ECLI:NL:RBAMS:2021:5935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
13/191286-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor woninginbraak en vernieling in Zoetermeer

Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man, die op 9 juni 2020 samen met een ander een woninginbraak heeft gepleegd in Zoetermeer. De verdachte is veroordeeld tot 120 uur taakstraf voor zijn rol in de inbraak, waarbij hij onder andere een bank en een bed heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door het forceren van het slot van de voordeur. Tijdens de inbraak heeft hij ook een hap uit een gebakje genomen en valse biljetten achtergelaten. De verdachte heeft bekend dat hij in de woning was, maar ontkent de diefstal en vernieling. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd dat de verdachte de inbraak heeft gepleegd, waaronder camerabeelden en sms-berichten van de broer van de verdachte die de vernieling aankondigden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van een getuige, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank achtte de feiten 1, 2 en 3 bewezen en legde de verdachte een taakstraf op, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het adolescentenstrafrecht toe te passen, ondanks het advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/191286-20 (
Promis)
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal (in vereniging) van tassen met inhoud en een gebakje van [slachtoffer 1] uit haar woning op 9 juni 2020 te Zoetermeer;
2. ( mede)plegen van vernieling van een bed en een bank, toebehorend aan [slachtoffer 1] , op 9 juni 2020 te Zoetermeer;
3. beïnvloeding van een getuige, te weten [slachtoffer 1] , in haar verklaringsvrijheid, in de periode van 9 juni 2020 tot en met 22 juli 2020 te Zoetermeer en/of ‘s-Gravenhage;
4. bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 22 juli 2020 te ‘s-Gravenhage.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie wel worden bewezen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie bewijsmiddelen opgenoemd.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft verdachte bekend dat hij op 9 juni 2020 samen met een ander in de woning van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is geweest. De centrale toegangsdeur stond open, maar de voordeur van de woning was afgesloten met een hangslot. De politie heeft geconstateerd dat dit hangslot was geforceerd. Gelet op het korte tijdsbestek kan het volgens de officier van justitie niet anders dan dat verdachte alleen en/of samen met een ander dit hangslot heeft geforceerd. Op de beelden is gezien dat verdachte het complex met lege handen binnenkomt en dat hij vervolgens met een andere man en met tassen en in ieder geval één doos naar buiten loopt. Het gebakje waar verdachte een hap uit heeft genomen was niet van hem en dit opeten dient te worden gekwalificeerd als diefstal.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is het van belang dat verdachte in de woning was, hij daar ruim 45 minuten binnen is geweest en dat zeer kort daarop geconstateerd is dat het bed en de bank vernield waren. Steun daarvoor is te vinden in de sms-berichten die de broer van verdachte naar [slachtoffer 1] gestuurd heeft, waarin expliciet gesproken wordt over een bank die gescheurd zou worden en een bed dat kapot zou worden gemaakt.
Het eerste gedachtestreepje van het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen, gelet op hetgeen uiteen is gezet ten aanzien van feit 1 en feit 2. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje kan worden bewezen dat verdachte tegen de moeder van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft gezegd dat [slachtoffer 1] met de politie moest gaan praten. De officier van justitie ziet voor verdachte geen andere reden om naar de woning van de ouders van [slachtoffer 1] te gaan dan met de bedoeling om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] te beïnvloeden. Zij is in het onderzoek naar verdachtes broer het slachtoffer en de belangrijkste getuige.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van spullen. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer 1] toe gegaan om zijn auto of de autosleutel, die zijn broer had geleend, op te halen. Verdachte zag toen hij eenmaal binnen was dat er spullen van hem en van zijn broer in tassen klaarstonden. Die heeft hij meegenomen. In die tassen zaten geen spullen van [slachtoffer 1] en zij heeft ook geen aangifte gedaan van diefstal. Verdachte heeft niet de intentie gehad om de goederen van zijn broer voor zichzelf te houden. Daar komt bij dat verdachte vaak bij zijn broer en [slachtoffer 1] op bezoek kwam en bij hen bleef slapen en als het ware kind aan huis was. Hij was zich van geen kwaad bewust. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het slot van de voordeur geforceerd heeft en de hap die verdachte uit het gebakje heeft genomen, moet als een kwajongensstreek gezien worden en niet als een diefstal.
Ook de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling kan volgens de raadsman niet worden bewezen. Op de gevonden vleesvork en de schaar zijn geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen. Wel van [slachtoffer 1] zelf. Opvallend is ook nog dat voordat de politie [slachtoffer 1] iets over de vernieling vertelde, zij aan de politie vroeg of haar bed kapot was gescheurd of kapot was gemaakt. Zij was op dat moment nog niet in de woning geweest. Het is dus mogelijk dat [slachtoffer 1] zelf de spullen heeft vernield.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman bepleit dat verdachte niet geprobeerd heeft een getuige te beïnvloeden. Er is geen bewijs dat verdachte vals geld in de woning van [slachtoffer 1] heeft achtergelaten. Behalve de moeder van [slachtoffer 1] heeft niemand verdachte iets horen zeggen tegen [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat de buurvrouw van [slachtoffer 2] haar met verdachte heeft zien praten. Zij heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat verdachte iets in zijn handen had of iets bij zich droeg. Ook tijdens de aanhouding van verdachte, nog geen half uur later of bij de twee doorzoekingen van de auto waarin hij reed, werden geen vuurwapen bij hem of in de auto aangetroffen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman de (onder 4) ten laste gelegde bedreiging niet bewezen. Aangeefster [slachtoffer 2] is de enige die heeft verklaard over de ten laste gelegde uitingen en het wapen dat verdachte bij zich zou hebben. [slachtoffer 1] heeft weliswaar direct nadat [slachtoffer 2] haar verteld had wat er was gebeurd contact opgenomen met de politie en verteld wat zij van [slachtoffer 2] had gehoord, maar zij was zelf niet bij het gesprek aanwezig en heeft de ten laste gelegde gedragingen dus zelf niet gehoord of gezien. De buurvrouw, die verdachte en [slachtoffer 2] met elkaar zag praten, heeft geen wapen gezien en heeft ook niet gehoord wat er werd gezegd, alleen dat met stemverheffing werd gesproken. Tijdens de aanhouding van verdachte, kort nadat hij bij [slachtoffer 2] was geweest, werd geen wapen bij hem aangetroffen. Dat maakt dat de rechtbank verdachte wegens het ontbreken van voldoende (steun)bewijs vrijspreekt van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, die (gedeeltelijk) zien op dezelfde periode en deels betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, in onderling verband bespreken.
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Op 9 juni 2020 omstreeks 18:46 uur wordt de politie gebeld door [slachtoffer 1] met de vraag of de politie op dat moment in haar woning aan [adres woning] (hierna: de woning) aanwezig is, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. Kort daarvoor was [slachtoffer 1] gebeld door een jongen uit de buurt die haar vertelde dat de deur van haar woning open stond. Wanneer de politiemensen die dag om 18:57 uur bij de woning aankomen, zien zij dat het metalen plaatje waar het hangslot mee bevestigd was en de voordeur mee was afgesloten, met geweld is geforceerd. Bij binnenkomst in de woning ziet de politie aan één kant van de woning een grote hoeveelheid dozen met persoonlijke spullen staan. Aan de zijde van de bank staan geen spullen. De politie ziet ook dat één van de kussens op de bank in de woonkamer en het bed in de slaapkamer zijn vernield en dat er een stapeltje met valse briefjes van 10,00 euro op het aanrecht ligt. Ook staat er op het aanrecht een gebaksdoos met daarin een gebakje, waaruit een hap is genomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat toen zij op 8 juni 2020 tussen 14:00 uur en 16:00 uur uit de woning vertrok, zij de deur op slot heeft gedaan. Er lag op dat moment geen vals geld op het aanrecht en er was niet van het gebak gegeten. Wel had zij dozen met haar eigen spullen aan de rechterkant van de woonkamer klaar gezet en Action tassen met spullen van [naam exvriend] (verdachtes broer en haar ex-vriend, die op 2 juni 2020 was aangehouden), aan de linkerkant van de woning bij de bank gezet. Een dag voor de inbraak had de zus van [naam exvriend] naar de zus van [slachtoffer 1] gebeld en verteld dat [naam exvriend] zijn ouders en broertje heel veel belde omdat hij zijn spullen, die bij [slachtoffer 1] stonden, terug wilde hebben.
Verdachte heeft bekend dat hij op 9 juni 2020 met iemand anders in de woning was, daar een hap uit een gebakje heeft genomen en tassen met spullen die klaar stonden heeft meegenomen.
Hij heeft niet willen vertellen met wie hij daar was. Hij was daar naar zijn zeggen die dag naar toe gegaan zonder afspraak met [slachtoffer 1] en zonder dat hij beschikte over een sleutel van de woning.
Verdachte heeft voorts wisselend verklaard. Zo heeft hij op 27 juli 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat toen hij bij de woning aankwam, de voordeur wagenwijd open stond en hij zo naar binnen kon lopen. Ter zitting verklaarde hij dat de deur op een kiertje stond.
Bij de rechter-commissaris verklaarde hij bij twee gelegenheden slechts dat hij tassen met spullen had meegenomen. Ter zitting heeft hij voor het eerst verklaard dat hij eigenlijk naar de woning was gegaan omdat hij zijn autosleutel wilde ophalen.
Uit het dossier volgt dat de politie omstreeks 18.48 uur een melding kreeg van een inbraak in de woning. Voorts volgt, meer in het bijzonder uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de centrale entreehal van de woning zijn beschreven, dat verdachte op 9 juni 2020 om 16:24 uur met een ander in de richting van de entreedeur loopt. Op dat moment dragen zij geen goederen bij zich. Om 17:12 uur verschijnen dezelfde personen weer in beeld met vijf grote tassen van het merk Action en een witte verhuisdoos. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte ongeveer drie kwartier in de woning is geweest. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor duur van zijn aanwezigheid in de woning, nu hij heeft verklaard dat hij alleen de spullen die klaar stonden in tassen uit de woning heeft gehaald en een hap uit het gebakje heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die het slot van de voordeur van de woning heeft geforceerd en zich op die manier toegang tot de woning heeft verschaft. Dat iemand anders het slot tussen 8 en 9 juni 2020 zou hebben geforceerd (en vervolgens geen spullen uit de woning heeft weggenomen), acht de rechtbank niet aannemelijk. Het enkele feit dat er op 9 juni 2020 rond 19:00 uur een vrouw voor de woning is gezien, zoals een buurjongen heeft verklaard, maakt voorgaande conclusie niet anders. De deur stond immers al om 18:00 uur open en was toen reeds verbroken en verdachte was daarvoor in de woning geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte een motief had om het slot te forceren en de woning binnen te gaan. Zijn broer was immers al een week gedetineerd en wilde, zo blijkt uit het dossier, zijn spullen die bij [slachtoffer 1] stonden, graag terug. Verdachte heeft die spullen ook daadwerkelijk meegenomen.
Dat er spullen zijn meegenomen die niet van [slachtoffer 1] zelf waren, maar van de broer van verdachte, maakt niet dat verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Voor een bewezenverklaring van diefstal is immers niet vereist dat [slachtoffer 1] de eigenaar van de spullen is. Voldoende is dat [slachtoffer 1] op het moment van de inbraak zeggenschap over de spullen had en dat verdachte deze zonder haar toestemming heeft meegenomen.
Ook voor de vernieling en het achterlaten van vals geld houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk. Het door de raadsman geopperde scenario dat [slachtoffer 1] haar bed en bank zelf zou hebben vernield, vindt geen steun in het dossier en de rechtbank vindt dat niet aannemelijk. Het dossier bevat daarentegen wel sms-berichten die de broer van verdachte in februari 2020 naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd, waarin hij haar expliciet mededeelt dat haar spullen en huis vernield gaan worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gezien dat er spullen vernield waren, omdat hij niet in de slaapkamer zou zijn geweest. De rechtbank merkt hierover op dat de bank, waar ook een scheur in zat, in de woonkamer stond. Verdachte zegt daar wel te hebben rondgelopen en zou die scheur dus moeten hebben gezien.
De rechtbank acht, alles in aanmerking genomen en in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte zich aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Het naar de woning van [slachtoffer 1] gaan, het vernielen van haar spullen, het nemen van een hap van een gebakje in haar woning en het achterlaten van vals geld in haar woning, is ook ten laste gelegd als één van de feitelijke handelingen in feit 3, het beïnvloeden van een getuige. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij voornoemde handelingen bewezen acht.
Onder feit 3 is ook ten laste gelegd dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) op 22 juli 2020 heeft benaderd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de gedragingen in de woning van [slachtoffer 1] en jegens [slachtoffer 2] het beïnvloeden van een getuige, te weten [slachtoffer 1] , opleveren. Strekking van deze bepaling is te voorkomen dat getuigen door dreigementen of op andere manieren worden beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kunnen afleggen bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet - gelet op de wetsgeschiedenis - ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring dan wel die eerdere verklaring te wijzigen (HR 12 september 2006, NJ 2006/512).
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er op 22 juli 2020 omstreeks 21:30 uur een man (naar later bleek: verdachte) voor haar deur stond, die tegen haar schreeuwde, vroeg of ze de moeder van [slachtoffer 1] was en zei dat [slachtoffer 1] met de politie moest gaan praten, omdat zijn broer door haar in de gevangenis zou zitten.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag bij de penitentiaire inrichting in Alphen aan den Rijn is geweest waar zijn broer verbleef. Via een heuveltje buiten de penitentiaire inrichting hebben verdachte en zijn broer toen contact met elkaar gehad. Daarna is hij in de avond naar de ouders van [slachtoffer 1] in Den Haag gereden en heeft hij met haar moeder een gesprek gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] wilde praten over wat er nu gaande is.
