7.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij zij een eigenaar van een avondwinkel met nepvuurwapens (die leken op echte vuurwapens) onder schot hebben gehouden en met het slachtoffer hebben geworsteld, waarbij het slachtoffer ook op zijn achterhoofd is geslagen. Uit de tijdens de zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen van de overval heeft ervaren.
Het slachtoffer heeft hierin verklaard dat hij zich doodsbang voelde. Hij sliep slecht door de herinneringen en nasleep van de beroving en om enigszins tot rust te komen heeft hij slaapmedicatie en kalmeringsmiddelen moeten gebruiken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 1 juli 2019, opgemaakt door -psycholoog [persoon 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Vanuit dit onderzoek komt naar voren dat onderzochte functioneert op een laag totaal intelligentieniveau. Er is echter sprake van een significant verschil in score tussen de verbale opdrachten en de ruimtelijk praktische en concentratie opdrachten ten gunste van deze eerste. Onderzochte heeft een zeer lage verwerkingssnelheid waardoor hij nieuwe informatie langzamer kan verwerken dan de gemiddelde jongere van zijn leeftijd. Ook het werkgeheugen functioneert laag, waardoor onderzochte minder goed in staat zal zijn informatie op te slaan en in zijn hoofd te bewerken. Zijn verbale capaciteiten zijn echter gemiddeld. Er kan derhalve niet gesproken worden van een verstandelijke beperking. Daarvoor zijn de verbale capaciteiten van onderzochte te goed en kan hij zich ook te goed staande houden. Vanuit het testonderzoek komt naar voren dat er sprake is van een gespannen, wat matte jongeman, conform de klinische indruk en passend bij de situatie. Hij piekert veel en heeft hierdoor slaapproblemen binnen de JJI. Hij is sociaal wat teruggetrokken, wat ook binnen de JJI wel gezien wordt.
Vanuit dit onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een psychische stoornis.
Op basis van het diagnostisch onderzoek en met behulp van de Savry, risicotaxatie voor gewelddadig gedrag, en de RAP risicotaxatie geweldsrecidive adolescenten in de PJ rapportage, is gekeken naar de kans op gewelddadige recidive. Hoewel er door de afwezigheid van een psychische stoornis geen gronden zijn om een uitspraak te doen over een doorwerking op de kans op recidive komen er wel risicofactoren naar voren. Risicofactoren zijn het eventuele middelengebruik, de buurt waar onderzochte woont en het omgaan met criminele leeftijdgenoten. Protectieve factor is de hechte band met (prosociale) ouders.
Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking, hoewel onderzochte duidelijk in handelingscapaciteiten en verwerkingssnelheid op een laag begaafd niveau functioneert. Echter op verbaal niveau houdt hij zich te goed staande om te kunnen spreken van een verstandelijke beperking. Hij is voldoende in staat om de risico's van zijn handelen in te schatten. Hij komt in het contact niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Een pedagogische aanpak wordt niet noodzakelijk geacht. Hoewel hij actief deelneemt aan het gezin van herkomst is gezinsgerichte hulpverlening niet noodzakelijk.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 4 juli 2019, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [persoon 2] . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene is niet eerder met justitie in aanraking gekomen, waardoor er geen sprake is van een delictpatroon. Uit ons onderzoek zijn de groepsdruk, het feit dat betrokkene sociaal niet erg weerbaar blijkt te zijn, betrokkene een trage verwerkingssnelheid heeft en het feit dat hij die avond sterk onder invloed was van cannabis naar voren als criminogene factoren. Hij is psychologisch onderzocht door het NIFP. Zij hebben geen stoornis of psychische problematiek vastgesteld. Zowel de onderzoeker van het NIFP als ondergetekende schatten de kans op recidive laag in. Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling en het volgen van een opleiding.
Ook is kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 9 juli 2019, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [persoon 2] . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Uit ons eigen onderzoek en na invulling van het wegingskader adolescentenstrafrecht (hierna: ASR), kwam bij de reclassering jeugdstrafrecht naar voren. Aangezien het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) vrij stellig op volwassenstrafrecht uitkwam, hebben wij in eerste instantie besloten het NIFP te volgen. Op 8 juli 2019 werden wij echter gebeld door de gedragswetenschapper van de ASR-groep van de Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI) [naam JJI] , [persoon 3] . Zij gaf aan het rapport van het NIFP te hebben ingezien en het niet eens te zijn met de conclusie volwassenstrafrecht. Zij en de groepsleiding van de groep, waar betrokkene verblijft, zien nu al geruime tijd hoe betrokkene functioneert. [persoon 3] geeft aan dat betrokkene dan op verbaal niveau wel gemiddeld scoort maar dat zijn performaal IQ laag is en dat dit nu juist zijn handelingsvaardigheden lijkt te beïnvloeden. Wat zij zien op de groep is dat hij complexe situaties slecht overziet, zaken langzaam tot hem doordringen en dat hij zeer veel baat heeft bij het pedagogische leefklimaat dat op de groep geboden wordt. Het gaat goed in [naam JJI] maar zij wijten dat ook aan het feit dat hij in het pedagogische leefklimaat verblijft. Doordat hij verbaal gemiddeld intelligent is, wordt de kans hem te overschatten volgens haar groot. Hij komt op de groep ook kinderlijk en jong over. Al deze zaken die [persoon 3] noemt, gecombineerd met mijn eigen bevindingen maakt dat wij adviseren de zaak binnen het jeugdstrafrecht af te handelen.
