ECLI:NL:RBAMS:2021:6044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
13/299869-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreigingen met gemaximeerde TBS

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging van twee personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1971, in de periode van 28 februari 2020 tot en met 23 november 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, [persoon 1]. Dit gebeurde door herhaaldelijk contact met haar op te nemen, ondanks haar duidelijke verzoeken om dit te stoppen. De verdachte heeft ook bedreigende berichten gestuurd naar zowel [persoon 1] als [persoon 2]. De rechtbank heeft de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd, gezien haar psychische problemen, waaronder een bipolaire stoornis. De rechtbank heeft besloten om de verdachte ter beschikking te stellen met voorwaarden, waarbij de duur van de TBS is gemaximeerd tot vier jaar. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel bevolen, zodat de verdachte zo snel mogelijk kan worden opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft ook de afwijzing van een zorgmachtiging in een civiele procedure gemotiveerd, omdat de reguliere GGZ niet effectief zou zijn voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/299869-20 (Promis)
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en haar raadsman mr. G. Th. Offreins naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de getuige-deskundige R. Boon (reclasseringswerker) naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van [persoon 1] (feiten 1 en 2) en bedreiging van [persoon 2] (feit 3).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1. Belaging van aangeefster [persoon 1]
In de periode van 28 februari 2020 tot en met 23 november 2020 is stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De aangifte – inclusief de klacht tot vervolging – wordt ondersteund door de rest van het dossier. Uit de verschillende WhatsApp-gesprekken is op te maken dat verdachte meermaals contact heeft gezocht met aangeefster, terwijl aangeefster meteen heeft aangegeven dit contact niet te willen. Uit verklaringen blijkt dat verdachte vervolgens bij de vader, broer en vriendin of kennis van aangeefster is langsgegaan. Verdachte heeft daarnaast verschillende voiceberichten en voicemails ingesproken die allemaal betrekking hebben op aangeefster. Verdachte is bovendien twee keer naar het huis en één keer naar het werkadres van aangeefster gegaan en heeft daar gescholden tegen aangeefster. Deze bezoekjes worden bevestigd door drie buren en een collega. De stelselmatige inbreuk blijkt temeer uit de verschillende manieren waarop contact werd gezocht. Zo heeft verdachte zowel telefonisch als fysiek – op dreigende wijze − contact gezocht, dit deed zij op verschillende adressen. Daarnaast heeft zij allerlei mensen in de omgeving van aangeefster benaderd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de belaging op een later moment is begonnen (28 februari 2020) dan is tenlastegelegd. Dit blijkt uit de verklaring van aangeefster. Voor zover in de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte eieren naar aangeefster heeft gegooid, dient verdachte te worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijs.
Feit 2. Bedreiging van aangeefster [persoon 1]
Aangeefster heeft aangifte gedaan van bedreiging. Zowel aangeefster als [persoon 3] kennen verdachte goed en hebben de stem van verdachte herkend. Bovendien is het telefoonnummer van verdachte gebruikt.
Feit 3. Bedreiging van aangever [persoon 2]
Verdachte heeft berichten van dreigende aard naar de man van aangeefster gestuurd. Hiermee is er sprake van voorwaardelijk opzet op de bedreiging.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd, nu verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft bekend. Deze bekennende verklaring omvat tevens het gooien van eieren zoals tenlastegelegd onder feit 1. Verdachte heeft echter ontkend dat zij de broer van aangeefster [persoon 1], Gijs [persoon 1], heeft bezocht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte – is bewezen dat verdachte zich vanaf 28 februari 2020 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [persoon 1] (feit 1) en bedreiging van zowel [persoon 1] (feit 2) als [persoon 2] (feit 3). Weliswaar heeft verdachte ontkend dat zij de broer van [persoon 1] heeft bezocht, maar zij heeft wel bekend dat zij de vader van [persoon 1] heeft bezocht. De rechtbank vind daarom ook (bij feit 1) bewezen dat verdachte familieleden van [persoon 1] aan huis heeft benaderd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 28 februari 2020 tot en met 23 november 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [persoon 1], met het oogmerk die [persoon 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door
