In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [eiser] omdat hij het griffierecht niet op tijd heeft betaald. Het primaire besluit van het college, dat op 23 april 2020 werd genomen, hield een bedrag van € 52,61 in op de bijstandsuitkering van [eiser] vanwege een beslaglegging. Na het indienen van bezwaar door [eiser] heeft het college op 17 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard, waarna [eiser] beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 september 2021 is [eiser] niet verschenen, en het college heeft zich met bericht van verhindering afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen redenen heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 48,-. De rechtbank heeft in eerdere correspondentie aangegeven dat de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde zou worden gesteld vanwege het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank concludeert dat de termijn voor betaling is verstreken en dat [eiser] ten onrechte het griffierecht niet op tijd heeft betaald, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet (PW) genoemd, die van toepassing zijn op deze procedure.