ECLI:NL:RBAMS:2021:5934

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
13/845192-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor boekhoudkantoor wegens belastingfraude, valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan criminele organisatie

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een boekhoudkantoor, dat werd beschuldigd van belastingfraude, valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat het boekhoudkantoor, samen met anderen, opzettelijk onjuiste belastingaangiften had ingediend en valse facturen had opgemaakt. Het onderzoek, dat begon in 2016, onthulde dat het kantoor betrokken was bij een systeem van belastingfraude waarbij katvangers werden ingezet om valse facturen te genereren en belastingaangiften te manipuleren. De rechtbank vond het bewezen dat het kantoor in de periode van 2010 tot 2016 betrokken was bij deze criminele activiteiten, die resulteerden in een aanzienlijk belastingnadeel voor de staat. De rechtbank legde een geldboete op van € 45.000,-, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak van integriteit binnen de boekhoudsector en de gevolgen van criminele activiteiten voor het vertrouwen in het economische verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845192-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte (boekhoudkantoor 1)]
gevestigd op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 24, 28 en 30 juni 2021 (inhoudelijke behandeling) en 15 oktober 2021 (sluiting).
Verdachte is op zitting vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] die via een andere B.V. bestuurder van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. de Leeuw en M. van Ling (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat [medeverdachte 2] en de raadsman van verdachte, mr. S. Kriekaard, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1.
Achtergrond van het onderzoek [1]
Bij de Belastingdienst rezen in 2014 vermoedens dat vennootschappen gebruikt werden om te frauderen met belastingen. Bij verschillende bedrijven is (strafrechtelijk) onderzoek gedaan, onder andere bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en Reclame- en adviesbureau [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De onderzochte bedrijven hadden gemeen dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] (hierna: [verdachte (boekhoudkantoor 1)] ) hun boekhoudkantoor was of dat zij op een andere manier gerelateerd waren aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . De Belastingdienst heeft bij de bedrijven facturen van of aan andere onderzochte bedrijven aangetroffen. De Belastingdienst heeft de gegevens van de bankrekeningen opgevraagd en de geldstromen in kaart gebracht. De conclusie van de Belastingdienst was dat in de bedrijven geen bedrijfsactiviteiten (meer) plaatsvonden en dat de bedrijven vermoedelijk gebruikt werden voor het verstrekken van valse facturen om te frauderen met verschillende belastingen en om geld bij andere bedrijven weg te sluizen.
[verdachte (boekhoudkantoor 1)] heette eerst [boekhoudkantoor 2] en [boekhoudkantoor 3] (hierna beide: [boekhoudkantoor 2 en 3] ) en was in die hoedanigheid al eerder onderwerp van het strafrechtelijk onderzoek Lethe. De vervolging naar aanleiding van dit onderzoek heeft geleid tot veroordelingen van medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en anderen. [medeverdachte 1] werd veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften voor klanten van [boekhoudkantoor 2 en 3] (in de periode 2007 t/m 2010) met behulp van valse aangiften en valse facturen en met gebruikmaking van katvangers, en voor witwassen (in 2009). [2] [medeverdachte 3] werd als feitelijk leidinggevende van een van de klanten van [boekhoudkantoor 2 en 3] veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften. Ook werd hij veroordeeld voor witwassen. [3]
Op 16 februari 2016 is het onderhavige strafrechtelijk onderzoek gestart dat de naam Styx kreeg. De onderzoeken van de Belastingdienst bij verschillende bedrijven, waaronder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zijn in dit onderzoek gevoegd. Door een melding van een curator van mogelijke faillissementsfraude kwam [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) bij de Belastingdienst in beeld. Er werd een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij de FIOD stuitte op mogelijk valse facturen van twee bedrijven. [verdachte (boekhoudkantoor 1)] was zowel de boekhouder van deze twee bedrijven als van [bedrijf 3] . Ook dit onderzoek is gevoegd in het onderzoek Styx.
Op 17 oktober 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij [bestuur boekhoudkantoor verdachte] (hierna: [bestuur boekhoudkantoor verdachte] ), de bestuurder van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Daarbij zijn diverse stukken en digitale gegevens van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] in beslag genomen en onderzocht, waaronder een USB-stick met facturen van en/of aan bedrijven die aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] kunnen worden gelinkt. Volgens de FIOD werd door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en haar medewerkers met behulp van deze, volgens de FIOD valse, facturen fraude gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van 19 bedrijven en 24 katvangers. Deze fraude heeft volgens de FIOD geresulteerd in (onderlinge) geldstromen en daarop volgende contante opnames van tenminste 2,6 miljoen euro en in belastingnadeel.
Uiteindelijk zijn in het onderzoek Styx zes verdachten gedagvaard. Naast verdachte zijn dat
  • [medeverdachte 1] ,
  • [medeverdachte 2] ,
  • [medeverdachte 5] ,
  • [medeverdachte 3] en
  • [medeverdachte 4] .
De zaken tegen deze zes verdachten zijn tegelijk op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag uitspraak in alle zaken. Met uitzondering van [medeverdachte 4] worden alle verdachten beschuldigd van het plegen van misdrijven in georganiseerd verband. Waar de rechtbank hierna over (mede)verdachten spreekt, worden alle verdachten behalve [medeverdachte 4] bedoeld.
2.2.
Leeswijzer
De rechtbank bespreekt hierna de volgende onderwerpen met verwijzing naar de betreffende paragraaf:
  • Beschuldiging (3)
  • Waardering van het bewijs (4)
o Organisatie en werkwijze van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] (4.1)
o Valsheid in geschrift (4.2)
o Onjuist of niet doen van belastingaangiften (4.3)
o (Gewoonte)witwassen (4.4)
o Criminele organisatie (4.5)
  • Bewezenverklaring (5)
  • Strafoplegging (6)
  • Toepasselijke wettelijke voorschriften (7)
  • Beslissingen (8)
Voor de leesbaarheid van het vonnis en om verwarring te voorkomen, worden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangeduid met hun voornaam. De overige verdachten worden aangeduid met hun achternaam.

3.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1. samen met anderen onjuist of niet doen van aangiften omzet- en/of vennootschapsbelasting voor [bedrijf 3] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van 1 februari 2010 tot en met 31 januari 2014;
2. samen met anderen vals (laten) opmaken van facturen aan [bedrijf 3] , facturen van [bedrijf 1] , [bedrijf 13] en [bedrijf 2] en een transferovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] en het voorhanden hebben van die valse stukken, van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016;
3. samen met anderen witwassen van € 206.290,- inzake [bedrijf 1] , van 1 januari 2012 tot en met 17 oktober 2016;
4. deelname aan een criminele organisatie van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016, waarbij de organisatie tot oogmerk had de misdrijven van de feiten 1, 2 en 3 te plegen.
De tenlastelegging staat in bijlage 1.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, het niet en onjuist doen van belastingaangiften en gewoontewitwassen. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het doel genoemde feiten te plegen. [4] In de bespreking van de feiten wordt het standpunt van de officier van justitie, die vindt dat alle feiten bewezen kunnen worden, meegenomen. De raadsman heeft geen verweer gevoerd over het bewijs.
4.1.
Organisatie en werkwijze van [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
is op 12 maart 2008 opgericht en heeft als bedrijfsomschrijving: “Het voeren van administratie en boekhouding”. Enig aandeelhouder en bestuurder is [bestuur boekhoudkantoor verdachte] . [5] De statutaire naam van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] was tot 30 december 2011 [boekhoudkantoor 3] [6] [bestuur boekhoudkantoor verdachte] is ook een boekhoudkantoor en heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [medeverdachte 2] , de broer van [medeverdachte 1] . [7] Het bedrijf is tot 1 september 2015 gevestigd op [oud adres verdachte] in Amsterdam. [8]
4.1.1.
Positie van de verdachten binnen [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
[medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij voor de dagelijkse gang van zaken de leidinggevende was bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Hij bepaalde welke klanten er werden aangenomen. Hij adviseerde klanten. [9] Volgens [medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] , medewerkster van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , deelde [medeverdachte 1] de werkzaamheden uit. [10] [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de leiding had. [medeverdachte 1] stelde de jaarrekeningen samen en maakte fiscale aangiften voor klanten. Ook onderhield [medeverdachte 1] contact met de klanten. [11]
[medeverdachte 2]
is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [12] Volgens [medeverdachte 5] was [medeverdachte 2] de directeur van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [medeverdachte 2] kwam ongeveer één keer in de twee à drie maanden op het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en liet de dagelijkse gang van zaken over aan [medeverdachte 1] . [13] is oprichter van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 5 en 6] ), waarvan hij tot 5 mei 2012 algemeen directeur was, en enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). [14]
[medeverdachte 5]
heeft verklaard dat hij accountmanager was bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Hij maakte belastingaangiften op en was aanspreekpunt voor klanten. [15] Medewerker van [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
[medewerker 2 boekhoudkantoor 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting verzorgde. [medeverdachte 5] kreeg de opdrachten van en werd aangestuurd door [medeverdachte 1] . [16] Volgens [medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] was [medeverdachte 5] samen met [medeverdachte 1] bedrijfsleider. Hij was het contact voor de Belastingdienst en was bij controles van de Belastingdienst aanwezig. [17]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] klantmanager was bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [18] Volgens [medeverdachte 5] voerde [medeverdachte 3] administratie in voor [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en onderhield hij contacten met klanten. Hij bracht ook regelmatig nieuwe klanten aan. [19] is ook oprichter van [bedrijf 2] .
4.1.2.
Klanten van [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
[bedrijf 7]
De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) is: “Het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel.” [aandeelhouder bedrijf 7] was van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 enig aandeelhouder. Van 14 december 2011 tot 1 april 2012 was zij ook directeur. [20]
[aandeelhouder bedrijf 7] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [bedrijf 7] is geweest. Zij heeft van [medeverdachte 1] van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gehoord dat [bedrijf 7] te koop was en heeft hem er € 1.000,- contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [medeverdachte 1] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [medeverdachte 1] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,- verkocht aan [medeverdachte 5] . [verdachte (boekhoudkantoor 1)] was haar boekhouder en [medeverdachte 1] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [bedrijf 7] en betalingen aan [bedrijf 7] worden getoond, herkent zij die niet. [21]
[directeur bedrijf 7] (hierna: [directeur bedrijf 7] ) was van 1 april 2012 tot 17 oktober 2012 directeur van [bedrijf 7] . [22]
[directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij via [medewerker bedrijf 7] in contact kwam met [medeverdachte 5] van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [bedrijf 7] . Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [medeverdachte 5] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,- per maand voor en hoefde verder niets te doen. [medeverdachte 5] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [medeverdachte 5] . Zij weet niet wie de aandeelhouders van [bedrijf 7] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [bedrijf 7] heeft opgemaakt. Toen [medeverdachte 5] haar vertelde dat [bedrijf 7] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [23] [medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat zij erbij was toen [directeur bedrijf 7] met [medeverdachte 5] op het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] sprak over [bedrijf 7] . [directeur bedrijf 7] zou directeur worden van de B.V. voor een bedrag per maand. [medewerker bedrijf 7] was aanwezig bij de betalingen die [medeverdachte 5] contant aan [directeur bedrijf 7] deed. [medeverdachte 5] zou alles doen qua administratie en [directeur bedrijf 7] hoefde niets te doen. [24]
[bedrijf 8]
(hierna: [bedrijf 8] ) is op 7 februari 2013 opgericht door [directeur bedrijf 7] . [25] [directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij op initiatief van [medeverdachte 5] ook van [bedrijf 8] op papier directeur is geworden. Zij is met [medeverdachte 5] naar de Kamer van Koophandel gegaan om de onderneming op haar naam te zetten. [directeur bedrijf 7] zou hiervoor € 1.000,- of € 750,- per maand krijgen. [medeverdachte 5] heeft de bankpas en gegevens van de geopende bankrekening gehouden. [medeverdachte 5] vertelde haar dat hij de belastingaangiften en administratie voor [bedrijf 8] zou doen via [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Ze heeft zelf nooit activiteiten voor [bedrijf 8] ontplooid. [26]
[bedrijf 9]
(hierna: [bedrijf 9] ) was vanaf 1 september 2010 gevestigd op [oud adres verdachte] in Amsterdam. [aandeelhouder bedrijf 9] was van 10 juli 2010 tot 10 augustus 2012 enig aandeelhouder en directeur. [27]
[aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat hij [bedrijf 9] op verzoek van [medeverdachte 1] op zijn naam heeft gezet. Hij kreeg daarvoor € 1.500,- per maand op zijn rekening of soms contant van [medeverdachte 1] . Hij is met [medeverdachte 5] naar de notaris geweest. Hij weet niets van wat er in [bedrijf 9] gebeurde. De administratie en belastingaangiften werden verzorgd door [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 9] gaf alle correspondentie ongeopend aan [medeverdachte 1] . Hij weet niet wie facturen maakte op naam van [bedrijf 9] . Het bankpasje van de bankrekening van [bedrijf 9] en alles voor internetbankieren heeft hij afgegeven aan [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 9] had geen zicht op wat er op de rekening gebeurde. [28]
[bedrijf 10]
(hierna: [bedrijf 10] ) is opgericht op 13 maart 2012. De activiteiten zijn gestaakt per 8 juli 2013. [aandeelhouder bedrijf 9] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 10] . [29]
[aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat voor [bedrijf 10] hetzelfde gold als voor [bedrijf 9] . Hij moest [bedrijf 10] van [medeverdachte 1] oprichten. Hij zou hier geld voor krijgen. Het was een slapende B.V. [aandeelhouder bedrijf 9] kreeg nooit post voor de B.V. Hij heeft een bankrekening geopend voor [bedrijf 10] en het bankpasje afgegeven aan [medeverdachte 1] .Het kantoor van [medeverdachte 1] zorgde voor de administratie en deed de belastingaangiften. [30]
[bedrijf 1]
is opgericht op 2 april 2009 en op 2 december 2014 failliet verklaard. [directeur 1 bedrijf 1] was directeur van 2009 tot 1 juli 2012, en tot 25 april 2013 was zij enig aandeelhouder. Vanaf 1 juni 2012 was [directeur 2 bedrijf 1] directeur van [bedrijf 1] . [31] [verdachte (boekhoudkantoor 1)] was de boekhouder van [bedrijf 1] en verzorgde onder andere in 2012 en eind 2013 de belastingaangiften, zo heeft [medeverdachte 5] verklaard tijdens het boekenonderzoek door de Belastingdienst bij [bedrijf 1] . [32]
[directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat zij [bedrijf 1] in 2006 is gestart en in 2009 op advies van [medeverdachte 1] heeft omgezet naar een besloten vennootschap. Haar boekhouder was [medeverdachte 1] . [bedrijf 1] was een uitzendbureau. [verdachte (boekhoudkantoor 1)] verzorgde de administratie, waaronder de loonheffing, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Haar contactpersoon was meestal [medeverdachte 5] of [medewerker 3 boekhoudkantoor 1] , een medewerkster van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [directeur 1 bedrijf 1] had het meest te maken met [medeverdachte 5] of [medeverdachte 1] . De aandelen heeft ze verkocht aan [directeur 2 bedrijf 1] voor een symbolisch bedrag. Ze is aan hem voorgesteld door [medeverdachte 1] en heeft [directeur 2 bedrijf 1] ontmoet bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [medeverdachte 5] is meegegaan naar de notaris voor de aandelenoverdracht. Ook het bestuur van de onderneming heeft zij overgedragen. [medeverdachte 3] vergezelde, als werknemer van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , [directeur 2 bedrijf 1] bij de [naam bank 1] -bank voor de overdracht van de bankpasjes. [directeur 1 bedrijf 1] heeft nooit contact gelegd met [directeur 2 bedrijf 1] . Zij sprak hem bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , bij de notaris en bij de bank. De overdracht van de bankpasjes gebeurde pas enige tijd na de bestuurswissel. Er kwam nog geld binnen van haar klanten. Er kwam ook geld op de rekening dat ze niet mocht gebruiken. Tegen haar werd gezegd dat [bedrijf 11] (de rechtbank begrijpt dat hiermee het hierna te bespreken bedrijf [bedrijf 11] wordt bedoeld) een klant was van de nieuwe eigenaar van [bedrijf 1] . Tot aan de overdracht werd ze gebeld door onder meer [medeverdachte 1] als er geld van [bedrijf 11] op de rekening van [bedrijf 1] was binnengekomen en dan kwam [medeverdachte 3] om het geld te pinnen en mee te nemen. [33]
[directeur 2 bedrijf 1] heeft verklaard dat zijn vriend [vriend directeur 2 bedrijf 1] hem heeft laten inschrijven als directeur van [bedrijf 1] . [directeur 2 bedrijf 1] kreeg daarvoor een bruto salaris van € 2.500,-. [vriend directeur 2 bedrijf 1] liet hem steeds dingen tekenen. [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat hij tekende, want hij kan dat niet goed lezen. [directeur 2 bedrijf 1] is een aantal keer op het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] geweest met [vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij kent [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat de activiteiten van [bedrijf 1] waren. Hij was manusje van alles en kreeg daar geld voor. Hij kreeg van [vriend directeur 2 bedrijf 1] een paar keer de bankpassen van [bedrijf 1] om geld op te nemen. Hij nam geld op en gaf dat aan [vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij weet niet welke bedrijven klant waren van [bedrijf 1] . Hij kent [directeur 1 bedrijf 1] niet. [34] Uit de bankgegevens van [directeur 2 bedrijf 1] blijkt dat in de periode van
24 juli 2012 tot en met 19 februari 2014 vijf bijschrijvingen zijn gedaan door [bedrijf 1] en twee door [medeverdachte 3] . De overboekingen van [medeverdachte 3] hebben als omschrijving ‘zakgeld’. De bedragen variëren tussen € 150,- en € 600,-. [35]
De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ). [mede-eigenaar bedrijf 11] was mede-eigenaar en verzorgde de dagelijkse administratie. Bij dit onderzoek was [medeverdachte 5] aanwezig namens [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , de boekhouder van [bedrijf 11] . [bedrijf 1] had in 2012 € 606.092,- en in 2013 € 473.046,- aan [bedrijf 11] gefactureerd. Tijdens het boekenonderzoek kwam naar voren dat deze facturen betrekking zouden hebben op het inhuren van personeel van [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ) waarbij [bedrijf 1] als tussenpersoon optrad. Uit het onderzoek bleek dat een aanzienlijk deel van de facturen contant was betaald. Ook waren facturen van [bedrijf 1] betaald op de bankrekening van [bedrijf 5 en 6] en werden factuurbedragen overgemaakt op de privérekening van [mede-eigenaar bedrijf 11] . [36] [mede-eigenaar bedrijf 11] heeft verklaard dat hij dit had afgestemd met [medeverdachte 5] . [37] [bestuurder bedrijf 12] , bestuurder van [bedrijf 12] , heeft verklaard dat [bedrijf 11] personeel bij hem heeft ingehuurd, maar dat hij [bedrijf 1] niet kent. [medeverdachte 1] is zijn boekhouder geweest. [38]
[bedrijf 13]
[aandeelhouder 1 bedrijf 13] was van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] ). Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was hij ook directeur van [bedrijf 13] . In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [bedrijf 13] gevestigd op [oud adres verdachte] in Amsterdam. [39]
[aandeelhouder 1 bedrijf 13] heeft verklaard dat hij [bedrijf 13] via [medeverdachte 3] heeft gekocht. [aandeelhouder 1 bedrijf 13] had een ruimte in het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [verdachte (boekhoudkantoor 1)] deed de administratie en de belastingaangiften. [verdachte (boekhoudkantoor 1)] had de inlogcodes. [aandeelhouder 1 bedrijf 13] kreeg
€ 1.500,- per maand van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] via de bankrekening van [bedrijf 13] . De bankpas van de bankrekening van [bedrijf 13] lag op kantoor. [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , in ieder geval [medeverdachte 3] , wist de pincode van de bankpas van [bedrijf 13] . [aandeelhouder 1 bedrijf 13] hield zich niet bezig met de financiële kant van [bedrijf 13] en had geen zicht op de bankrekening. [40] Hij maakte geen facturen van [bedrijf 13] op. [41]
Het dossier bevat de volgende e-mail van 13 september 2011 afkomstig van
[mailadres aandeelhouder bedrijf 13]aan [medeverdachte 1] : [42]
(...) Nou, zoals je weet staat [bedrijf 13] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens.
