ECLI:NL:RBAMS:2021:6035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
13-085371-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens overval op avondwinkel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1997, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van op vuurwapens gelijkende voorwerpen, in verband met een gewapende overval op een avondwinkel op 8 april 2019. Tijdens de zitting op 7 oktober 2021, 15 oktober 2019 en 10 juli 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. K.C. van Hoogmoed, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was aan de overval, omdat hij als chauffeur van de vluchtauto had gefungeerd. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de daders van de overval. De verklaringen van medeverdachten werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, en er was geen steunbewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval of het voorhanden hebben van wapens.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide feiten en verklaarde de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De kosten werden door de rechtbank verdeeld, waarbij iedere partij zijn eigen kosten diende te dragen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-085371-19 (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 7 oktober 2021, 15 oktober 2019 en 10 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij zich op 8 april 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van)
1.Primairdiefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van € 500,- van [slachtoffer] ;
Subsidiair: medeplichtigheid.
2.het voorhanden hebben van een op een Beretta 92 FS gelijkend vuurwapen en/of een op een Sig Sauer P230 gelijkend vuurwapen.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Op 8 april 2019, omstreeks 01.23 uur, heeft een gewapende overval plaatsgevonden op een avondwinkel op de [adres 2] te Amsterdam. Daarbij hebben twee negroïde daders, beiden voorzien van een zwart vuurwapen, geworsteld met de eigenaar van de avondwinkel en geld weggenomen uit de kassa. Vervolgens zijn de twee daders weggevlucht in een witte taxi die op een later moment in Amsterdam Zuidoost wordt staande gehouden. Hierin worden vier personen aangetroffen, waaronder verdachte. De vraag is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van de gewapende overval of dat hij daaraan medeplichtig is geweest (feit 1) en of hij samen met ander(en) op vuurwapens gelijkende voorwerpen voorhanden heeft gehad (feit 2).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat medeplichtigheid aan de overval (feit 1 subsidiair) en het voorhanden hebben van op vuurwapens gelijkende voorwerpen (feit 2) bewezen kunnen worden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat verdachte – als bestuurder van de taxi – bewust heeft meegewerkt aan het vervoeren van de overvallers van en naar de avondwinkel. Uit zijn verklaring blijkt dat in de auto voorafgaand aan én na de overval over de overval is gesproken en dat in aanwezigheid van verdachte de nepvuurwapens zijn overhandigd. Bij de avondwinkel heeft verdachte de auto ook geparkeerd op een manier waardoor hij meteen weg kon rijden, wat hij ook deed toen de medeverdachten aan kwamen rennen. De auto is vervolgens opmerkelijk rustig weggereden met gedoofde lichten.
De verklaring van [medeverdachte 1] is in algemene zin geloofwaardig, omdat zijn verklaring aansluit bij het overig bewijs in het dossier. Uit de telefoon van [medeverdachte 1] is namelijk af te lezen dat er kort voor de overval telefonisch contact is geweest met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , in de vorm van drie geannuleerde gesprekken met [medeverdachte 2] om 01.00 uur en een gemist gesprek met [medeverdachte 3] via Snapchat om 0.38 uur. De laatste peilmomenten van de telefoon van [medeverdachte 1] tot 01.00 uur zijn in Amsterdam Zuidoost. Zo’n 20 minuten later is de overval. Het is dus aannemelijk dat ze rechtstreeks naar de plek zijn gereden en het past ook in dit beeld dat [medeverdachte 3] verdachte heeft ingeschakeld als chauffeur voor de vluchtauto.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan bewijs. Uit het dossier blijkt enkel dat verdachte de taxi heeft bestuurd. Uit het dossier blijkt niets van een materiele of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht. Het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de overval kan dus niet worden bewezen. Ook de subsidiaire medeplichtigheid aan de overval kan niet bewezen worden, omdat geen sprake is van dubbel opzet. De plegers van de overval hebben verklaard dat ze verdachte niet kennen en verdachte nooit eerder hebben gezien of gesproken. Voorafgaand aan de overval heeft er ook geen communicatie plaatsgevonden tussen verdachte en de medeverdachten. Ook anderszins blijkt niet van zijn betrokkenheid. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft pas in zijn derde verklaring verklaard dat verdachte het gesprek over de overval in de auto moet hebben gehoord nadat de verbalisant hem daarover een sturende vraag heeft gesteld. [medeverdachte 1] heeft er als medeverdachte ook een belang bij om zijn rol kleiner te maken, door de rollen van anderen groter te maken. Daarbij komt dat niet duidelijk is in welke taal er in de auto werd gesproken, of er hard of zacht is gesproken en of er muziek aanstond. Dat verdachte iets moet hebben meegekregen van het gesprek is enkel een aanname van [medeverdachte 1] . Dat de auto na de overval rustig wegreed levert juist een contra-indicatie op voor verdachtes betrokkenheid. Verdachte reed rustig weg, omdat hij niet wist dat er iets aan de hand was. Kortom, verdachte had geen wetenschap van de overval (feit 1) en ook niet van de (nep)wapens (feit 2), aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval hebben gepleegd op de avondwinkel en dat zij daarna wegreden in een witte taxi, waarvan verdachte de chauffeur was. Verdachte heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de overval (feit 1) of de (nep)wapens (feit 2). Verdachte heeft op de zitting van 7 oktober 2021 – kort samengevat – verklaard dat hij als taxichauffeur aan het werk was, dat zijn vriend, [medeverdachte 3] , heeft gevraagd of hij twee jongens kon ophalen en rondrijden, dat hij de jongens naar een avondwinkel in Amsterdam Zuid heeft gebracht en dat hij op het Hygiëaplein op ze heeft gewacht tot ze weer terugkwamen. Hij zegt dat hij in de auto niks heeft gehoord over een overval en geen (nep)wapens heeft gezien.
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van de overval (feit 1, primair) of medeplichtigheid daaraan (feit 1, subsidiair).
Daarbij is het volgende van belang.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen bewijs dat de verdachte een intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd van zodanig gewicht dat van medeplegen kan worden gesproken. Van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de overval wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Subsidiair is medeplichtigheid aan de overval ten laste gelegd. Medeplichtigheid is het bevorderen of gemakkelijk maken van andermans strafbaar handelen oftewel het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. Van medeplichtigheid kan alleen sprake zijn als sprake is van dubbel opzet. Met andere woorden: Dat verdachte de vluchtauto heeft bestuurd, moet onderdeel zijn geweest van een vooropgezet plan om de overval op de avondwinkel te plegen en dat plan moet ook bij hem bekend zijn geweest, waarbij hij bereid was de ‘vluchtauto’ te besturen.
De officier van justitie heeft zijn bewezenverklaring gebaseerd op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij ziet daarvoor steunbewijs in het gemiste Snapchat gesprek dat op de telefoon van [medeverdachte 1] is gevonden en het rustig wegrijden met de auto met gedoofde lichten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, zonder voldoende steunbewijs. Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt alleen dat er om 00.38 uur een gemist audiogesprek op Snapchat is geweest met [medeverdachte 3] en drie geannuleerde gesprekken met [medeverdachte 2] . Uit het telecom onderzoek blijkt niet of er meer Snapchat berichten zijn gestuurd en/of wat de inhoud daarvan was. Ander bewijs ontbreekt. Verder wordt meegewogen dat [medeverdachte 1] een medeverdachte is die er belang bij kan hebben om zijn rol kleiner te maken, door bijvoorbeeld bepaalde feiten op (een van) zijn medeverdachten af te schuiven. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] ook wisselende verklaringen heeft afgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, naast de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , onvoldoende steunbewijs voorhanden is om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte wetenschap, in de zin van dubbel opzet als hiervoor bedoeld, had van de overval (feit 1). Het enkele rustig wegrijden met gedoofde lichten is daarvoor onvoldoende. Dat verdachte zelf wisselend en vaag heeft verklaard over waar en waarom hij de medeverdachten heeft opgehaald maakt de hiervoor geschetste onvolkomenheden niet anders.
Ook is er te weinig steunbewijs voor het voorhanden hebben van op vuurwapens gelijkende voorwerpen (feit 2). Los van de verklaring van [medeverdachte 1] , blijkt niet dat verdachte de wapens heeft gezien of daarover de beschikkingsmacht had.
Kortom, verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 en 2 vanwege onvoldoende bewijs.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert in totaal € 20.326,42, waarvan € 16.326,42 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om € 2.000,- aan immateriële schade toe te wijzen en het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij verzocht om enkel € 2.000,- als immateriële schadebedrag toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark en M.E. Niemeijer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
[…]