- zich meermalen hinderlijk in de directe omgeving van de woning en het werkadres van die [persoon 1] op te houden en
- die [persoon 1] veelvuldig WhatsApp-berichten en/of sms-berichten en/of spraakberichten te sturen en
- die [persoon 1] veelvuldig op te bellen en voicemails in te spreken en
- familieleden en/of buurtbewoners en/of collega’s en/of kennissen van [persoon 1] op te bellen en/of voicemails in te spreken en/of aan huis te benaderen en
- eieren tegen de ruiten van die [persoon 1] te gooien;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 23 november 2020 in Nederland [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
door die [persoon 1], via onder andere voicemails gericht aan een vriendin [persoon 3] en de vader van [persoon 3], dreigend de woorden toe te voegen:
- “ik trap haar volledig de tyfus in” en
- “dan trap ik je jullie eigenhandig, met mijn handen en mijn voeten, dan trap ik jullie eigenhandig de kist in ja” en
- “ik trap die kankerteef de kist in” en
- “zeg maar tegen [persoon 1], als ik haar rotkop zie ik trap haar de kist in” “ik sla haar de kist in. ik maak haar kapot. ik maak haar af, ik maak haar dood” en
- “godverdomme dat vuile kutwijf een kippetje een kippetje ik sla haar de kist in” en
- “als ik [persoon 1] zie die rotkop van haar ik sla haar eigenhandig de kist in, ik ga op haar intrappen, op haar intrappen dat vuilige kutwijf, kankersnollen achterbakse kutwijven”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 3:
op 14 augustus 2020 in Nederland [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 2], via sms-berichten gericht aan de man van [persoon 2], dreigend de woorden toe te voegen:
- “ik maak haar af deze teef” en
- “ik maak haar dood deze kankerteef” en
- “ik kom haar opzoeken en ik zal haar koud de kist inslaan deze kankerteef die zich doet uitgeven als vriendin”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 19 februari 2021 en 7 juni 2021, opgemaakt door psychiater [persoon 4], en van de Pro Justitia rapportages van 21 april 2021 en 23 juli 2021, opgemaakt door psycholoog [persoon 5]. De deskundigen hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een bipolaire-I-stoornis, differentiaal diagnostisch ook wel geduid als schizoaffectieve stoornis met multipele episoden. Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde was er bij verdachte sprake van een manische fase met psychotische kenmerken. De bewezenverklaarde handelingen lijken volledig door het psychotisch toestandsbeeld te zijn gestuurd, waarbij sprake was van een gestoorde realiteitstoetsing. De deskundigen concluderen dat er sprake is van een duidelijke en volledige doorwerking van deze psychische stoornis en adviseren om het bewezenverklaarde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank is van oordeel – net als de officier van justitie en de raadsman – dat de bewezen geachte feiten wegens een ziekelijke stoornis niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte is om die reden niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. De gedragsdeskundigen concluderen dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en schatten het recidiverisico in als matig tot hoog en bij het uitblijven van behandeling als hoog. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat behandeling in het kader van TBS het enige passende kader is. De officier van justitie sluit zich bij deze conclusies aan en voegt daar het volgende aan toe. Het ziektebeeld van verdachte is hardnekkig. Sinds 2007 gaat het bergafwaarts en is zij eigenlijk alles verloren. Het chronische karakter van haar ziektebeeld, haar enigszins bagatelliserende houding en het verleden waaruit blijkt dat verdachte een zorgmijder is en forse bijwerkingen van medicatie ervaart − terwijl medicatie juist een van de kernpunten van de behandeling is − tonen forse problematiek aan. Hierbij zijn medicatie, expertise op forensisch gebied en een veilig, strak en lang kader noodzakelijk. Dit kan niet worden bereikt met een behandeling in het kader van een zorgmachtiging. De forensische maatregel van TBS met voorwaarden – in dit geval met een gemaximeerde tijdsduur van 4 jaar – is het enige passende kader voor verdachte waarbij het gevaar voor de samenleving voldoende wordt beteugeld.
Aan de vereisten voor het opleggen van een TBS is voldaan. Gelet op het door de deskundigen geschatte recidiverisico bij het uitblijven van behandeling en de persistentie van het delictgedrag is ook aan het gevaarscriterium voldaan.
Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden gevorderd en voert daarbij het volgende aan. Verdachte kan – zoals deskundige R. Boon ter zitting heeft verklaard – op 11 oktober 2021 worden opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) bij Inforsa te Amsterdam. Het is dus van belang dat de voorwaarden zo snel mogelijk van kracht worden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het steeds beter gaat met verdachte. Zij ondervindt veel steun aan het contact met haar kinderen en haar ex-echtgenoot en ze is tot het besef gekomen dat ze veel heeft gemist door haar ziekte. Verdachte onderschrijft de conclusies van de gedragsdeskundigen. Zij ziet de voordelen in van een TBS met voorwaarden. Verdachte is bereid mee te werken aan de behandeling en zich te houden aan de te stellen voorwaarden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belaging en twee bedreigingen. Verdachte heeft wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [persoon 1], met wie zij voorheen goed bevriend was. Uit de aangifte van [persoon 1] blijkt dat verdachte haar niet alleen telkens heeft lastiggevallen, maar dat zij haar ook veel angst heeft aangejaagd. Daarnaast heeft verdachte beide slachtoffers bedreigd met ernstige geweldsdelicten. Hierdoor werden beangstigende situaties gecreëerd die ook zo werden ervaren door de slachtoffers.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Oordeel van deskundigen
De deskundigen die verdachte hebben onderzocht hebben beide geconcludeerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit haar psychische stoornis. Psychiater [persoon 4] ziet een matig tot hoog recidiverisico op belaging en bedreiging met geweld. De manisch-psychotische toestand van verdachte toont verbetering onder dwangbehandeling middels antipsychotica. De psychotische belevingen ten aanzien van aangeefsters zijn aan het vervagen. Ook toont verdachte meer ziektebesef en bereidwilligheid tot behandeling. In ogenschouw dient te worden genomen dat de verbeteringen in haar psychische toestand en houding jegens (medicamenteuze) behandeling nog beginnende en groeiende zijn. Daartegenover staat een historie van zorgwekkende zorgmijding gedurende de afgelopen jaren. Dit betekent dat de komende periode zal moeten uitwijzen in hoeverre deze verbeteringen consistent en van duurzame aard zijn. Met deze prille en fragiele stabilisatie moet vooral behoedzaam worden omgesprongen en deze dient dan ook verder te worden bestendigd en uitgebouwd. Voor een beperking van het eventuele recidivegevaar zal de interventie zich primair moeten richten op een behandeling van de onderliggende psychische aandoening bij verdachte. Het vinden van een juiste dosering van de effectieve medicatie is extra van belang aangezien ervaren bijwerkingen in het verleden mogelijk hebben bijgedragen aan het staken van de medicatie. De interventie zal ook moeten bestaan uit onder andere het realiseren van meer stabiliteit op het gebied van wonen, dagbesteding en sociaal netwerk. De gehele interventie zal ongetwijfeld enige tijd kosten en zal (in ieder geval bij aanvang) binnen een gedwongen kader moeten plaatsvinden. Om het recidiverisico te beperken moet verdachte voldoende lang en intensief worden behandeld. Een behandeling binnen de forensische GGZ wordt noodzakelijk geacht, aangezien verdachte een zorgwekkende zorgmijder is die sinds 2007 behandelingen binnen de reguliere GGZ stelselmatig heeft ontlopen, ook wanneer deze binnen een gedwongen kader waren georganiseerd. Met betrekking tot een zorgmachtiging ziet de psychiater een drietal knelpunten, te weten de onduidelijkheid over de haalbaarheid van een zorgmachtiging binnen de reguliere GGZ, het benodigde beveiligingsniveau en de relatief korte duur. Gelet op het voorgaande adviseert psychiater [persoon 4] een TBS met voorwaarden.
Psycholoog [persoon 5] heeft bij verdachte een jarenlange, forse en hardnekkige psychiatrische problematiek geconstateerd, met manisch-psychotische ontregeling en onafgebroken paranoïde wanen. Bij een afweging van de risico- en beschermende factoren wordt het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij op zowel belaging als bedreiging als matig tot hoog ingeschat. Er is sprake van een psychotische stoornis en van affectieve en cognitieve instabiliteit, evenals van recente problemen met de respons op behandeling. De psychose heeft een sterk verhogend effect op het risico op toekomstig delictgedrag. De psycholoog heeft een verbetering op de klinische items geconstateerd. Zo is er sprake van motivatie voor behandeling en medicatie en van beginnend ziektebesef. Echter, verdachte staat pas aan het begin van haar behandeling. Er is sprake van een ernstig en chronisch ziektebeeld, waarbij zij bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij naar verwachting snel weer zal ontregelen. Er valt nog veel te verbeteren. Over medicatie geeft verdachte aan dat zij last heeft van bijwerkingen. Deze bijwerkingen zouden op termijn een risico kunnen vormen. Eerder heeft dit ertoe geleid dat zij is gestopt met medicatie. De psycholoog spreekt gelet op het voorgaande van een behandelnoodzaak. De behandeling zal zich moeten richten op het verder stabiliseren, het zoeken naar de meest effectieve en prettige vorm van medicatie en op het onderzoeken hoe verdachte invulling kan geven aan haar toekomst. Risicomanagement dient gelet op het risico een belangrijk onderdeel van de behandeling te blijven. Deze doelen kunnen in een FPK of op een forensisch psychiatrische afdeling worden gerealiseerd. Deze behandeling dient in een strak en veilig kader met heldere voorwaarden te worden vormgegeven, zodat een eventueel dreigende onttrekking aan de behandeling kan worden ondervangen. Bovendien is het van belang dat behandeling plaatsvindt in een forensische setting, aangezien behandeling in de reguliere GGZ al jarenlang niet tot stabiliteit heeft geleid. Bovendien vereist het hoge recidiverisico een beveiligingsniveau dat een FPK biedt. Een zorgmachtiging wordt daarom onvoldoende geacht om de stabiliteit en behandeltrouw bij verdachte te bewerkstelligen die noodzakelijk is voor het verminderen van het recidiverisico.