken over het tappen van schroefdraad en een magazijn dat niet goed blijft zitten. Ten aanzien van de 3D-geprinte onderdelen kan worden bewezen dat verdachte deze heeft vervaardigd met de 3D printer die in zijn woning is aangetroffen. Ook kan worden bewezen dat verdachte, samen met [naam 1] , actief betrokken is geweest bij het verhandelen van wapens en munitie. Dit volgt onder meer uit een tapgesprek van 28 juni 2021 waarin ene [naam 2] aan verdachte vraagt of hij ‘bouwschroeven 7.65’ kan regelen. Dit bevestigt verdachte en hij zegt dat een doosje € 150,- kost. Dit gesprek gaat over munitie. Ook uit de informatie uit de telefoon van verdachte volgt de actieve betrokkenheid van verdachte bij het transformeren en verhandelen van wapens en munitie. Zo stonden er in de telefoon vele notities over het transformeren van wapens en notities voor advertenties voor de verkoop daarvan. Daarnaast zijn ook vele filmpjes en foto’s van vuurwapens aangetroffen op de telefoon. Ook blijkt uit gesprekken via Snapchat en WhatsApp dat verdachte zich bezighield met de handel in wapens en blijkt uit de webhistorie dat hij op verschillende websites had gezocht naar wapens en munitie en die ook mogelijk had besteld.
Gezien de omvang, de periode, de informatie uit de telefoon van verdachte en de recente eerdere veroordeling van verdachte voor het transformeren en verhandelen van wapens, kan worden bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het transformeren, vervaardigen en verhandelen van wapens en munitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Ten aanzien van de 3D-geprinte onderdelen heeft verdachte verklaard dat hij die rond de jaarwisseling heeft geprint. In het dossier zit ook geen concreet bewijs dat hij deze in de ten laste gelegde periode zou hebben vervaardigd. De tapgesprekken met [naam 1] zijn onvoldoende bewijs voor het transformeren van wapens. Verdachte is onder druk gezet om te helpen bij het tappen van schroefdraad in een wapen. Dit lukte echter niet en daarom belde hij [naam 1] . Er is geen bewijs dat hij ook daadwerkelijk zelf handelingen heeft verricht aan een wapen. Er zou hooguit gesproken kunnen worden van een poging tot transformeren, maar dit is niet ten laste gelegd.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld in wapens en munitie. Verdachte is weliswaar gebeld door ene [naam 2] met de vraag of hij munitie kon regelen en verdachte heeft gezegd dat hij dat kon, maar hij heeft hier verder niets mee gedaan. De informatie uit de telefoon van verdachte betreft grotendeels oude informatie die al is meegenomen in de vorige strafzaak van verdachte. De notities en gesprekken dateren bovendien van voor de ten laste gelegde periode.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat concreet bewijs dat verdachte wapens heeft vervaardigd, getransformeerd of verhandeld ontbreekt.
Feit 2
Verdachte had de 3D-geprinte onderdelen als decoratie en wist niet dat het strafbaar was om een aantal van die onderdelen te hebben.
Feit 3
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 14 juni 2021 een wapen heeft getransformeerd.
Uit het tapgesprek van 14 juni 2021 tussen verdachte en [naam 1] in combinatie met de verklaring van verdachte op zitting volgt dat verdachte op dat moment bezig was met het tappen van schroefdraad in een wapen, maar dat het niet lukte. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij onder druk is gezet door iemand aan wie hij nog geld verschuldigd was en dat die persoon hem had gevraagd om te helpen met het tappen van schroefdraad in een wapen. Ook heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij bij ‘die jongen’ was en dat het hem niet lukte om het schroefdraad er ‘verder’ in te tappen. De rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte bezig was met het tappen van schroefdraad in een wapen, zodat bewezen kan worden dat hij op 14 juni 2021 een wapen heeft getransformeerd.
Verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen, omdat niet is bewezen dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Ook vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het transformeren van wapens. Gelet op de aard en frequentie van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een gewoonte.
