ECLI:NL:RBAMS:2021:6042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3569
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening pensioen voor alleenstaanden en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser had verzocht om een pensioen voor alleenstaanden met terugwerkende kracht, maar de Svb had dit verzoek afgewezen. Eiser stelde dat hij al eerder recht had op dit pensioen, omdat hij per april 2018 en subsidiair per oktober 2018 geen gezamenlijke huishouding meer voerde met zijn ex-vrouw. De Svb had echter vastgesteld dat pas per 10 april 2019 duidelijk was dat er geen gezamenlijke huishouding meer was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wet een pensioen voor ongehuwde en gehuwde pensioengerechtigden kent en dat ongehuwd samenwonenden gelijkgesteld worden met gehuwden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in februari 2018 nog samenwoonde met zijn ex-vrouw en dat hij zijn claim voor een pensioen voor alleenstaanden niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht het pensioen van eiser per april 2019 had herzien en niet per april of oktober 2018. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Marokko, eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).
Partijen worden hierna [eiser] en de Svb genoemd.

Procesverloop

Op 17 april 2020 heeft de Svb het pensioen van [eiser] op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van april 2019 herzien naar de norm voor alleenstaanden.
Met een besluit van 8 juni 2021 heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 oktober 2021. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiser] woont in Marokko. Aan [eiser] is per november 2015 een pensioen naar de norm voor gehuwden of samenwonenden toegekend. [eiser] woonde namelijk samen met [naam vrouw] . Hij was met haar getrouwd van 31 maart 2014 tot 15 december 2014. Deze rechtbank heeft in een uitspraak van 17 december 2019 al vastgesteld dat zij na de echtscheiding zijn blijven samenwonen (zaaknummers 19/2735 en 19/3743).
2. De Svb heeft het pensioen van [eiser] per april 2019 herzien naar een pensioen voor alleenstaanden. [eiser] heeft namelijk verklaard niet meer samen te wonen met [naam vrouw] .
Volgens de Svb is pas per 10 april 2019 vast komen te staan dat [eiser] geen gezamenlijke huishouding meer voert met [naam vrouw] en niet per eerdere datum.
3. [eiser] stelt dat hij al eerder recht had op een pensioen naar de norm voor alleenstaanden, omdat hij per april 2018 en subsidiair per oktober 2018 al geen gezamenlijke huishouding meer voerde met [naam vrouw] . [eiser] zegt dat hij dit in april en oktober 2018 ook heeft gemeld aan de Svb.
4. De rechtbank stelt voorop dat de wet een pensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en een pensioen voor de gehuwde pensioengerechtigde kent. [1] Ongehuwd samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden. Van een gezamenlijke huishouding is volgens de wet sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [2] Volgens vaste rechtspraak dient de vraag of sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van omstandigheden die objectief zijn vast te stellen. Herziening van het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de wijziging, die daartoe heeft geleid, heeft plaatsgevonden. [3]
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht aan [eiser] een pensioen voor een alleenstaande toegekend per april 2019 en niet per april of oktober 2018. Uit een handhavingsrapport van 16 maart 2018 volgt dat [eiser] tijdens het huisbezoek op
27 februari 2018 nog samenwoonde met [naam vrouw] . [eiser] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat [naam vrouw] en hun kind sinds het huwelijk altijd bij hem hebben gewoond en dat hij een scheiding heeft aangevraagd omdat zijn uitkering na zijn huwelijk met [naam vrouw] fors omlaag ging. In de brief van [eiser] van 18 oktober 2018 staat niet dat [eiser] alleen woont, maar alleen dat hij het niet eens is met het pensioenbedrag dat hij ontvangt. In het bezwaarschrift van 31 oktober 2018 staat evenmin dat [eiser] alleen is gaan wonen, maar slechts dat hij de gezamenlijke huishouding betwist. [eiser] heeft het standpunt dat hij per april of oktober 2018 geen gezamenlijke huishouding meer voerde met [naam vrouw] niet met enig objectief en verifieerbaar gegeven onderbouwd. [eiser] heeft pas op 11 juni 2019 aangegeven dat hij op 10 april 2019 opnieuw is gescheiden van [naam vrouw] en alleen woont. Dit komt ook overeen met de scheidingspapieren die [eiser] heeft overgelegd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de AOW.
2.Artikel 1, vierde lid, van de AOW.
3.Artikel 17, derde lid, van de AOW.