ECLI:NL:RBAMS:2021:6002

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
13/012650-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot zware mishandeling, wederspannigheid en heling, veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid.

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, wederspannigheid en heling, maar veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 januari 2021, waarbij de verdachte met een afgebroken flessenhals op een handhaver af rende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ontoerekeningsvatbaar werd geacht op basis van een psychiatrisch rapport. Dit rapport concludeerde dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis, waardoor hij zich bedreigd voelde en agressief reageerde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en geen straf opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen letsel was opgelopen door de bewezen bedreiging. De uitspraak vond plaats op 20 augustus 2021, na een zitting op 6 augustus 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/012650-21 (Promis)
Datum uitspraak: 20 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteland] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.J.A.M. Rasker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.Y. Ramdhan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: Poging tot zware mishandeling van handhaver [benadeelde partij 1] , door met een afgebroken flessenhals op voornoemde [benadeelde partij 1] af te rennen, stekende bewegingen te maken en hem te tackelen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als bedreiging en meer subsidiair als mishandeling.
Feit 2: Wederspannigheid, gepleegd tegen inspecteur van politie [benadeelde partij 2] , waarbij verdachte een afgebroken flessenhals in zijn hand had en terwijl dit een doorgesneden ader in de hand van [benadeelde partij 2] ten gevolge heeft gehad. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
Feit 3: Heling van een Duitse identiteitskaart en/of een creditcard.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de feiten 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Van feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van schuld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft volledige vrijspraak voor alle drie de feiten bepleit. Voor feit 1 heeft hij aangevoerd dat verdachte geen afgebroken flessenhals in zijn hand had ten tijde van de fysieke confrontatie met handhaver [benadeelde partij 1] . Deze bleek namelijk 5 meter verderop te liggen. Voor zover verdachte de fles nog wel in zijn hand had, was hij zich daar niet bewust van. Van een bedreiging was ook geen sprake. Verdachte werd omringd door handhavers en bij [benadeelde partij 1] kon niet de redelijke vrees ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Van mishandeling was ook geen sprake. Het ging om een ongelukkige val na een duw van een van de handhavers en geen tackel. Bovendien blijkt uit de stukken niet dat [benadeelde partij 1] pijn of letsel had.
Voor feit 2 geldt ook dat verdachte de flessenhals niet meer in zijn hand had toen [benadeelde partij 2] de worsteling tussen verdachte en [benadeelde partij 1] probeerde te stoppen. Daar komt bij dat verdachte zich niet bewust verzette tegen een ambtshandeling van [benadeelde partij 2] . Hij wist namelijk niet dat er een politieagent aanwezig was. Hij probeerde zich enkel te verdedigen tegen [benadeelde partij 1] . Van mishandeling is ook geen sprake, omdat [benadeelde partij 2] zelf heeft verklaard dat verdachte hem niet opzettelijk heeft aangevallen met de flessenhals. Het is goed mogelijk dat [benadeelde partij 2] zich heeft bezeerd aan een ander scherp voorwerp dat daar lag.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich aangesloten bij de officier van justitie en om vrijspraak verzocht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraken
De rechtbank acht niet bewezen wat onder de feiten 2 en 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet bewust heeft verzet tegen inspecteur [benadeelde partij 2] . De handelingen die verdachte heeft verricht, zijn gepleegd in het kader van de worsteling met handhaver [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 2] heeft zelf verklaard dat verdachte hem niet opzettelijk heeft aangevallen. [benadeelde partij 2] heeft zich vermoedelijk verwond toen hij probeerde [benadeelde partij 1] te ontzetten. De toedracht van het ontstaan van het letsel van [benadeelde partij 2] kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling niet is bewezen.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank het volgende: Verdachte lag te slapen langs het spoor en werd door handhavers van de gemeente Amsterdam wakker gemaakt en gecontroleerd. Nadat de handhavers hun weg vervolgden, is verdachte op [benadeelde partij 1] afgerend met een afgebroken flessenhals in zijn hand. Dit hebben collega-handhavers [naam 1] en [naam 2] geverbaliseerd. De collega-handhavers verklaren niet over stekende bewegingen. [benadeelde partij 2] heeft hier in zijn proces-verbaal van 14 januari 2021 wel over verklaard, maar nu dit niet terugkomt in de aangifte van [benadeelde partij 2] van 15 januari 2021 en dit ook geen steun vindt in de rest van het dossier zal de rechtbank dat deel van de tenlastelegging niet bewezen verklaren. Ook lopen de verklaringen uiteen over hoe [benadeelde partij 1] ten val kwam en of verdachte, toen zij op de grond belandden, de flessenhals nog in zijn hand had. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank vindt de subsidiair ten laste gelegde bedreiging wel bewezen. Het op iemand afrennen met een afgebroken flessenhals levert naar algemene ervaringsregels voor het slachtoffer de redelijke vrees op dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, ook als daarbij geen stekende bewegingen worden gemaakt. De verklaring van verdachte dat hij achter [benadeelde partij 1] is aangerend omdat [benadeelde partij 1] zelf begon te rennen en dat verdachte de flessenhals op dat moment niet meer vast had, wordt weerlegd door de verklaring van de drie handhavers.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 14 januari 2021 te Amsterdam [benadeelde partij 1] (BOA en werkzaam als handhaver voor de gemeente Amsterdam) heeft bedreigd met zware mishandeling, door op voornoemde [benadeelde partij 1] af te rennen met een afgebroken flessenhals in zijn hand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van het psychiatrisch pro justitia rapport d.d. 22 april 2021, opgemaakt door J. van der Meer, psychiater. De conclusies van de psychiater, die de rechtbank zal overnemen en tot de hare zal maken, luiden als volgt:

Bij betrokkene is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. Er is bij betrokkene een paranoïde waan waarin hij denkt te worden achtervolgd door de [nationaliteit] politie en inlichtingendienst. Ook in Nederland denkt betrokkene nog te worden achtervolgd door de [nationaliteit] inlichtingendienst.
Bovenstaande stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Als gevolg van de psychose zal betrokkene zich bedreigd hebben gevoeld door de slachtoffers en besloot hij daarom agressief op hun te reageren. Daarbij werd het handelen (indien bewezen) volledig bepaald door zijn psychose. Het advies is om het tenlastegelegde niet aan betrokkene toe te rekenen.’
Op basis van het bovenstaande acht de rechtbank verdachte ontoerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Geen straf of maatregel

Omdat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan aan hem geen straf worden opgelegd.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of aan verdachte een strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch pro justitia rapport. Hieruit blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventie onder meer het volgende:

Het risico op recidive als betrokkene zonder aanvullende behandeling uit detentie komt, wordt hoog ingeschat. Op dit moment zijn er, mede door de psychose, geen beschermende factoren bij betrokkene. Betrokkene spreekt de Nederlandse taal niet en kan waarschijnlijk geen aanspraak maken op sociale voorzieningen wat de behandeling in Nederland kan bemoeilijken. Cannabisgebruik zal de psychotische verschijnselen doen verergeren. De psychotische verschijnselen worden niet direct duidelijk als met betrokkene wordt gesproken en dit zorgt ervoor dat moeilijker wordt opgemerkt dat behandeling nodig is. Het is van belang dat de psychose van betrokkene met medicatie in remissie gaat en dat vervolgens wordt gestreefd naar repatriëring naar [land] . Indien dit succesvol lukt en behandeling in [land] wordt voortgezet zal het risico op recidive laag kunnen worden. Het advies is om betrokkene klinisch te behandelen voor zijn psychotische stoornis en stoornis in het gebruik van cannabis. Hiervoor is met name medicamenteuze behandeling nodig. Vervolgens en daarnaast is het van belang om contact te leggen met zijn familie en na te gaan of repatriëring naar [land] mogelijk is, zodat de behandeling aldaar kan worden vervolgd. In Nederland zullen er waarschijnlijk weinig mogelijkheden zijn voor een vervolgbehandeling als de psychose eenmaal in remissie is gegaan, omdat betrokkene geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. Aan de andere kant zal het lastig zijn om betrokkene te repatriëren naar [land] als de psychotische klachten er nog zijn, omdat hij daar geen uitgebreid steunsysteem heeft en ook niet is ingebed in de psychiatrische zorg. Als betrokkene zonder behandeling van zijn psychose wordt uitgezet is er een grote kans dat betrokkene
snel weer terugkomt, zonder dat de psychose in remissie is gegaan. De behandeling van betrokkene in Nederland kan plaatsvinden in een regulier psychiatrisch ziekenhuis. Er wordt geadviseerd om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg, zodat betrokkene op basis van deze maatregel klinisch kan worden behandeld. Indien nodig kan na het aflopen van deze zorgmachtiging een reguliere zorgmachtiging worden aangevraagd.”
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de psychiater over en maakt die tot de hare. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van 26 mei 2021 betreffende verdachte, waaruit geen eerdere veroordelingen naar voren komen. In de civiele procedure die tegelijk met de strafzaak is behandeld, zal een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg worden afgegeven. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen redenen om daarnaast een strafrechtelijke maatregel op te leggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen, maar dat daarbij niet de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet is ondertekend. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen of niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat de vordering weliswaar niet is ondertekend, maar dat de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het bedrag aan immateriële schadevergoeding vordert. Het ontbreken van een handtekening doet in dit geval dan ook geen afbreuk aan de ontvankelijkheid van de vordering.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien, bijvoorbeeld, de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank constateert dat het bewezen verklaarde geen letsel bij de benadeelde partij heeft opgeleverd. De stelling dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, is niet met stukken onderbouwd. Evenmin ligt de aantasting in de persoon zodanig voor de hand dat de rechtbank daarin aanleiding ziet een vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft er oog voor dat [benadeelde partij 1] zich in een behoorlijk beangstigende situatie bevond, maar niet ieder psychisch onbehagen of een zich angstig voelen, levert een grond op voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.250,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vordering ziet op feit 2 van de tenlastelegging, waarvan verdachte wordt vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en R.C.J. Hamming, rechters
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2021.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]