De rechtbank acht het overige van feit 1, te weten het overdragen, verhandelen, vervaardigen en/of ter beschikking stellen van wapens en munitie, niet bewezen. Daarom wordt verdachte hiervan vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de 3D-geprinte wapenonderdelen heeft vervaardigd in de ten laste gelegde periode. Ondanks dat het dossier veel aanwijzingen bevat dat verdachte zich bezighield met de handel in wapens en munitie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte wapens en munitie heeft overgedragen. Weliswaar heeft verdachte tegen [naam 2] gezegd dat hij een doos munitie kan bestellen, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk een doos munitie heeft geleverd.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen en in totaal 96 stuks munitie op 1 juli 2021 voorhanden heeft gehad. Dat verdachte stelt dat hij niet wist dat het strafbaar was om 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen te hebben, doet daar niet aan af.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het knalvuurwerk op 1 juli 2021 voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 14 juni 2021 in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de Wet wapens en munitie, immers heeft verdachte een wapen van categorie III getransformeerd;
2.
op 1 juli 2021 te Alkmaar,
- geprinte onderdelen van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, een FGC-9, zijnde een vuurwapen; en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 94 patronen van het kaliber .22 LR mm; en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 patronen van het kaliber 9 mm;
voorhanden heeft gehad;
3.
op 1 juli 2021 te Alkmaar, opzettelijk vuurwerk, te weten
- zes stuks knalvuurwerk van het merk Di Blasio Elio Super Cobra 6 van lijst III en
- twee stuks knalvuurwerk van het merk Dum Bum van lijst II A,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.5. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De verdediging heeft ten aanzien van het voorhanden hebben van de 3D-geprinte wapenonderdelen aangevoerd, dat gelet op de ‘Circulaire wapens en munitie 2019’ niet alle geprinte onderdelen strafbaar zijn, omdat een aantal onderdelen niet essentieel zijn voor het functioneren als vuurwapen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Alle aangetroffen 3D-geprinte onderdelen zijn blijkens het proces-verbaal van het wapenonderzoek specifiek bestemd voor het vuurwapen FGC-9 en (deels) van wezenlijke aard en zijn daarmee strafbaar op grond van de Wet Wapens en Munitie.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het voorhanden hebben van munitie van feit 2 heeft de verdediging verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat het verdachte niet kan worden verweten dat hij de munitie voorhanden had. De munitie zou namelijk in de woning van verdachte zijn blijven liggen nadat de politie zijn woning en slaapkamer had doorzocht in verband met een ander opsporingsonderzoek.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is dat de politie de munitie niet zou hebben gevonden tijdens een eerdere doorzoeking. Het beroep op een verontschuldiginggrond dient daarom te worden verworpen.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de munitie na een eerdere doorzoeking in de woning zou zijn blijven liggen. Maar ook als dit wel het geval zou zijn, dan is er sprake van het voorhanden hebben van de munitie. Hij had het in zijn woning aanwezig en er beschikkingsmacht over. Hij had de munitie meteen bij de politie moeten inleveren als het nog in zijn woning lag. Het beroep op een verontschuldigingsgrond wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzocht er in de strafoplegging rekening mee te houden dat verdachte niet wist dat de 3D-geprinte wapenonderdelen strafbaar waren.
Verder heeft de verdediging verzocht om bij een veroordeling het jeugdstrafrecht toe te passen op grond van de persoonlijkheid van verdachte. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Uit de verschillende rapportages over verdachte volgt echter dat hij kampt met een ADHD- en gedragsstoornis, beperkingen in zijn ontwikkeling en beschikt over beperkte vaardigheden. In het Pro Justitia rapport van 10 februari 2020 werd geadviseerd om geen volwassenenstrafrecht toe te passen, gezien de onrijpheid van verdachte in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook blijkt uit de rapportages van de reclassering dat hij zich in het kader van een ander toezicht in de eerste maanden goed aan de afspraken heeft gehouden en zich begeleidbaar heeft opgesteld. Er is dus geen sprake van onvermogen bij verdachte om tot verandering te komen. Het strafblad van verdachte kan geen contra-indicatie zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de rechtbank recentelijk nog heeft overwogen dat bij jongeren tussen de 18 en 23 jaar de hersenfuncties nog niet volledig zijn ontwikkeld en dat zij in beginsel dus pedagogisch beïnvloedbaar zijn [1] .
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend. De omstandigheden die de psycholoog in het Pro Justitia rapport ten grondslag legt aan de conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid, zijn immers nog steeds aanwezig. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die korter is dan de duur die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het transformeren van een wapen en hij heeft 3D-geprinte onderdelen van een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Vuurwapens en munitie worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het dossier bevat veel aanwijzingen dat verdachte zich bezighoudt met vuurwapens.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 5 oktober 2021, opgemaakt door G. Porte. De reclassering constateert op alle leefgebieden problemen die direct of indirect verband houden met het delictgedrag van verdachte. De diagnostiek toont een somber beeld ten aanzien van de mogelijkheden voor de kans van slagen van interventies. Verdachte toont zich beperkt responsief. Ook in sociaal-maatschappelijk opzicht is het leven van verdachte weinig stabiel. Uit onderzoek van de reclassering blijkt dat verdachte zegt open te staan voor begeleiding en ondersteuning, maar in praktijk blijkt hij hiervoor niet ontvankelijk te zijn. In de laatste weken tot aan zijn aanhouding trok de verdachte zich terug uit het contact met de reclassering. Het wordt duidelijk dat begeleiding in een verplicht kader niet leidt tot de gewenste gedragsverandering bij verdachte. Het toezicht heeft ook onvoldoende bij kunnen dragen aan het beheersen van herhalingsgevaar.
