3.3.Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in zaak A van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[aangever 2] heeft op 12 mei 2019 aangifte gedaan en hij verklaarde toen het volgende. Afgelopen nacht [de rechtbank begrijpt telkens: de nacht van 11 op 12 mei 2019] was hij met een vriend ( [aangever 2] ) uit geweest in Amsterdam. Op het Koningsplein besloten ze lachgas te kopen van twee jongens en – omdat ze geen contant geld meer hadden – spraken ze af om het geld over te maken. [aangever 2] heeft zijn telefoon ontgrendeld met de pincode, vervolgens zijn ING mobiel bankieren-app geopend en daarna heeft hij zijn telefoon aan de verkoper (NN1) gegeven om diens bankgegevens in te vullen. Overdag rond twaalf uur/half één zag [aangever 2] via mobiel bankieren dat er veel geld van zijn rekening ( [nummer] ) was afgeschreven, in totaal € 3.511,‑. Hij verklaarde deze betalingen niet gedaan te hebben.
Het totaalbedrag van € 3.511,- dat van de bankrekening van [aangever 2] is afgeschreven, bestaat uit de volgende overboekingen. Er wordt € 1,-, € 710,- en € 1.000,- overgemaakt naar de bankrekening van The Oranje Umbrella Company. Verder wordt er € 700,- overgemaakt aan [naam 3] en € 900,- aan [naam 4] . Tot slot zijn via een Rabo-betaalverzoek geldbedragen van € 10,- en € 190,- afgeschreven.Uit het transactieoverzicht blijkt ook dat na de betalingen aan The Oranje Umbrella Company vanaf deze rekening twee betalingen (€ 200,- en € 500,-) worden teruggeboekt.
[naam 5] van ING verklaarde bij de rechter-commissaris over de werkwijze om de ING-app frauduleus over te zetten naar een andere telefoon. Een fraudeur vraagt dan om een overboeking via de telefoon en vraagt dan om de telefoon om zijn rekeningnummer in te voeren. Ondertussen scant hij dan een QR-code en neemt de bankrekening-app over. Op de telefoon waar de rekening wordt gehouden, komt een bevestigingscode binnen die gebruikt moet worden op de telefoon met de QR-code. De fraudeur heeft dus de QR-code aangevraagd. Op het moment dat de fraudeur met de QR-code en de bevestigingscode de rekening heeft overgenomen, heeft de fraudeur de beschikking over de rekening.
Op 13 mei 2019 verklaarde [naam 6] , Forensisch IT-expert van ING, dat er op 12 mei 2019 om 03:04 uur activiteit plaatsvindt op het ING-account van [aangever 2] en dat de rekening om 03:10 uur is gekoppeld aan een andere telefoon, een Samsung Galaxy J4.
De eigenaar van The Oranje Umbrella Company, [naam 7] , heeft aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 12 mei 2019 rond 03:30 uur in de Kalverstraat in Amsterdam op een groepje van drie mannen stuitte en dat hij toen door een van de mannen werd aangesproken die hem vroeg of hij geld voor hem kon pinnen. De man zei dat hij zijn pas kwijt was, maar dat hij met zijn telefoon geld zou overmaken naar de rekening van [naam 7] , en die zou dan dat geld moeten pinnen. [naam 7] gaf zijn bankrekeningnummer en kreeg in totaal € 1.711,- overgemaakt. Hij heeft op het Rokin twee keer geld gepind voor de man: om 03:39 uur € 700,- en om 03:41 uur € 300,-. Die andere mannen bleven erom heen staan.Naast de € 1.000,- die is gepind, is er ook € 700,- teruggeboekt vanaf de rekening van The Oranje Umbrella Company naar de rekening van [aangever 2] .
Ook [naam 4] heeft aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 12 mei 2019 omstreeks 04:1504:30 uur op het Rokin stond te wachten en toen door twee jongens werd aangesproken. Ze zeiden dat ze geld nodig hadden en dat ze hun pinpas niet bij zich hadden en vroegen aan [naam 4] of hij voor ze wilde pinnen. [naam 4] heeft zijn bankrekeningnummer gegeven en zag dat er € 900,- was overgemaakt. Hij heeft toen om 04:32 uur bij het pinautomaat aan het Rokin € 900,- gepind en aan een van de jongens gegeven.