lk heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse
vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks
bedrag van 1500 euro.(…) De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Als ik wat extra's vraag om bijvoorbeeld op vakantie te gaan dan wordt dat geregeld, maar pas als ik erom vraag en erom zeur heel jammer. lk weet niet wat er wordt gedaan met [bedrijf 13] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden.(…) lk wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [medeverdachte 3] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet.
[medeverdachte 1] heeft deze e-mail doorgestuurd naar
[mailadres medeverdachte 3]. [43]
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat [aandeelhouder 1 bedrijf 13] in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 aan het einde van de maand werd betaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 13] . Bij de eerste zeven overboekingen in deze periode stond in de omschrijving steeds “salaris”. In totaal is € 25.450,- aan hem overgemaakt. [44]
[medewerker bedrijf 7] was van 2 april 2012 tot 3 november 2012 directeur van [bedrijf 13] . Daarna en tot de ontbinding was [aandeelhouder 2 bedrijf 13] enig aandeelhouder en directeur. [45] [medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat de naam [bedrijf 13] haar niets zegt. Zij heeft zich laten inschrijven als directeur, maar weet niet voor welke B.V. dat was. Zij heeft hiervoor één keer € 750,- ontvangen. [medeverdachte 5] was de boekhouder van de B.V. Zij hoefde niets te doen, behalve de vennootschap op haar naam zetten. Zij heeft niets van doen gehad met een bankrekening of bankpassen. [medeverdachte 5] werkte voor [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Zij weet niet wie de aandeelhouder van [bedrijf 13] was en wat de bedrijfsactiviteiten waren. Zij weet niet wie de opdrachtgevers of leveranciers van [bedrijf 13] waren. Zij beschikte niet over een bankpas van [bedrijf 13] en weet niet waar [bedrijf 13] was gevestigd. De namen [aandeelhouder 1 bedrijf 13] en [aandeelhouder 2 bedrijf 13] zeggen haar niets. [46] De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van [aandeelhouder 2 bedrijf 13] . Uit onderzoek is gebleken dat het legitimatiebewijs van [aandeelhouder 2 bedrijf 13] grote gelijkenissen vertoont met die van [bestuurder bedrijf 2] , de bestuurder van de hierna te bespreken onderneming [bedrijf 2] .
Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2]
is opgericht op 28 maart 2012 en op 15 april 2016 ontbonden. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] was [naam stichting] . [47] Van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 was [medeverdachte 3] bestuurder van die stichting. [48] [medeverdachte 3] verklaarde in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 dat hij [bedrijf 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. [49] [verdachte (boekhoudkantoor 1)] heeft aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] gedaan over het vierde kwartaal 2011 en het eerste en tweede kwartaal van 2012. [50]
Vanaf 1 juli 2012 is [bestuurder bedrijf 2] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . [51] Het legitimatiebewijs van [bestuurder bedrijf 2] dat door de Kamer van Koophandel is verstrekt vertoont grote gelijkenissen met die van [aandeelhouder 2 bedrijf 13] . Op beide identiteitskaarten zit een foto van dezelfde persoon. Beide identiteitskaarten zijn in [stad] afgegeven en op beide identiteitskaarten staat dezelfde geboortedatum en lengte. [52] De Italiaanse autoriteiten hebben bericht dat [bestuurder bedrijf 2] en [aandeelhouder 2 bedrijf 13] niet voorkomen in het belastingregister, de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [stad] en het strafregister. [53]
Op 3 februari 2012 heeft [medeverdachte 3] namens [bedrijf 2] een bankrekening geopend bij de [naam bank 1] , waarbij hij als enige gebruiker, als tekeningsbevoegde en als pashouder is vermeld. [54] De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze bankrekening. Hieruit blijkt dat vanaf 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 in totaal € 868.017,- is ontvangen en dat dit geld afkomstig is van zestien bedrijven, waarvan er tenminste tien gelieerd waren aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Zo heeft [bedrijf 1] , nadat [directeur 1 bedrijf 1] haar aandelen had overgedragen, in totaal meer dan € 309.000,- aan [bedrijf 2] betaald, vaak zonder specifieke omschrijving. [55] Ook is er geld vanaf onder meer de rekeningen van [bedrijf 3] , [bedrijf 10] en [bedrijf 7] overgemaakt op de rekening van [bedrijf 2] , terwijl de toenmalige bestuurders van die bedrijven hebben verklaard niets te weten van [bedrijf 2] , van door [bedrijf 2] geleverde diensten en/of van betalingen aan [bedrijf 2] . [56] Van de niet aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde bedrijven hebben vertegenwoordigers van vier bedrijven verklaard nooit goederen of diensten van [bedrijf 2] te hebben afgenomen. Ze verklaren telefonisch onder druk te zijn gezet en daarom geld naar [bedrijf 2] te hebben overgemaakt. [57]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de genoemde bedrijven op initiatief en met hulp van medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] op naam zijn gezet van zogeheten katvangers die daarvoor betaald zouden krijgen en verder niets met het bedrijf deden. De rechtbank stelt vast dat [bestuurder bedrijf 2] een valse identiteit is en deze niet bestaande [bestuurder bedrijf 2] dus feitelijk geen bestuurder van [bedrijf 2] kan zijn geweest. In de bedrijven vonden in de periode waar het onderzoek op ziet geen bedrijfsactiviteiten plaats. De rechtbank begrijpt, gezien de context van de verklaringen en de betrokkenen, dat waar de getuigen over [verdachte (boekhoudkantoor 1)] spreken, [verdachte (boekhoudkantoor 1)] wordt bedoeld. Medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] ) waren contactpersoon, deden de administratie en/of de boekhouding en konden beschikken over de bankrekeningen van de ondernemingen. Een aantal van de ondernemingen had het vestigingsadres op de [oud adres verdachte] in Amsterdam, hetzelfde adres als [verdachte (boekhoudkantoor 1)] .
4.1.3.
Doorzoeking bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
Op 17 oktober 2016 is het bedrijfspand van [bestuur boekhoudkantoor verdachte] en [boekhoudkantoor 4] B.V. (hierna: [boekhoudkantoor 4] ) op de [adres boekhoudkantoor 4] in Amsterdam doorzocht. [58] [medeverdachte 5] heeft verklaard dat de klanten die eerder bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zaten bij [boekhoudkantoor 4] waren ondergebracht. [59]
[medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] heeft bij de doorzoeking verklaard dat zij gedetacheerd was bij [boekhoudkantoor 4] en de bedrijfsleiding van [bestuur boekhoudkantoor verdachte] in handen was van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . De klantenadministraties werden niet gescand maar in dossiermappen opgeslagen. Er werd daarvoor geen gebruik gemaakt van USB-sticks. Alle data werden opgeslagen op de server in een klantendossiermap. Iedere medewerker had een eigen account met een eigen gebruikersdirectory. [medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] heeft de werkplek van [medeverdachte 3] aangewezen. Op die werkplek is een USB-stick aangetroffen. [60] Bij de doorzoeking werd administratie van diverse al genoemde en nog te bespreken bedrijven in beslag genomen. [61]
Aantreffen USB-stick met facturen
Op de hiervoor genoemde USB-stick stonden facturen. Een deel van de facturen was in het onderzoek van de Belastingdienst al naar voren gekomen. Op de USB-stick stond een map met de naam ‘ [naam map USB-stick] ’. Hierin zaten facturen van [bedrijf 1] aan diverse bedrijven, onder andere aan [bedrijf 11] , [bedrijf 8] en [bedrijf 14] Een deel van de facturen op de USB-stick is ook in de administratie van die bedrijven aangetroffen; bij die bedrijven zelf en/of op het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Sommige factuurnummers van de facturen op de USB-stick komen terug op bankafschriften van de betrokken bedrijven. Bij de facturen van [bedrijf 1] op de USB-stick stond bij de bestandseigenschappen steeds “ [medeverdachte 3] ” als auteur en soms ook als degene die het bestand als laatst heeft gewijzigd. Op de USB-stick stonden ook facturen en kwitanties van andere bedrijven zoals [bedrijf 2] en [bedrijf 13] en facturen gericht aan [bedrijf 3] . In de eigenschappen van de Excel-bestanden waar facturen in stonden, stond vaak “ [medeverdachte 3] ” als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. Een enkele keer stond “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ”, “ [naam 3] ”, “ [naam 4] ”, “ [naam 5] ” of “ [naam 6] ” vermeld als auteur en/of als degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [62] Waar hierna in dit vonnis wordt gesproken over de USB-stick wordt steeds deze USB-stick bedoeld.
Overweging rechtbank
De rechtbank schrijft de naam “ [medeverdachte 3] ” in de bestandsgegevens op de USB-stick toe aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is zijn voornaam en de USB-stick is op zijn werkplek aangetroffen.
Zoals hiervoor onder 4.1.2 overwogen hebben de katvangers verklaard dat zij zelf geen facturen hebben opgemaakt. Vertegenwoordigers van bedrijven waar facturen aan zijn gericht, hebben verklaard nooit opdracht te hebben gegeven tot de levering van de goederen of diensten die op de facturen staan. Dit leidt tot de algemene conclusie van de rechtbank dat valse facturen zijn opgemaakt. Toch werd op facturen betaald. [63] De rechtbank gaat bij de bespreking van feit 2 nader in op de specifiek tenlastegelegde facturen en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
4.1.4.
Pinopnames
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar pinopnames en stortingen van diverse aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde bedrijven.
Van de rekeningen van [bedrijf 1] werd in de periode van 6 april 2010 tot en met 26 december 2013 € 330.132,53 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 13] werd in de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 € 1.769.809,24 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 2] werd in de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 € 670.700,- contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 7] werd in de periode van 31 december 2011 tot en met 29 januari 2013
€ 167.080,- contant opgenomen. [64]
De FIOD beschrijft 39 momenten waarop kort na elkaar bij dezelfde locatie of in de directe omgeving daarvan geld wordt opgenomen van bankrekeningen van verschillende ondernemingen. Op 4 april 2013 worden drie pinopnames gedaan van de rekening van [bedrijf 2] bij de [naam bank 1] Bank aan het [locatie bank 1] in Amsterdam. Op de camerabeelden van deze pinopnames is een man te zien die volgens de FIOD erg op [medeverdachte 3] lijkt. Drie minuten later wordt bij een geldautomaat van een [naam bank 2] vestiging aan het [locatie bank 2] in Amsterdam een pinopname gedaan vanaf de zakelijke [naam bank 2] -rekening van [bedrijf 1] . Genoemde pinlocaties liggen op loopafstand van elkaar. [65] [directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] met haar meeging om geld van de rekening van [bedrijf 1] te pinnen en dat [medeverdachte 3] het geld altijd meenam. [66]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de opnames van de rekeningen van de aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde bedrijven door een of meer medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zijn gedaan. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] , ondersteund door de camerabeelden, blijkt dat in ieder geval [medeverdachte 3] pinopnames heeft gedaan. Uit de verklaringen van katvangers blijkt daarnaast dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] de beschikking had over de bankpassen van die rekeningen. [medeverdachte 5] had de bankpas van [bedrijf 7] en [medeverdachte 3] die van [bedrijf 13] . [medeverdachte 3] opende de bankrekening van [bedrijf 2] en had alle bankgegevens en de bankpas. [bedrijf 2] is feitelijk niet overgegaan op een andere persoon. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] blijkt dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] na 1 juli 2012 over de bankrekening van [bedrijf 1] beschikte. [medeverdachte 3] ging met [directeur 2 bedrijf 1] mee naar de bank bij de overdracht van de bankrekening. [directeur 2 bedrijf 1] was een katvanger die niets op eigen initiatief met de bankrekening deed en ook zelf niet over de bankpas beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] op 4 april 2013 met de bankpas van [bedrijf 1] heeft gepind. Dit alles leidt tot de conclusie dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] ook over de bankpas van [bedrijf 1] beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames blijkt dat de opnames van de bankrekeningen van verschillende aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde bedrijven vaak samenvallen in de tijd. De rechtbank gaat voor die momenten uit van het scenario dat steeds één medewerker van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] met bankpassen van verschillende aan haar gelieerde bedrijven ging pinnen.
4.2.
Feit 2: valsheid in geschrift
De rechtbank vindt de valsheid in geschrift bij 8 facturen die op de tenlastelegging staan bewezen. De valsheid in geschrift met betrekking tot de tenlastegelegde factuur aan [bedrijf 4] en de overeenkomst is niet bewezen.
De rechtbank bespreekt hierna de valsheid van de tenlastegelegde facturen per onderneming, in de volgorde en met de nummering van de tenlastelegging, de toerekening van het valselijk opmaken van de facturen aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en de pleegperiode. De rechtbank legt daarna de vrijspraak van één factuur en de overeenkomst uit.
4.2.1.
Facturen aan [bedrijf 3]
Op de tenlastelegging staan drie facturen gericht aan [bedrijf 3] . [bedrijf 3] is op 13 oktober 2006 opgericht. [medeverdachte 4] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] . Van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2012 was [mededirecteur bedrijf 3] mededirecteur. [67]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de administratie tot in 2013 werd gedaan door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] Account (de rechtbank begrijpt: [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , de opvolger van [boekhoudkantoor 2] ) [medeverdachte 1] verzorgde de boekhouding. De administratie lag bij hem. [68] De drie tenlastegelegde facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 3] . [69]
1.
Factuur ‘invoice 1240712’ van [bedrijf 7] aan [bedrijf 3] gedateerd 31 juli 2012 (DOC-017 36/65)
De factuur betreft een levering van goederen voor € 59.605,91. [70] Deze factuur staat ook op de USB-stick. [71] Zoals hiervoor onder 4.1.2. overwogen waren er ten tijde van deze factuur geen bedrijfsactiviteiten in [bedrijf 7] . Bestuurder [directeur bedrijf 7] was een katvanger en de eerdere bestuurder en enig aandeelhouder [aandeelhouder bedrijf 7] herkent (onder andere) deze factuur niet. [72]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij niet voor zulke grote bedragen bij [bedrijf 7] heeft gekocht. [73] [directeur bedrijf 7] kent zij niet. De machines die op de factuur van [bedrijf 7] staan kent zij niet. [74]
Overweging rechtbank
Uit de verklaringen van de vertegenwoordigers van de betrokken bedrijven blijkt dat geen van hen bekend is met de factuur of de onderliggende bestelling. De rechtbank vindt de factuur daarom vals.
2.
Factuur ‘62107124’ van [bedrijf 15] aan [bedrijf 3] gedateerd 5 december 2011 (DOC-017 27/65)
De factuur betreft € 94.790,64 met als beschrijving: “Volgens uw opdracht zie proforma factuur nr. 62107124, d.d. 05/12/2011”. Op de factuur staat in print “per bank door u aanbetaald d.d. 22/12/11 à € 24.000,00.” en met de hand geschreven “€ 24.000 betaald. 22-12-2011”. Ook staat er (in print) “Bank: [naam bank 1] ”, met daaronder een IBAN van de [naam bank 3] . [75] In de administratie van [bedrijf 3] zat een kopie van een ‘ProformaInvoice’ van 5 december 2011 van [bedrijf 15] aan [bedrijf 3] . De pro forma factuur heeft nummer 62107124, is ook voor een bedrag van € 94.790,64 en daarop staat met de hand geschreven: “22-12-11 betaald € 24.000.” [76] De ProformaInvoice is aangetroffen op de USB-stick. [77]
Toen [medeverdachte 4] de ProformaInvoice werd getoond, verklaarde zij dat ze het bedrijf via [verdachte (boekhoudkantoor 1)] had leren kennen. Ze heeft de meneer van [bedrijf 15] nooit gezien, ze herkent de omschrijving van de goederen op de factuur niet en de machines op de factuur zijn niet geleverd. [medeverdachte 1] heeft druk op haar uitgeoefend om de factuur te betalen. Zij moest van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] betalen, waarbij haar werd verteld dat ze anders problemen zou krijgen. Haar werd verteld dat ze € 24.000,- van de winst kon aftrekken. [78]
[bestuurder bedrijf 15] was op de datum van de factuur bestuurder en via een stichting enig aandeelhouder van [bedrijf 15] . [79] Van 1 september 2011 tot 1 december 2011 was [directeur bedrijf 15] ook directeur van [bedrijf 15] . [80] In een controlerapport van de Belastingdienst staat dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] vanaf 1 juli 2011 de belastingadviseur van [bedrijf 15] is, met [medeverdachte 5] als contactpersoon. [81] [bedrijf 15] is op 13 november 2012 failliet gegaan. De curator heeft verklaard dat hij nooit inkoopfacturen heeft gezien. Hij kent de factuur en de ProformaInvoice niet. De gefactureerde goederen vallen niet onder de doelstelling van [bedrijf 15] . De curator spreekt van een “Sinterklaasfactuur”. De factuur is meer dan de hele omzet van 2011. [82] [directeur bedrijf 15] heeft verklaard dat hij mededirecteur is geweest van [bedrijf 15] . [boekhoudkantoor 2] in Amsterdam was volgens hem de boekhouder. [directeur bedrijf 15] heeft geen goederen gezien die ingekocht waren door [bedrijf 15] . Hij heeft niet gezien dat [bedrijf 15] activiteiten had. Hij heeft ook nooit facturen gezien. Na twee maanden heeft hij zich weer uitgeschreven. Het bedrijf [bedrijf 3] kent hij niet. De tenlastegelegde factuur en ProformaInvoice kent hij niet en de machines die erop staan ook niet. [83]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de goederen op de factuur niet door [bedrijf 3] zijn besteld en ook niet zijn geleverd. De factuurdatum van 5 december 2011 klopt duidelijk niet, omdat er op die datum nog niet bekend kan zijn geweest dat er later, op 22 december 2011, een aanbetaling zou zijn gedaan, zoals in print op de factuur staat. Omdat daarnaast de curator en oud-bestuurder [directeur bedrijf 15] verklaren de factuur niet te kennen, stelt de rechtbank vast dat de factuur vals is. Dit wordt bevestigd door het feit dat de goederen en prijzen op de ProformaInvoice van [bedrijf 15] , die kennelijk als basis voor de daadwerkelijke factuur heeft gediend, (vrijwel) identiek zijn aan de goederen vermeld op de hiervoor onder 1. besproken factuur van [bedrijf 7] .
Omdat de tenlastegelegde factuur is aangetroffen in de administratie van [bedrijf 3] , deze administratie bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] lag en omdat de onderliggende ProformaInvoice is aangetroffen op de USB-stick vindt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat ook de factuur valselijk is opgemaakt door een medewerker van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] .
3.
Factuur ‘ [bedrijf 3] -2012-89’ van [bedrijf 9] aan [bedrijf 3] gedateerd 10 februari 2012 (DOC-024 37/48)
Deze factuur betreft een lopende tekstvermelding op een website voor € 28.502,88. [84] De factuur staat op de USB-stick. [85]
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.1.2. vastgesteld dat [aandeelhouder bedrijf 9] op deze factuurdatum bestuurder en enig aandeelhouder was van [bedrijf 9] en dat hij katvanger was. [aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat hij [bedrijf 3] en de factuur niet kent. [86]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij wel eens zaken met [bedrijf 9] heeft gedaan, maar dat zij toen hooguit € 8.000,- heeft betaald, contant en in gedeelten. Deze factuur heeft zij niet eerder gezien. Zij weet niet wie de stempel op de factuur heeft gezet. Zij heeft nooit een stempel gebruikt. [87]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [bedrijf 9] de diensten op de factuur niet aan [bedrijf 3] heeft geleverd. De factuur is dus vals.
4.2.2.
Facturen van [bedrijf 1]
Op de tenlastelegging staan twee facturen van [bedrijf 1] . De rechtbank heeft hiervoor onder 4.1.2. vastgesteld dat [directeur 2 bedrijf 1] op initiatief van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] vanaf 1 juni 2012 katvanger voor [bedrijf 1] was.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan bij [bedrijf 1] naar de aangiften omzetbelasting en loonheffingen van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. Hierover werd op het kantoor van de boekhouder [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gesproken met [medeverdachte 5] . De administratie was voor het grootste gedeelte niet aanwezig bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Wel was er een ordner met verkoopfacturen inclusief facturen van het tweede halfjaar 2012. Daarin zaten facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 11] . [88]
4.
Factuur ‘13-1022’ van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , gedateerd 2 september 2013 (DOC-007-06)
[directeur 2 bedrijf 1] heeft over de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] uit 2013, waaronder deze factuur, verklaard dat hij [bedrijf 11] niet kent en niets wist van deze facturen. [89]
De factuur is aangetroffen in de administratie van [bedrijf 11] . [90] Dezelfde factuur is aangetroffen op de USB-stick. [91] Het bestand van de factuur is op 1 april 2014 voor het laatst gewijzigd en afgedrukt. [92]
De rechtbank constateert dat dit bijna 7 maanden na de factuurdatum en één dag vóór het aangekondigde boekenonderzoek bij [bedrijf 11] was.
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat onder 4.1.2. over [bedrijf 1] is overwogen. De rechtbank stelt op grond van de boekenonderzoeken bij [bedrijf 11] en bij [bedrijf 1] , de verklaringen van katvanger [directeur 2 bedrijf 1] en de directie van [bedrijf 12] en het aantreffen van een grote hoeveelheid facturen van [bedrijf 1] op de USB-stick en in een ordner op het kantoor van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] vast dat [bedrijf 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 11] en dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , waaronder de tenlastegelegde factuur, valselijk zijn opgemaakt.
5.
Factuur ‘26’ van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] , gedateerd 18 maart 2013 (DOC-292-5) [93]
Deze factuur betreft een schoonmaakmachine van € 3.775,20. De factuur is, samen met vier andere facturen aan [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ), aangetroffen in de administratie van [bedrijf 1] bij de doorzoeking bij [bestuur boekhoudkantoor verdachte] . Van deze factuur is geen betaling op de bankrekening van [bedrijf 1] gevonden, van de overige facturen wel. [94] De facturen staan op de USB-stick. [95] [directeur 2 bedrijf 1] , bestuurder van [bedrijf 1] op de factuurdatum en katvanger, heeft verklaard dat hij [bedrijf 16] niet kent. [96]
[bedrijf 16] is een schoonmaakbedrijf en uitzendbureau waarvan [aandeelhouder bedrijf 16] ten tijde van de factuurdatum enig aandeelhouder en bestuurder was. [97] [aandeelhouder bedrijf 16] heeft verklaard dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] in Amsterdam de administratie en belastingaangiften verzorgde. De contactpersoon was [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 16] kent [directeur 2 bedrijf 1] niet. [98] Haar echtgenoot [echtgenoot aandeelhouder bedrijf 16] heeft verklaard dat hij [bedrijf 16] tot de laatste maanden van 2013 feitelijk runde. [bedrijf 16] heeft nooit schoonmaakmachines besteld. [99]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan en wat onder 4.1.2 over [bedrijf 1] is overwogen vast dat de tenlastegelegde factuur vals is.
4.2.3.
Facturen van [bedrijf 13]
Op de tenlastelegging staan twee facturen van [bedrijf 13] . De rechtbank verwijst naar haar overweging hiervoor onder 4.1.2. over [bedrijf 13] en de katvangerconstructie. De twee tenlastegelegde facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [100]
6.
Factuur ‘AMN2010-201’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 1 februari 2010 (DOC-356-1A)
De factuur is gedateerd 1 februari 2010 en betreft € 59.500,- voor verrichte werkzaamheden in 2009. [101] Het gefactureerde bedrag is op 2 juni 2010 op de rekening van [bedrijf 13] gestort vanaf een bankrekening die op naam staat van [bedrijf 9] . [102] [bedrijf 9] staat op dat moment op naam van een katvanger, zoals hiervoor onder 4.1.2. is vastgesteld.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de factuur, uitgeschreven en betaald door een onderneming waar op dat moment een katvanger directeur en enig aandeelhouder was, vals is omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. In [bedrijf 13] waren geen bedrijfsactiviteiten.
7.
Factuur ‘HE2011-9.05’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 5 en 6] gedateerd 25 september 2011 (DOC-356-5A)
In totaal is door [bedrijf 5 en 6] in twee jaar tijd een bedrag van € 113.557,50 overgemaakt op de rekening van [bedrijf 13] . De eerste storting vond plaats op 3 augustus 2010. Meestal stond er als betalingskenmerk “deel betaling”. Eén keer correspondeerde het in het bankoverschrijving vermelde factuurnummer met het factuurnummer dat [medeverdachte 1] in een e-mail met als omschrijving “factuur [bedrijf 13] ” aan [medeverdachte 2] stuurde. Twee keer correspondeerde het overgemaakte bedrag en/of het vermelde factuurnummer met facturen die op de USB-stick zijn aangetroffen. [103]
De tenlastegelegde factuur is gedateerd 25 september 2011. Op de factuur staat: “plaatsing van uw bedrijf op onze site
[site]”. Het factuurbedrag is € 17.850,-. [104] Het bedrag is op 29 september 2011 gestort door [bedrijf 5 en 6] op de bankrekening van [bedrijf 13] . [105]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de tenlastegelegde factuur vals is, omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Onder verwijzing naar wat hierover werd vastgesteld onder 4.1.2 waren er geen bedrijfsactiviteiten in [bedrijf 13] .
4.2.4.
Factuur van [bedrijf 2]
8.
Factuur ‘2012-001’ van [bedrijf 2] aan [bestuur boekhoudkantoor verdachte] , gedateerd 4 april 2012 (DOC-258)
De factuur betreft € 20.170,50 voor “Het plaatsen van reclame/advertentie in de krant van Haber”. [106] Deze factuur is aangetroffen bij de doorzoeking bij [bestuur boekhoudkantoor verdachte] in een map met daarop “reclameadviesbureau [bedrijf 2] ”. [107] De factuur staat op de USB-stick. [108] Op het overzicht van de bankrekening van [bedrijf 2] is te zien dat [bestuur boekhoudkantoor verdachte] vier overboekingen heeft gedaan. Het totaalbedrag van de overboekingen is gelijk aan het bedrag van de factuur. De eerste overboeking is gedaan op 27 maart 2012 en heeft als omschrijving: “voorschot reclame advertentie”. De andere drie overboekingen zijn in september 2012 gedaan onder vermelding van het factuurnummer. [109]
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 4.1.2 over [bedrijf 2] is overwogen. [medeverdachte 3] heeft in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 verklaard dat hij [bedrijf 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. Deze factuur dateert van vóór die datum. Van een daadwerkelijke reclame of advertentie is niet gebleken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de op de factuur vermelde werkzaamheden niet door [bedrijf 2] zijn verricht en dat de factuur dus vals is.
4.2.5.
Daderschap [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
De facturen stonden op namen van bedrijven waarvoor, door medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , katvangers waren aangezocht en betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de facturen vals zijn. De rechtbank stelt vast dat de facturen valselijk zijn opgemaakt door medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en dat die gedragingen aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] kunnen worden toegerekend. Het valselijk opmaken van de facturen is gebeurd in de sfeer van de rechtspersoon. De USB-stick lag op het kantoor, de bestanden zijn vaak gemaakt en/of laatst gewijzigd door medewerker [medeverdachte 3] en het bijhouden van de administratie van klanten is een van de kerntaken van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Daarbij hielden meerdere mensen bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zich bezig met het opstellen en/of het gebruik en/of de betaling van de valse facturen. Het opstellen en gebruiken van valse facturen was, gelet op het aantal betrokken ondernemingen, de veelheid aan facturen en de lange periode waarin dit plaatsvond, wezenlijk onderdeel geworden van de dagelijkse bedrijfsvoering van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Uit het feitencomplex, waarop hierna nog nader zal worden ingegaan, leidt de rechtbank af dat de medewerkers, waaronder de leidinggevenden, van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , gezamenlijk opzet hadden op een fraudeconstructie waarvan het opmaken en gebruiken van valse facturen een essentieel was. De rechtbank rekent dit opzet toe aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Feitelijk hadden [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen [bedrijf 1] , [bedrijf 13] en [bedrijf 2] gebeurde. De rechtbank beschouwt [verdachte (boekhoudkantoor 1)] dan ook als medepleger van deze feiten.
4.2.6.
Pleegperiode
Uit de stukken in het dossier valt niet af te leiden wanneer de periode van het valselijk opmaken van de facturen exact is aangevangen of geëindigd. In de verschillende bestandseigenschappen van de facturen is te zien dat er ook facturen zijn aangemaakt op een datum (ver) vóór de periode van de tenlastelegging. Of op die data de tenlastegelegde valsheden al in de facturen stonden kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank neemt de datum dat het bestand als laatste is gewijzigd als uitgangspunt voor het moment van valselijk opmaken van de facturen, omdat in ieder geval op die datum de tenlastegelegde valsheden op de factuur stonden. De rechtbank stelt vast dat het valselijk opmaken van de tenlastegelegde facturen is begonnen op 17 mei 2010. Dat is de datum waarop de oudste factuur op de tenlastelegging, te weten factuur ‘AMN2010-201’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 1 februari 2010, voor het laatst is gewijzigd. [110] Het laatste moment dat de tenlastegelegde facturen valselijk zijn opgemaakt stelt de rechtbank vast op 1 april 2014, de datum waarop de jongste factuur, te weten, de factuur ‘13-1022’ van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , gedateerd 2 september 2013, voor het laatst is gewijzigd. De rechtbank vindt het valselijk opmaken van de facturen dus bewezen op deze data en in de periode daartussen. Het voorhanden hebben van de valse facturen begint op 17 mei 2010, zie hiervoor, en eindigt op 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Tot die datum hebben [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] de valse facturen immers voorhanden gehad.
4.2.7.
Vrijspraken
9.
Vrijspraak van de Factuur ‘2013-007’ van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , gedateerd 4 februari 2013 (DOC-145 5/5)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van (feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrift met betrekking tot deze factuur. Het gaat om een factuur voor bemiddelingswerkzaamheden voor de transfer van [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] . De beschuldiging is dat de factuur vals is omdat de bemiddelingswerkzaamheden niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan dat niet vaststellen. [naam voetballer] is daadwerkelijk in die periode naar [naam voetbalclub] gegaan. [medeverdachte 2] heeft daar volgens getuigen bij bemiddeld. Hoewel die getuigen zeggen [medeverdachte 3] niet te kennen, sluiten zij niet uit dat er aan de zijde van [medeverdachte 2] meer mensen bij betrokken waren. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat ook [medeverdachte 3] bij die bemiddeling betrokken was en dat [bedrijf 2] daarvoor heeft gefactureerd aan [bedrijf 4] . Dat er, zoals eerder overwogen, in [bedrijf 2] geen bedrijfsactiviteiten waren en gebruik is gemaakt van een niet-bestaande bestuurder, is weliswaar verdacht, maar biedt tegen de achtergrond van deze verklaringen geen bewijs dat [medeverdachte 3] niet heeft bemiddeld. De rechtbank kan de valsheid van de factuur op dat punt dan ook niet vaststellen.
10.
Vrijspraak van de overeenkomst betreffende de transfer van [naam voetballer] naar [naam voetbalclub] tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] , gedateerd 30 mei 2012 (DOC-261)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van (feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrift met betrekking tot deze overeenkomst. De overeenkomst bevat afspraken tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] over de onderhandelingen en betaling daarvoor in het kader van de transfer van [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] . De overeenkomst is niet ondertekend. De officier van justitie is op de zitting ingegaan op de inhoud van het stuk en op de bewijsmiddelen die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de inhoud van het stuk niet op waarheid berust en dus vals is.
Voor een veroordeling voor valsheid in geschrift moet de overeenkomst niet alleen vals zijn, maar ook bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Daarvan is naar vaste rechtspraak sprake als het gaat om een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer zo’n betekenis wordt toegekend. De overeenkomst is niet ondertekend en uit het dossier blijkt niet dat partijen zich op de inhoud van dit stuk hebben beroepen. Daarbij komt dat [medeverdachte 2] tegen de Belastingdienst heeft verklaard dat [medeverdachte 3] en hij alleen mondelinge afspraken hebben gemaakt. De status van de niet ondertekende overeenkomst is dan ook onbekend. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank niet bewezen dat de overeenkomst bestemd was om als bewijs te dienen en dus ook niet dat daarmee valsheid in geschrift is gepleegd.
4.3.
Feit 1: het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting en het niet doen van aangiften omzetbelasting
De verdenking is dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , samen met anderen, voor [bedrijf 3] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting (hierna: OB), voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] geen aangiften omzetbelasting en voor [bedrijf 1] een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting heeft ingediend, terwijl deze feiten er (telkens) toe strekten dat te weinig belasting is geheven.
De rechtbank vindt de belastingfeiten bewezen voor de aangiften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Van de aangiften van [bedrijf 3] wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank bespreekt hierna de vrijspraak van de aangiften van [bedrijf 3] , de aangiften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , de toerekening van de belastingfraude aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , het medeplegen en de pleegperiode.
4.3.1.
Vrijspraak aangiften van [bedrijf 3]
De verdenking ziet volgens de officier van justitie op het in de aangiften omzetbelasting (OB) opnemen van de valse facturen aan [bedrijf 3] van [bedrijf 15] , [bedrijf 9] en [bedrijf 7] (bij feit 2 besproken), en een valse factuur van [bedrijf 18] . De rechtbank kan niet vaststellen dat deze facturen daadwerkelijk zijn verwerkt in de aangiften OB van [bedrijf 3] en daarom dus ook niet dat de aangiften onjuist zijn. De aangiften zitten in het dossier. Daarin staat hoeveel voorbelasting (door [bedrijf 3] betaalde btw) per tijdvak en per aangifte in totaal is afgetrokken. Hoe het totaalbedrag van voorbelasting is opgebouwd is op de aangifte niet gespecificeerd. Je kunt daarop dus niet zien welke facturen daarvoor zijn gebruikt. In alle gevallen is de totale voorbelasting hoger dan de btw die op de valse facturen staat. Het zou dus kunnen dat de btw van de valse facturen is afgetrokken als voorbelasting, maar dat is onvoldoende voor de vaststelling dat het ook daadwerkelijk zo is gebeurd. Anders dan bij veel andere bedrijven in dit onderzoek vonden er binnen [bedrijf 3] wel verschillende (legale) bedrijfsactiviteiten plaats. Daarom valt op basis van deze gegevens niet met voldoende zekerheid uit te sluiten dat de aangegeven voorbelasting ziet op btw die is betaald op echte facturen.
4.3.2.
Aangiften van [bedrijf 1]
De verdenking ziet op de volgende aangiften voor [bedrijf 1] :
  • onjuiste aangiften OB voor het eerste kwartaal van 2012 en maart 2013,
  • onjuiste aangifte vennootschapsbelasting over 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en
  • geen aangiften OB over april, juni, juli en september tot en met december 2013.
Onjuiste aangiften OB van [bedrijf 1]
De rechtbank vindt dat [bedrijf 1] opzettelijk onjuiste aangiften OB heeft ingediend voor het eerste kwartaal van 2012 en maart 2013. De aangiften zijn onjuist, omdat daarin de valse facturen die [bedrijf 1] heeft uitgestuurd niet zijn verwerkt. Ook als het om een bewust valse factuur gaat, moet [bedrijf 1] daarover omzetbelasting betalen en daarvan dus aangifte doen.
-
De aangifte OB voor het eerste kwartaal van 2012
De aangifte OB van [bedrijf 1] voor het eerste kwartaal van 2012 is op 29 mei 2012 ingediend op naam van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [111] Voor dit kwartaal gaat het om vier facturen aan [bedrijf 11] (nummers 1001-1004). [112] Deze facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 11] , maar niet verwerkt in de aangifte OB. Twee facturen aan [bedrijf 14] (nummers 1023 en 1024), zijn betaald, maar niet verwerkt in de aangifte OB. Hierdoor heeft [bedrijf 1] in de aangifte over het eerste kwartaal van 2012 € 50.020,- te weinig omzet aangegeven. [113]
-
De aangifte OB voor maart 2013
De aangifte OB van [bedrijf 1] voor maart 2013 is op 23 april 2013 ingediend op naam van [directeur 2 bedrijf 1] . [114] Uit onderzoek naar de omzet van [bedrijf 1] in 2013 blijkt dat drie bedrijven facturen van [bedrijf 1] van maart 2013 aan [bedrijf 1] hebben betaald die niet zijn opgenomen in de aangifte OB voor die periode. Op de aangifte OB van maart 2013 is € 44.393,- te weinig aan omzet aangegeven. [115]
Hoewel deze aangifte op naam van [directeur 2 bedrijf 1] is ingediend stelt de rechtbank op grond van het volgende vast dat dit feitelijk door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] is gedaan. Bij 4.1.2 is vastgesteld dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] voor [directeur 1 bedrijf 1] de boekhouding van [bedrijf 1] verzorgde en dat [bedrijf 1] vanaf 1 juni 2012 op initiatief van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] op naam werd gezet van [directeur 2 bedrijf 1] die katvanger was. De aangiften OB van 2012 zijn allemaal ingediend op naam van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] in 2012. [116] [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] eind 2013 aangiften loonheffingen heeft ingediend en hij heeft op 22 april 2013 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend. [117] [verdachte (boekhoudkantoor 1)] deed in 2012 en 2013 dus belastingaangiften voor [bedrijf 1] . [directeur 2 bedrijf 1] heeft bij het zien van de aangifte verklaard dat hij die aangifte voor het eerst zag en niet begreep dat hij die zou hebben ingediend. [118]
Niet doen van aangifte OB in 2013
[bedrijf 1] heeft in 2013 de volgende bedragen aan omzet ontvangen, waarbij de bedragen zijn toegerekend aan de maand van facturering:
april: € 116.184,- afkomstig van [bedrijf 11] en [bedrijf 19]
juni: € 10.652,- afkomstig van [bedrijf 11]
juli € 100.683,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
september € 195.544,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
oktober € 86.866,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
november € 38.499,- afkomstig van [bedrijf 11]
december € 38.869,- afkomstig van [bedrijf 11]
Over de maanden april tot en met december 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. In totaal is over deze maanden € 587.297,- aan belaste omzet niet aangegeven. Hierdoor is fiscaal nadeel ontstaan. [119]
Onjuiste aangifte vennootschapsbelasting (hierna: VPB)
De aangifte VPB voor 2012 is op 22 april 2013 ingediend vanaf
[mailadres verdachte]. [120] [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de aangifte VPB 2012 heeft ingediend op basis van de gegevens waarover hij op dat moment beschikte. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de administratie over het tweede halfjaar 2012 niet aanwezig was bij [medeverdachte 5] en dat het indienen van een aangifte met de juiste cijfers niet mogelijk was. [121] [medeverdachte 5] heeft bij de Belastingdienst verklaard dat hij niet meer administratie van [bedrijf 1] onder zich had dan dat hij de Belastingdienst ter inzage had aangeboden en dat hij niet wist waar de overige administratie was. [122]
In de aangifte VPB staat een omzet van € 555.294,-. Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat in die aangifte een omzetbedrag van € 458.977,- niet is meegenomen. Dit bedrag bestond uit omzet van niet geboekte, vermoedelijk valse, facturen en uit omzet, bestaande uit op de bankrekeningen van [bedrijf 1] binnenkomende betalingen van bestaande klanten van [bedrijf 1] . In de berekening van het belastingnadeel voor de vennootschapsbelasting heeft de FIOD alleen deze laatste niet verantwoorde omzet betrokken. Uitgaande van een omzetbedrag van € 126.000,- bedraagt het belastingnadeel als gevolg van deze onjuiste aangifte € 25.200,-. [123]
4.3.3.
Aangiften van [bedrijf 2]
Onjuiste aangiften OB voor het eerste en tweede kwartaal van 2012
De Belastingdienst heeft de aangifte OB voor [bedrijf 2] voor het eerste kwartaal 2012 ontvangen op 1 juni 2012 en die voor het tweede kwartaal 2012 op 27 juli 2012. Op beide aangiften stond ‘ [verdachte (boekhoudkantoor 1)] ’ en het telefoonnummer van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . In beide aangiften stond geen omzet. [124]
Uit onderzoek naar ontvangsten op de bankrekening van [bedrijf 2] is gebleken dat op 16 januari 2013 een factuur van [bedrijf 2] van 7 januari 2012 is betaald door [bedrijf 20] . [125]
Onder 4.1.3. is vastgesteld dat op de USB-stick facturen van [bedrijf 2] zijn aangetroffen. Dit betreft onder andere een factuur aan [bestuur boekhoudkantoor verdachte] van 4 april 2012. [126] De rechtbank heeft onder 4.2.4 vastgesteld dat deze factuur in deelbetalingen is betaald aan [bedrijf 2] .
De rechtbank stelt vast dat de belastingaangiften door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zijn ingediend, dat de facturen zijn gedateerd op data gelegen in het eerste en tweede kwartaal 2012, dat zij zijn uitgereikt door [bedrijf 2] en dat de omzetbelasting vermeld op die facturen ten onrechte niet in de aangiften OB is aangegeven.
Niet doen aangiften OB voor het derde en vierde kwartaal 2012 en het eerste kwartaal 2013
Over het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. [127] Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat in die kwartalen wel is gefactureerd door [bedrijf 2] . [bedrijf 3] en [bedrijf 21] hebben elk een betaling gedaan aan [bedrijf 2] die betrekking heeft op facturen van [bedrijf 2] van respectievelijk 31 juli en 28 september 2012. Deze facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [128] [bedrijf 16] en [bedrijf 22] hebben elk een betaling gedaan aan [bedrijf 2] die betrekking heeft op facturen van [bedrijf 2] van 1 en 24 oktober 2012. Ook deze facturen staan op de USB-stick en de data van die facturen zijn dus gelegen in het vierde kwartaal 2012. [129] [bedrijf 4] heeft betalingen aan [bedrijf 2] gedaan die betrekking hebben op een factuur van [bedrijf 2] van 4 februari 2013. Deze factuur staat op de USB-stick en de datum van de factuur is gelegen in het eerste kwartaal van 2013. [130]
Het belastingnadeel van deze feiten is door de FIOD berekend op € 173.614,-. Hierbij is uitgegaan van de aangetroffen facturen en van betalingen op de bankrekening van [bedrijf 2] . Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat alle op de USB-stick aangetroffen facturen daadwerkelijk zijn uitgereikt, geldt dat wel voor de in de vorige alinea besproken facturen. Van al die gefactureerde omzetbelasting had in ieder geval aangifte OB moeten worden gedaan dit is niet gedaan en dit heeft evident geleid tot belastingnadeel.