Volwassenenstraftrecht
Verdachte was 18 jaar toen hij de strafbare feiten pleegde en dus meerderjarig. Op verdachten tussen de 18 en 23 jaar, kan in bepaalde gevallen het adolescentenstrafrecht (hierna: jeugdstrafrecht) worden toegepast.
De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. De reclassering rapporteert hierover dat er geen aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking, dat continuering van school niet nodig is en dat verdachte niet ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding. Verder adviseert reclassering toepassing van het volwassenstrafrecht, omdat sprake is van een justitiële voorgeschiedenis en verdachte een criminele levensstijl heeft ontwikkeld. Bovendien is sprake van antisociale gedragingen.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het jeugdstrafrecht niet toepassen, omdat mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding van verdachte ontbreken.
Toerekeningsvatbaarheid
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. In het Pro Justitia rapport van 10 februari 2020 heeft de psycholoog geconcludeerd tot verminderde toerekenbaarheid, omdat een verband werd gezien tussen de diagnose en de in de toenmalige strafzaak tenlastegelegde delicten. Een verband met de thans bewezen geachte feiten kan echter niet zonder meer worden aangenomen.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het voorhanden hebben van vuurwapens. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning geldt in beginsel een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het geen gebruiksklaar vuurwapen betrof, maar onderdelen van een vuurwapen. Daarnaast heeft verdachte munitie voorhanden gehad en heeft hij een wapen getransformeerd. Verder heeft hij illegaal vuurwerk voorhanden gehad.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 27 augustus 2021 van verdachte, waaruit blijkt dat hij recentelijk door het hof is veroordeeld wegens vuurwapenbezit en wapenhandel. Desondanks heeft verdachte zich binnen zeer korte tijd opnieuw schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten. De rechtbank vindt dit bijzonder ernstig en rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding een baan had gevonden en inzag dat hij een andere invulling aan zijn leven wilde geven. De rechtbank overweegt dat verdachte nog jong is en dat hij nog een positieve wending aan zijn leven kan geven.
Alles overwegende vindt de rechtbank voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte zijn een sweater (politiepolo), wapenonderdelen, patronen en vuurwerk in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft geen bezwaar hiertegen.
Nu met betrekking tot de wapenonderdelen, patronen en vuurwerk het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de sweater (politiepolo) is de rechtbank eveneens van oordeel dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, zodat dit ook wordt onttrokken aan het verkeer.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002791-20, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 12 mei 2021 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 222 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie bleef tijdens de zitting bij de vordering zoals die was ingediend.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, de proeftijd te verlengen of slechts een klein gedeelte toe te wijzen.
Verdachte heeft zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de voorwaardelijk opgelegde straf deels ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank kiest voor een gedeeltelijke tenuitvoerlegging vanwege de jonge leeftijd van verdachte en omdat het belangrijk is dat de opgelegde bijzondere voorwaarden bij die voorwaardelijke straf worden voortgezet. De rechtbank bepaalt daarom dat 102 dagen van het voorwaardelijk deel tenuitvoergelegd moeten worden. De rest van de vordering wordt afgewezen.
De rechtbank benadrukt het belang dat verdachte alle handvatten aangrijpt die hem worden geboden in het kader van het resterende gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde straf waarvoor hij nog onder toezicht is bij de reclassering en de proeftijd nog loopt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 36d en 58 van het Wetboek van Strafrecht;
- 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer; en
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Sweater (G6074183, Blauw);
- 9 STK Wapen (G6074221, Fcq-9 onderdelen);
- 2 STK Patroon (G6074126, Koper);
- 6 STK Vuurwerk (G6074206, Zwart);
- 2 STK Vuurwerk (G6074209, Dum Bum);
- 2 DS Patroon (6074305).
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (23/002791-20):
Gelast dat een gedeelte, groot
102 dagen,van de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een jeugddetentie van 222 dagen, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2021.

Voetnoten

1.ECLI:RBAMS:2021:2245.