Verder zagen verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 12 mei 2019 om 4:30 uur verdachte en [naam 8] in de Voetboogstraat in Amsterdam. [verbalisant] hoorde dat verdachte tegen hem zei: “He mag ik wat vragen?” en “Ik moet naar Leeuwarden met de taxi en heb geen pinpas. Kan ik jou geld overmaken dat jij dat kunt pinnen?”
Later zag verbalisant [verbalisant] verdachte en [naam 8] op 12 mei 2019 om 04:50 uur in de Kalverstraat in Amsterdam. Hij zag dat ze stonden te praten met een blanke man en een vrouw en dat zij na vijf minuten samen naar de pinautomaten op het Rokin liepen.Toen de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ter plaatse kwamen, zagen zij dat een blanke man aan het pinnen was en dat daarna sprake was van een overdracht tussen de blanke man en verdachte. [verbalisant] verzocht vervolgens aan [verbalisant] en [verbalisant] om de blanke man en de vrouw te volgen.[verbalisant] en [verbalisant] zagen dat de pinner samen met een dame en een andere man wegliep. Toen zij de pinner aanspraken, bleek deze [aangever 1] te zijn. [aangever 1] vertelde hun dat hun gevraagd werd of zij geld konden pinnen. Het geld zou worden overgemaakt naar hun rekening. [aangever 1] ging hiermee akkoord en kreeg via een betaalverzoek eerst € 10,- en daarna € 190,-. Vervolgens pinde hij € 200,- voor de jongen. Het geld dat bijgeschreven werd, was afkomstig van de bankrekening van [aangever 2] .
Vervolgens zijn verdachte, [naam 8] en de bij hen aanwezige [naam 9] aangehouden.Na de aanhouding van verdachte zijn onder hem onder meer in beslag genomen uit zijn schoudertas een Samsung Galaxy J4, uit zijn capuchontrui een bankpas op naam van [naam 3]en uit zijn linker jaszak een geldbedrag van in totaal € 1.780,-.
In de telefoon is een Whatsapp-gesprek aangetroffen met ‘ [naam 10] ’ waarin de gebruiker van de telefoon van verdachte om 4:53 uur ‘Yo’ zegt en ‘ [naam 10] ’ om 4:55 uur een betaalverzoek verstuurt.Eenzelfde gesprek is aangetroffen in de telefoon van [aangever 1] .
Bewezenverklaring feit 1, 3 en 5
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte samen met zijn mededaders zich toegang heeft verschaft tot de mobiel bankieren-omgeving van de bankrekening van [aangever 2] en vanaf die bankrekening in totaal € 3.511,- heeft overgemaakt naar verschillende bankrekeningen van (onschuldige) derden. Drie van hen ( [naam 7] , [naam 4] en [aangever 1] ) zijn bewogen om voor verdachte en zijn mededaders geld te pinnen en aan hen te geven. Zij zijn daartoe bewogen door de listige kunstgreep waarmee verdachte en zijn mededaders de toegang tot de bankrekening van [aangever 2] hebben verkregen en vervolgens vanaf die bankrekening geld hebben overgemaakt. Daarnaast is sprake van een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte en zijn mededaders vroegen immers telkens of er voor hen gepind kon worden, omdat zij dat zelf niet konden, en vervolgens lieten zij geld pinnen dat afkomstig was van een bankrekening van een ander.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden ook af dat verdachte en zijn mededaders geprobeerd hebben om [verbalisant] op te lichten door hem te vragen of hij geld voor hen kon pinnen. Bij de conclusie dat sprake is van een poging tot oplichting betrekt de rechtbank ook dat de manier waarop verdachte en zijn mededaders [verbalisant] hebben benaderd in grote mate overeenkomt met hoe ze [naam 7] , [naam 4] en [aangever 1] hebben benaderd. De rechtbank vindt aldus bewezen dat verdachte de feiten 1, 3 en 5 heeft begaan.
