3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman de (onder 4) ten laste gelegde bedreiging niet bewezen. Aangeefster [slachtoffer 2] is de enige die heeft verklaard over de ten laste gelegde uitingen en het wapen dat verdachte bij zich zou hebben. [slachtoffer 1] heeft weliswaar direct nadat [slachtoffer 2] haar verteld had wat er was gebeurd contact opgenomen met de politie en verteld wat zij van [slachtoffer 2] had gehoord, maar zij was zelf niet bij het gesprek aanwezig en heeft de ten laste gelegde gedragingen dus zelf niet gehoord of gezien. De buurvrouw, die verdachte en [slachtoffer 2] met elkaar zag praten, heeft geen wapen gezien en heeft ook niet gehoord wat er werd gezegd, alleen dat met stemverheffing werd gesproken. Tijdens de aanhouding van verdachte, kort nadat hij bij [slachtoffer 2] was geweest, werd geen wapen bij hem aangetroffen. Dat maakt dat de rechtbank verdachte wegens het ontbreken van voldoende (steun)bewijs vrijspreekt van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, die (gedeeltelijk) zien op dezelfde periode en deels betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, in onderling verband bespreken.
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Op 9 juni 2020 omstreeks 18:46 uur wordt de politie gebeld door [slachtoffer 1] met de vraag of de politie op dat moment in haar woning aan [adres woning] (hierna: de woning) aanwezig is, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. Kort daarvoor was [slachtoffer 1] gebeld door een jongen uit de buurt die haar vertelde dat de deur van haar woning open stond. Wanneer de politiemensen die dag om 18:57 uur bij de woning aankomen, zien zij dat het metalen plaatje waar het hangslot mee bevestigd was en de voordeur mee was afgesloten, met geweld is geforceerd. Bij binnenkomst in de woning ziet de politie aan één kant van de woning een grote hoeveelheid dozen met persoonlijke spullen staan. Aan de zijde van de bank staan geen spullen. De politie ziet ook dat één van de kussens op de bank in de woonkamer en het bed in de slaapkamer zijn vernield en dat er een stapeltje met valse briefjes van 10,00 euro op het aanrecht ligt. Ook staat er op het aanrecht een gebaksdoos met daarin een gebakje, waaruit een hap is genomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat toen zij op 8 juni 2020 tussen 14:00 uur en 16:00 uur uit de woning vertrok, zij de deur op slot heeft gedaan. Er lag op dat moment geen vals geld op het aanrecht en er was niet van het gebak gegeten. Wel had zij dozen met haar eigen spullen aan de rechterkant van de woonkamer klaar gezet en Action tassen met spullen van [naam exvriend] (verdachtes broer en haar ex-vriend, die op 2 juni 2020 was aangehouden), aan de linkerkant van de woning bij de bank gezet. Een dag voor de inbraak had de zus van [naam exvriend] naar de zus van [slachtoffer 1] gebeld en verteld dat [naam exvriend] zijn ouders en broertje heel veel belde omdat hij zijn spullen, die bij [slachtoffer 1] stonden, terug wilde hebben.
Verdachte heeft bekend dat hij op 9 juni 2020 met iemand anders in de woning was, daar een hap uit een gebakje heeft genomen en tassen met spullen die klaar stonden heeft meegenomen.
Hij heeft niet willen vertellen met wie hij daar was. Hij was daar naar zijn zeggen die dag naar toe gegaan zonder afspraak met [slachtoffer 1] en zonder dat hij beschikte over een sleutel van de woning.
Verdachte heeft voorts wisselend verklaard. Zo heeft hij op 27 juli 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat toen hij bij de woning aankwam, de voordeur wagenwijd open stond en hij zo naar binnen kon lopen. Ter zitting verklaarde hij dat de deur op een kiertje stond.
Bij de rechter-commissaris verklaarde hij bij twee gelegenheden slechts dat hij tassen met spullen had meegenomen. Ter zitting heeft hij voor het eerst verklaard dat hij eigenlijk naar de woning was gegaan omdat hij zijn autosleutel wilde ophalen.
Uit het dossier volgt dat de politie omstreeks 18.48 uur een melding kreeg van een inbraak in de woning. Voorts volgt, meer in het bijzonder uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de centrale entreehal van de woning zijn beschreven, dat verdachte op 9 juni 2020 om 16:24 uur met een ander in de richting van de entreedeur loopt. Op dat moment dragen zij geen goederen bij zich. Om 17:12 uur verschijnen dezelfde personen weer in beeld met vijf grote tassen van het merk Action en een witte verhuisdoos. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte ongeveer drie kwartier in de woning is geweest. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor duur van zijn aanwezigheid in de woning, nu hij heeft verklaard dat hij alleen de spullen die klaar stonden in tassen uit de woning heeft gehaald en een hap uit het gebakje heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die het slot van de voordeur van de woning heeft geforceerd en zich op die manier toegang tot de woning heeft verschaft. Dat iemand anders het slot tussen 8 en 9 juni 2020 zou hebben geforceerd (en vervolgens geen spullen uit de woning heeft weggenomen), acht de rechtbank niet aannemelijk. Het enkele feit dat er op 9 juni 2020 rond 19:00 uur een vrouw voor de woning is gezien, zoals een buurjongen heeft verklaard, maakt voorgaande conclusie niet anders. De deur stond immers al om 18:00 uur open en was toen reeds verbroken en verdachte was daarvoor in de woning geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte een motief had om het slot te forceren en de woning binnen te gaan. Zijn broer was immers al een week gedetineerd en wilde, zo blijkt uit het dossier, zijn spullen die bij [slachtoffer 1] stonden, graag terug. Verdachte heeft die spullen ook daadwerkelijk meegenomen.
Dat er spullen zijn meegenomen die niet van [slachtoffer 1] zelf waren, maar van de broer van verdachte, maakt niet dat verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Voor een bewezenverklaring van diefstal is immers niet vereist dat [slachtoffer 1] de eigenaar van de spullen is. Voldoende is dat [slachtoffer 1] op het moment van de inbraak zeggenschap over de spullen had en dat verdachte deze zonder haar toestemming heeft meegenomen.
Ook voor de vernieling en het achterlaten van vals geld houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk. Het door de raadsman geopperde scenario dat [slachtoffer 1] haar bed en bank zelf zou hebben vernield, vindt geen steun in het dossier en de rechtbank vindt dat niet aannemelijk. Het dossier bevat daarentegen wel sms-berichten die de broer van verdachte in februari 2020 naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd, waarin hij haar expliciet mededeelt dat haar spullen en huis vernield gaan worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gezien dat er spullen vernield waren, omdat hij niet in de slaapkamer zou zijn geweest. De rechtbank merkt hierover op dat de bank, waar ook een scheur in zat, in de woonkamer stond. Verdachte zegt daar wel te hebben rondgelopen en zou die scheur dus moeten hebben gezien.
De rechtbank acht, alles in aanmerking genomen en in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte zich aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Het naar de woning van [slachtoffer 1] gaan, het vernielen van haar spullen, het nemen van een hap van een gebakje in haar woning en het achterlaten van vals geld in haar woning, is ook ten laste gelegd als één van de feitelijke handelingen in feit 3, het beïnvloeden van een getuige. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij voornoemde handelingen bewezen acht.
Onder feit 3 is ook ten laste gelegd dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) op 22 juli 2020 heeft benaderd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de gedragingen in de woning van [slachtoffer 1] en jegens [slachtoffer 2] het beïnvloeden van een getuige, te weten [slachtoffer 1] , opleveren. Strekking van deze bepaling is te voorkomen dat getuigen door dreigementen of op andere manieren worden beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kunnen afleggen bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet - gelet op de wetsgeschiedenis - ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring dan wel die eerdere verklaring te wijzigen (HR 12 september 2006, NJ 2006/512).
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er op 22 juli 2020 omstreeks 21:30 uur een man (naar later bleek: verdachte) voor haar deur stond, die tegen haar schreeuwde, vroeg of ze de moeder van [slachtoffer 1] was en zei dat [slachtoffer 1] met de politie moest gaan praten, omdat zijn broer door haar in de gevangenis zou zitten.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag bij de penitentiaire inrichting in Alphen aan den Rijn is geweest waar zijn broer verbleef. Via een heuveltje buiten de penitentiaire inrichting hebben verdachte en zijn broer toen contact met elkaar gehad. Daarna is hij in de avond naar de ouders van [slachtoffer 1] in Den Haag gereden en heeft hij met haar moeder een gesprek gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] wilde praten over wat er nu gaande is.
De rechtbank vindt het scenario dat verdachte heeft geschetst niet geloofwaardig en legt die verklaring daarom terzijde. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van een buurvrouw, die heeft gezien dat er op 22 juli 2020 omstreeks 21:00 uur een ruzie was bij haar buren. Zij zag een ruzie/woordenwisseling tussen een jongeman en de bewoonster van perceel [nummer] . Dat verdachte en aangeefster een rustig gesprek hadden, zoals verdachte in eerste instantie deed voorkomen, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Pas ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er inderdaad werd gesproken met stemverheffing. Op de vraag waarom verdachte bij de ouders van [slachtoffer 1] langsging, heeft verdachte geen duidelijk antwoord gegeven. Bovendien kwam verdachte net bij zijn broer vandaan, die op dat moment in voorarrest zat voor zaken waarin [slachtoffer 1] een belangrijke getuige is. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte te kennen gegeven het erg te vinden dat zijn broer vastzit. De rechtbank heeft alles in aanmerking genomen geen reden om de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de ten laste gelegde uitingen, zoals weergegeven onder feit 3, heeft gedaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster bedreigd heeft, gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van feit 4 heeft overwogen.
Gezien de intimiderende gedragingen in de woning van [slachtoffer 1] en de uiting ten aanzien van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat deze gericht waren op het aantasten van de verklaringsvrijheid van een getuige, te weten, [slachtoffer 1] , door haar aan te sporen een ontlastende verklaring af te leggen.