De rechtbank vindt het scenario dat verdachte heeft geschetst niet geloofwaardig en legt die verklaring daarom terzijde. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van een buurvrouw, die heeft gezien dat er op 22 juli 2020 omstreeks 21:00 uur een ruzie was bij haar buren. Zij zag een ruzie/woordenwisseling tussen een jongeman en de bewoonster van perceel [nummer] . Dat verdachte en aangeefster een rustig gesprek hadden, zoals verdachte in eerste instantie deed voorkomen, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Pas ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er inderdaad werd gesproken met stemverheffing. Op de vraag waarom verdachte bij de ouders van [slachtoffer 1] langsging, heeft verdachte geen duidelijk antwoord gegeven. Bovendien kwam verdachte net bij zijn broer vandaan, die op dat moment in voorarrest zat voor zaken waarin [slachtoffer 1] een belangrijke getuige is. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte te kennen gegeven het erg te vinden dat zijn broer vastzit. De rechtbank heeft alles in aanmerking genomen geen reden om de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de ten laste gelegde uitingen, zoals weergegeven onder feit 3, heeft gedaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster bedreigd heeft, gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van feit 4 heeft overwogen.
Gezien de intimiderende gedragingen in de woning van [slachtoffer 1] en de uiting ten aanzien van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat deze gericht waren op het aantasten van de verklaringsvrijheid van een getuige, te weten, [slachtoffer 1] , door haar aan te sporen een ontlastende verklaring af te leggen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 9 juni 2020 te Zoetermeer uit een woning, gelegen aan het [adres woning] tezamen en in vereniging met een ander
,tassen met inhoud en een gebakje, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2
op 9 juni 2020 te Zoetermeer, in een woning, gelegen aan het [adres woning] tezamen en in vereniging met een ander
,opzettelijk en wederrechtelijk een bed en een bank, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft onbruikbaar gemaakt;
ten aanzien van feit 3
in de periode van 9 juni 2020 tot en met 22 juli 2020 te Zoetermeer en/of ’s-Gravenhage opzettelijk mondeling en door gebaren zich jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden
,terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door
- op 9 juni 2020 te Zoetermeer, naar de woning van [slachtoffer 1] , gelegen aan het [adres woning] te gaan, daar een hap van een gebakje te nemen en vals geld achter te laten en haar bank en bed te vernielen door deze open te knippen of te snijden
en
- door op 22 juli 2020 te 's-Gravenhage
,[slachtoffer 2] (moeder [slachtoffer 1] ) de woorden toe te voegen dat [slachtoffer 1] met de politie moest gaan praten, want zijn broer [naam exvriend] , zou door [slachtoffer 1] in de gevangenis zitten’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren met aftrek van voorarrest wordt opgelegd. De officier van justitie ziet geen aanknopingspunten om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht en verzoekt het volwassenenstrafrecht toe te passen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een (deels voorwaardelijk) taakstraf aan verdachte op te leggen en toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De raadsman ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer 1] als bijzondere voorwaarde.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal uit de woning van [slachtoffer 1] , en vernieling van haar bed en bank. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarmee overlast bezorgd en haar in haar persoonlijke levenssfeer aangetast. Een woning dient bij uitstek een plaats te zijn waar men zich veilig kan voelen. Daar heeft verdachte zich kennelijk niet om bekommerd. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen belangen en blijk gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van [slachtoffer 1] .
Ook heeft verdachte geprobeerd om [slachtoffer 1] , als getuige, te beïnvloeden, door haar aan te sporen een ontlastende verklaring af te leggen in het strafrechtelijk onderzoek naar zijn broer. Verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op het recht om in vrijheid een verklaring af te leggen, met de kennelijke bedoeling te verhinderen dat de waarheid aan het licht zou komen. Verdachte heeft door aldus te handelen getracht een goede rechtspleging te frustreren.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, nu verdachte na het plegen van onderhavige feiten een strafbeschikking heeft gekregen voor een ander feit.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 27 juli 2020, opgesteld door M.E. Addoh, waaruit naar voren komt dat verdachte geen bemoeienis van anderen wil omdat dit volgens hem niet nodig is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Mede gezien het tijdsverloop is een contactverbod met [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet meer noodzakelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft in voornoemd rapport weliswaar hiertoe geadviseerd, maar de onderbouwing hiervoor is zeer summier. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank zoekt bij de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 120 uren passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 285a, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
ten aanzien van feit 3
opzettelijk mondeling en door gebaren zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs C. Klomp en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2021.