Vrijspraken (feit 2 en feit 4) en deelvrijspraken (feit 1 en feit 3)
Net als de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank feit 2 (afpersing [naam 7] ) niet bewezen, omdat de aangifte op dit punt onvoldoende wordt ondersteund. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Net als de verdediging vindt de rechtbank ook feit 4 niet bewezen en daarom spreekt zij verdachte daarvan vrij. Het volgende is hiervoor van belang. In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij een geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens, te weten een account van een internetbankieren-applicatie, is binnengedrongen. De rechtbank is van oordeel dat een internetbankieren-applicatie op zichzelf niet is aan te merken als een ‘geautomatiseerd werk’ in de zin van de artikelen 80sexies en 138ab van het Wetboek van Strafrecht, omdat het daar gaat om fysieke apparaten.De rechtbank merkt daarbij op dat – anders dan in zaak B – niet ook de servers van ING in de tenlastelegging worden genoemd.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte bankgegevens/een QR-code heeft gestolen, omdat uit het dossier niet blijkt dat deze buiten het bereik van de rechthebbende zijn gebracht.
Tot slot vindt de rechtbank ook niet bewezen dat verdachte [naam 3] heeft opgelicht (onderdeel feit 3). Tegen de achtergrond van het dossier begrijpt de rechtbank deze verdenking zo dat die ziet op het geld dat [naam 3] op 11 mei 2019 heeft gepind en heeft overhandigd aan een man, door [naam 3] aangeduid als NN1, en dat dit geld afkomstig zou zijn van de bankrekening van [naam 11] . In het bijzonder blijkt uit het dossier onvoldoende dat het geld wederrechtelijk van de rekening van [naam 11] is verkregen, omdat [naam 11] geen verklaring heeft afgelegd.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan. Anders dan de verdediging hecht de rechtbank daarbij waarde aan de herkenning van verdachte door aangever [naam 2] . De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een juist uitgevoerde meervoudige fotoconfrontatie, wat maakt dat het gewicht van de herkenning lager is dan als wel sprake was van zo’n fotoconfrontatie. Dit betekent echter niet dat de herkenning geheel niet van waarde kan zijn.
Dat de rechtbank wel waarde hecht aan deze herkenning van verdachte, komt door de volgende omstandigheden. Verdachte is enkele uren na het voorval bij Gouda aangetroffen in de auto met het kenteken [kenteken] . De verbalisanten in Zwolle die hebben verklaard over het strafbare feit, hebben de jongemannen zien instappen in een auto met dat kenteken. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven waarom hij wel in die auto is aangetroffen, maar niet betrokken zou zijn bij de in Zwolle gepleegde strafbare feiten. Ook volgt uit de bewezenverklaring in zaak A dat verdachte zich eerder aan soortgelijke feiten heeft schuldig gemaakt en dat in zaak A en in zaak B verdachte steeds degene is die het contact maakt met de slachtoffers.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte (zelf) het geld heeft afgeschreven van de rekening van aangever [naam 2] , zodat de tenlastegelegde diefstal niet bewezen is. Omdat diefstal in vereniging niet is tenlastegelegd, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 17 december 2019 het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 1.150,- bij zich had. Op basis van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat dit contante geldbedrag te herleiden is tot het geldbedrag van in totaal € 3.600,- dat van de bankrekening van [naam 2] is gestolen (feit 2). Het dossier bevat onvoldoende informatie over wat er met het geld is gebeurd, nadat het vanaf de bankrekening van [naam 2] is overgeboekt. Ook op basis van de verdere inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een bekend misdrijf.
Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Om te beginnen is daarvoor nodig dat uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Pas als het Openbaar Ministerie bewijs heeft aangedragen voor een vermoeden van witwassen, komt het op de weg van verdachte te liggen om een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst.
De rechtbank kan in deze zaak echter niet vaststellen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarvoor is van belang dat sprake is van een niet heel groot geldbedrag, terwijl op basis van het dossier het ook aannemelijk is dat verdachte zich bezig hield met het verkopen van lachgas. Het verkopen van lachgas levert op zichzelf geen misdrijf op, terwijl de inkomsten in de regel contant verdiend zullen worden.
Zaak C
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier.