ECLI:NL:RBAMS:2021:5982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 767
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de nabetaling van loonheffing en de rol van de Belastingdienst in belastingcorrecties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Antwerpen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van de eiser tegen een eerdere beslissing ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, genomen op 8 juni 2020, betrof een bruto nabetaling van € 3.450,02 aan de eiser, omdat er ten onrechte loonheffing was ingehouden op zijn uitkering. De eiser was van mening dat hij recht had op een nabetaling over een langere periode, namelijk vanaf het moment dat hij in België woonde, maar het Uwv stelde dat de Belastingdienst de juiste instantie was om eventuele correcties voor afgesloten belastingjaren aan te vragen.

Tijdens de zitting op 7 september 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nabetaling van € 3.450,02 over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2020 niet werd betwist door de eiser. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had opgemerkt dat de Belastingdienst verantwoordelijk is voor het corrigeren van belastingjaren die afgesloten zijn. De rechtbank concludeerde dat de nabetaling van de loonheffing door het Uwv op juiste gronden was beperkt tot het lopende belastingjaar en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de rol van de Belastingdienst in het corrigeren van belastingjaren en de verantwoordelijkheden van het Uwv in het kader van de WIA-uitkering. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Antwerpen, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] )

Procesverloop

Met het besluit van 8 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiser] een bedrag nabetaald van € 3.450,02 omdat er door het Uwv ten onrechte loonheffing is ingehouden op de uitkering [1] van [eiser] .
Met het besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 7 september 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding
.[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 26 februari 2007 heeft [eiser] zich ziekgemeld. Na ontvangst van een uitkering op grond van de Ziektewet, heeft het Uwv met ingang van 23 februari 2009 een WIA-uitkering aan [eiser] toegekend. Vanaf 1 oktober 2008 woont [eiser] in België.
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv aan [eiser] een bedrag toegekend van € 3.450,02 bruto over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2020. Het Uwv heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat er ten onrechte loonheffing is ingehouden op de uitkering van [eiser] , omdat hij in België woont. [eiser] vindt dat hij recht heeft op een nabetaling over de hele periode dat hij vanaf 1 oktober 2008 in België woont. Volgens het Uwv moet [eiser] voor een correctie van de belastingjaren vóór 2020 echter bij de Belastingdienst zijn. Daarom heeft het Uwv met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. [eiser] is het hier niet mee eens en vraagt daarom een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het Uwv mag niet volstaan met slechts een verwijzing naar de Belastingdienst. Het Uwv heeft ten onrechte loonheffing ingehouden op zijn WIA-uitkering en dient deze fout te herstellen. Deze fout heeft ook grote (financiële) gevolgen voor [eiser] , omdat hij in België belasting moet betalen en daar als gevolg van de fout van het Uwv als fraudeur wordt aangemerkt. Kortom: het Uwv heeft niet zorgvuldig gehandeld door een te laag nabetalingsbedrag vast te stellen over een onjuiste periode. Tot slot voert [eiser] aan dat de Belastingdienst hem terugverwijst naar het Uwv. Hij wordt van het kastje naar de muur gestuurd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de nabetaling van € 3.450,02 bruto over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2020 door [eiser] niet wordt betwist. Daar heeft [eiser] ook geen gronden tegen gericht. [eiser] is het echter niet eens met de periode waarover het Uwv een nabetaling van zijn loonheffing heeft betaald.
6. De rechtbank oordeelt dat het Uwv er terecht op heeft gewezen dat de Belastingdienst de aangewezen instantie is voor het corrigeren van de afgesloten belastingjaren. [2] Daarbij merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van het Uwv er ter zitting op heeft gewezen dat [eiser] bij het Uwv een verzoek tot schadevergoeding kan indienen als de Belastingdienst niet tot correctie overgaat.
7. De rechtbank concludeert dat het Uwv de nabetaling van de loonheffing in het bestreden besluit op juiste gronden heeft beperkt tot het lopende belastingjaar.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Dit volgt bijvoorbeeld ook uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:BL6067.