Tot slot is kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 21 september 2021, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [persoon 4] . Het rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang– het volgende in:
Op 4 september 2019 is er een uitgebreid reclasseringsadvies uitgebracht in onderhavige zaak. Het huidige rapport dient ter aanvulling en geeft een beeld van de huidige stand van zaken. Betrokkene bekent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.. Het is positief dat betrokkene zijn leven op orde heeft. Hij volgt een mbo-opleiding op niveau 3, heeft een bijbaan en woont bij zijn ouders in een goed functionerend gezin. Daarnaast heeft betrokkene afstand genomen van jongens die hem (destijds) negatief hebben beïnvloed en is hij geminderd met zijn cannabisgebruik. Betrokkene heeft vanwege het ten laste gelegde zes maanden gedetineerd gezeten; iets wat een grote impact op hem heeft gehad. Dit zou een beschermende factor kunnen zijn. Sinds september 2019 loopt betrokkene in een schorsingstoezicht bij Reclassering Nederland, hetgeen goed verloopt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken. Het vergroten van de sociale weerbaarheid en middelengebruik zijn onderwerp van gesprek geweest binnen het schorsingstoezicht. Gezien het lage recidiverisico, de stabiliteit op de leefgebieden, het geringe aantal justitiecontacten en het ontbreken van een hulpvraag zien wij geen aanknopingspunten voor reclasseringsinterventies.
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf heeft niet de voorkeur aangezien betrokkene daardoor zijn opleiding niet kan afronden en mogelijk zijn werk kan verliezen. Betrokkene is bereid en in staat om een taak uit te voeren. Betrokkene is bereid om een financiële sanctie te betalen. Gezien het inkomen van betrokkene hebben wij onze twijfels over de uitvoerbaarheid hiervan.
Toepassing van ASR?
De wet biedt middels artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht) toe te passen voor verdachten tussen de 18 en 23 jaar oud, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet, gelet op het reclasseringsadvies van 9 juli 2019 en de persoon van de verdachte, aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht. Daarbij is voor de rechtbank een belangrijk aspect dat de gedragswetenschapper en de groepsleiding van JJI [naam JJI] hebben aangegeven dat verdachte veel baat heeft gehad van het pedagogische leefklimaat dat in de JJI geboden werd.
Andere relevante omstandigheden
Ook is door de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 6 september 2019. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder is aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor jeugdigen voor een ‘overval op een winkel’ wijst op een jeugddetentie vanaf 4 maanden. Strafverzwarend weegt mee dat sprake is van medeplegen, het gebruik van fysiek geweld en dat het slachtoffer onder schot werd gehouden met nepvuurwapens.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in artikel 6 lid 1 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 8 april 2019, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het aanbrengen van de zaak op zitting lang heeft geduurd door de maatregelen in het kader van COVID-19. Hoewel die corona-maatregelen inderdaad voor vertraging hebben gezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de zaak al eerder had kunnen worden afgedaan. De laatste onderzoekshandeling (een getuigenverhoor in de zaak van een medeverdachte) heeft namelijk plaatsgevonden op 13 december 2019. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden.
De straffen
Gelet op de ernst van de feiten had een jeugddetentie van aanzienlijke duur in de rede gelegen, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat verdachte niet meer terug de JJI in hoeft. Hij heeft reeds 136 dagen vastgezeten en daarnaast heeft hij ook vier maanden een enkelband gedragen. Alles overziend wordt aan verdachte een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 286 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren én een taakstraf (werkstraf) van 150 uren. De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke jeugddetentie als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de volwassenenreclassering. Hiermee wordt beoogd verdachte een stok achter de deur te bieden en hem met hulp van en toezicht door de reclassering te motiveren zijn doelen daadwerkelijk na te streven en hem ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan strafbare feiten schuldig te maken.