In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser had verzocht om een pensioen voor alleenstaanden met terugwerkende kracht, maar de Svb had dit verzoek afgewezen. Eiser stelde dat hij al eerder recht had op dit pensioen, omdat hij per april 2018 en subsidiair per oktober 2018 geen gezamenlijke huishouding meer voerde met zijn ex-vrouw. De Svb had echter vastgesteld dat pas per 10 april 2019 duidelijk was dat er geen gezamenlijke huishouding meer was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wet een pensioen voor ongehuwde en gehuwde pensioengerechtigden kent en dat ongehuwd samenwonenden gelijkgesteld worden met gehuwden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in februari 2018 nog samenwoonde met zijn ex-vrouw en dat hij zijn claim voor een pensioen voor alleenstaanden niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht het pensioen van eiser per april 2019 had herzien en niet per april of oktober 2018. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.