ECLI:NL:RBAMS:2021:5985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
20_4739
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [eiser] omdat hij het griffierecht niet op tijd heeft betaald. Het primaire besluit van het college, dat op 23 april 2020 werd genomen, hield een bedrag van € 52,61 in op de bijstandsuitkering van [eiser] vanwege een beslaglegging. Na het indienen van bezwaar door [eiser] heeft het college op 17 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard, waarna [eiser] beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 september 2021 is [eiser] niet verschenen, en het college heeft zich met bericht van verhindering afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen redenen heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 48,-. De rechtbank heeft in eerdere correspondentie aangegeven dat de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde zou worden gesteld vanwege het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank concludeert dat de termijn voor betaling is verstreken en dat [eiser] ten onrechte het griffierecht niet op tijd heeft betaald, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet (PW) genoemd, die van toepassing zijn op deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser, (hierna: [eiser] )

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(hierna: college)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit (een uitkeringsspecificatie) van 23 april 2020 (het primaire besluit) heeft het college een bedrag van € 52,61 ingehouden op de bijstandsuitkering [1] van [eiser] vanwege een beslaglegging.
Met een besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2021. [eiser] is niet verschenen, zonder bericht van verhindering. Verweerder is niet verschenen, met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. [2] In deze zaak is het griffierecht vastgesteld op € 48,-. De griffier stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. [3] Het volledige bedrag moet binnen die termijn door de rechtbank zijn ontvangen. Als het griffierecht niet op tijd wordt betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. [4] Dat is alleen anders als het de indiener van het beroep niet kan worden verweten dat hij het griffierecht te laat betaalde.
2. De griffier heeft [eiser] in een per gewone post verzonden brief van
3 september 2020 een betaaltermijn van vier weken gesteld. In een per aangetekende post verzonden brief van 2 oktober 2020 heeft de griffier [eiser] een tweede betaaltermijn van vier weken gegeven. Dat betekent dat het griffierecht uiterlijk op 30 oktober 2020 door de rechtbank moet zijn ontvangen. De rechtbank heeft de brief van 2 oktober 2020 op
30 oktober 2020 retour ontvangen van Post NL met de mededeling dat het poststuk niet is afgehaald. De griffier heeft vervolgens de brief van 2 oktober 2020 op 30 oktober 2020 per gewone post naar [eiser] gestuurd. In de brief is erop gewezen dat als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. De rechtbank stelt vast dat de in de betalingsherinnering genoemde termijn van vier weken is verstreken zonder dat het griffierecht door de rechtbank is ontvangen. In een brief van 30 juni 2021 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de ontvankelijkheid van het beroep op de zitting aan de orde zal worden gesteld, vanwege het niet betalen van het griffierecht.
4. [eiser] heeft voorafgaande aan de zitting geen reden gegeven waarom hij het griffierecht niet heeft betaald. Hij is vervolgens niet op de zitting verschenen. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk behandelt.
Conclusie
5. [eiser] heeft het griffierecht ten onrechte niet op tijd betaald. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (PW).
2.Zie artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb.
4.Zie artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.