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 30 augustus 2021 en van hetgeen reclasseringswerker R. Boon als deskundige ter zitting heeft verklaard. De reclassering heeft geconstateerd dat verdachte door de wijziging van medicatie een verandering heeft meegemaakt waardoor er nu sprake is van samenwerking met de hulpverlening. Verdachte stelt zich – in tegenstelling tot het verleden − coöperatief op. De groei van dit positieve gedrag is echter pril, waardoor een intensief traject op maat binnen een gestructureerde forensische setting van belang is om de kans op recidive te verkleinen. De reclassering adviseert positief over TBS met de hierna te noemen voorwaarden en kan het toezicht hierop uitoefenen.
Reclasseringsmedewerker Boon heeft ter zitting verklaard dat bij een eventuele opname bij Inforsa per 11 oktober 2021 de continuïteit van zorg is gewaarborgd. De FPK waar zij dan zal verblijven is immers gespecialiseerd in de behandeling van psychotische stoornissen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
Conclusie
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en psychiater voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de psychische stoornis van verdachte groot. Een opname in een civiele setting op grond van een zorgmachtiging acht de rechtbank niet aangewezen, omdat zorg in dit kader naar verwachting onvoldoende effectief zal zijn. Als zorgmijder heeft verdachte immers al jaren onvoldoende profijt kunnen hebben van vele verplichte opnames in de reguliere GGZ. Het door de officier van justitie ingediende verzoek tot oplegging van de zorgmachtiging wordt daarom in een aparte beschikking afgewezen.
Gezien het matig tot hoge recidiverisico en het belang van een behandeling gericht op recidivebeperking met aandacht voor delictscenario’s, is forensische zorg in een strafrechtelijk kader noodzakelijk. Binnen dit kader kunnen zowel de behandeling van de stoornis zelf als de behandeling ter voorkoming van recidive voldoende aandacht krijgen. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een (gemaximeerde) TBS met voorwaarden. Daarbij zullen de voorwaarden worden opgelegd zoals deze in het advies van 30 augustus 2021 door de reclassering zijn geadviseerd. Gelet op de ernst van de feiten en de ernst van het ziektebeeld van verdachte onder invloed waarvan verdachte de strafbare feiten heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van de TBS-maatregel eist.
Gemaximeerde TBS
De totale duur van de TBS is beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht), omdat de bewezenverklaarde feiten geen misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als zij niet wordt behandeld, wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor personen. Bovendien vindt de rechtbank het van groot belang, nu er een plek voor verdachte is gevonden en zij op zeer korte termijn kan worden opgenomen in een FPK, dat voorkomen wordt dat er sprake zal zijn van een toezichtloze periode. Daarom zal de rechtbank, op grond van artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen zodat direct kan worden overgegaan tot de uitvoering van de voorwaarden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 57, 285, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: belaging;
Feiten 2 en 3: telkens: bedreiging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Als algemene voorwaarden:
• Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
• Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
o veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een andere door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
o veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
o veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
o als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
o veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist;
Als bijzondere voorwaarden:
o Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in FPK Inforsa of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ)van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
o veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch FACT van Inforsa of soortgelijke behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
o veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
o veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding/werk(indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met haar draagkracht en draaglast;
o veroordeelde geeft openheid over haar sociale netwerk en relaties;
o veroordeelde geeft inzage in haar financiële situatie en werkt zo nodig mee aan budgetbeheer;
o veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de TBS-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol;
o veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met beide slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Geeft opdracht aan de Reclassering tot toezicht op de naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 11 oktober 2021 op het moment dat verdachte is opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Inforsa te Amsterdam. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en J.J.C.N. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2021.
[...]