4.3.4.
Daderschap [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en medeplegen
De aangifteplichtigen zijn steeds de ondernemingen die aangiften (hadden) moeten doen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Dat was dus niet [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . De rechtbank vindt dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] de belastingfeiten samen met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gepleegd.
Medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] hebben namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de aangiften OB/VPB ingediend. Het indienen van de belastingaangiften voor klanten viel binnen de sfeer en onder de normale bedrijfsvoering van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Deze gedragingen worden daarom aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] toegerekend. Dat geldt ook voor het niet doen van de aangiften OB van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] daarbij heeft samengewerkt (medeplegen) met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] leidt de rechtbank af uit het feit dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] feitelijk werden bestuurd vanuit [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Zoals hiervoor werd overwogen verzorgde [verdachte (boekhoudkantoor 1)] niet alleen de belastingaangiften voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , maar was [verdachte (boekhoudkantoor 1)] ook verantwoordelijk voor het valselijk opmaken van facturen op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] hadden de beschikking over de bankrekeningen van deze ondernemingen. Feitelijk hadden [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen de ondernemingen gebeurde en zij wisten dat er meer werd gefactureerd en ontvangen dan in belastingaangiften werd opgegeven. [verdachte (boekhoudkantoor 1)] kan daarom (mede)verantwoordelijk worden gehouden voor het niet doen van de aangiften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
4.3.5.
Pleegperiode
Voor de onjuiste aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 29 mei 2012, de datum waarop de eerste onjuiste aangifte is gedaan door [bedrijf 1] (over het eerste kwartaal 2012), De bewezenverklaarde periode eindigt op 23 april 2013, de datum waarop de laatste aangifte OB van [bedrijf 1] (over maart 2013) is ingediend. De onjuiste aangiften van [bedrijf 2] vallen binnen deze periode.
Voor de aangifte VPB is hierboven vastgesteld dat die op 22 april 2013 is ingediend.
Voor het niet doen van aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 31 oktober 2012. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het eerste tijdvak waarover door [bedrijf 2] geen aangifte OB is gedaan (derde kwartaal 2012). De bewezenverklaarde periode eindigt op 31 januari 2014. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het laatste tijdvak waarover door [bedrijf 1] geen aangifte is gedaan. De andere tenlastegelegde (niet gedane) aangiften vallen binnen deze periode.
4.4.
Feit 3: (Gewoonte)witwassen
De verdenking is dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] samen met anderen een bedrag van € 206.290,- heeft witgewassen. Uit de tenlastelegging, het strafdossier en de behandeling op de zitting blijkt dat dit bedrag betrekking heeft op de geldbedragen die op bankrekeningen van [bedrijf 1] zijn gestort en vanaf 7 december 2012 zijn gepind. [131] Hiervoor onder 4.1.4. heeft de rechtbank vastgesteld dat de pinopnames zijn gedaan door medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Bij de beoordeling van dit feit gaat het om de vraag of het geld dat hierbij werd opgenomen een criminele herkomst had en of daarom sprake is van witwassen. De rechtbank vindt het witwassen van het hele geldbedrag bewezen.
Anders dan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , worden de medeverdachten ook beschuldigd van het (gewoonte)witwassen van geldbedragen die op de bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 13] zijn gestort en vervolgens zijn gepind. Het gaat bij die bedrijven om contante opnames van de bankrekening van [bedrijf 2] tot een bedrag van € 670.700,- en bij [bedrijf 13] om een bedrag van € 1.769.809,-. [132] De rechtbank geeft hierna de bewijsmiddelen en -overwegingen weer voor zowel het witwassen via [bedrijf 1] als het witwassen via [bedrijf 2] en [bedrijf 13] zoals dat bij de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] is bewezen. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat het witwassen vaste praktijk was binnen [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en meer voorkwam dan alleen via [bedrijf 1] . Deze vaststelling is van belang voor de vaststelling van het oogmerk op de deelname aan de criminele organisatie zoals onder 4.4 verder wordt besproken.
De rechtbank bespreekt hierna de herkomst van de gelden, de verhulling van de herkomst en de omzetting van gelden, de toerekening van het witwassen aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en de pleegperiode.
4.4.1.
Bekend gronddelict
De rechtbank stelt vast dat een deel van de gepinde bedragen afkomstig is uit belastingfraude. De rechtbank heeft bij feit 1 vastgesteld dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en anderen belastingfraude hebben gepleegd bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Uit het onderzoek naar de omzet van [bedrijf 1] in 2012 en 2013 blijkt dat ook voor nog niet besproken tijdvakken in 2012 en 2013 onjuiste aangiften OB of ten onrechte geen aangiften OB zijn ingediend. De FIOD heeft berekend welk nadeel de Belastingdienst door die fraude heeft geleden over 2012 en 2013, oftewel hoeveel te weinig belasting [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hierdoor hebben betaald. Bij [bedrijf 1] is dat aan vennootschapsbelasting in 2012 € 25.200,- en aan omzetbelasting in 2012 € 137.356,- en in 2013 € 135.680,-. [133] Het totaal aan te weinig betaalde belasting door [bedrijf 1] in 2012 en 2013 is dus € 298.236,- en overstijgt daarmee reeds het aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] tenlastegelegde bedrag.
Ook bij [bedrijf 2] was sprake van fraude met de omzetbelasting waardoor het ten onrechte niet door [bedrijf 2] afgedragen bedrag afkomstig was van misdrijf. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat meerdere bedrijven hebben betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] omdat ze werden bedreigd. Dit laatste bedrag telt op tot in ieder geval € 63.172,66. [134]
4.4.2.
Onbekend gronddelict
In het dossier en door de officier van justitie is gesteld dat de valse facturen (onder meer) tot doel hadden om verschillende bedrijven vooraftrek van btw te laten claimen zonder dat deze btw op een later moment weer werd afgedragen, waardoor de overheid als “pinmachine” werd gebruikt. Uit de arresten van het hof in het onderzoek Lethe in de zaken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] maakt de rechtbank op dat destijds in dat onderzoek per betrokken bedrijf is nagegaan hoeveel geld de Belastingdienst aan onterechte vooraftrek heeft verrekend of overgemaakt op de rekening van die bedrijven. In het onderzoek Styx ontbreekt zo’n berekening. De rechtbank kan daarom in deze zaak niet vaststellen of en in hoeverre geld afkomstig van onterechte vooraftrek btw is terechtgekomen op de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan.
Ook als een specifiek misdrijf waar het geld vandaan komt niet kan worden vastgesteld, kan witwassen van dat geld onder omstandigheden worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dat onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Het deel van het geld dat van de rekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] is opgenomen en waarvan geen specifiek gronddelict vast te stellen is, heeft óf een legale óf een onbekende criminele herkomst. Gezien de constructie die [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gebruikte met meerdere bedrijven, katvangers en valse facturen, en de afwezigheid van legale bedrijfsactiviteiten, zoals hiervoor uitgebreid besproken, vindt de rechtbank dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen van het geld op/van genoemde rekeningen dat van de verdachten een verklaring over de herkomst van het geld mag worden verlangd. Verdachten hebben geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de opgenomen geldbedragen. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ook het deel waarvan niet specifiek kan worden vastgesteld dat het van belasting- of acquisitiefraude afkomstig is, van misdrijf afkomstig is.
4.4.3.
Verhulling van de herkomst en omzetting
Door een constructie op te zetten met katvangers bij meerdere bedrijven en valse facturen op te maken, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.2 heeft vastgesteld, is steeds geprobeerd de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen. De Belastingdienst heeft in het boekenonderzoek bij [bedrijf 1] geconcludeerd dat de ontvangen betalingen op basis van valse facturen deels op dezelfde dag overgemaakt werden naar bankrekeningen van andere ondernemingen en deels op dezelfde dag contant werden opgenomen bij pinautomaten. Het grootste gedeelte van het geld dat is doorgestort is doorgestort naar de bankrekening van [bedrijf 2] . [135] Ook het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 2] werd steeds kort na binnenkomst opgenomen of overgeboekt. [136] Hetzelfde geldt voor het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 13] . [137] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de gelden die op de bankrekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] binnenkwamen kort na ontvangst vrijwel geheel contant zijn opgenomen of zijn doorgestort. Daarmee is het uit misdrijf verkregen geld omgezet en overgedragen. Dat is witwassen. Omdat dit stelselmatig en gedurende een periode van jaren plaatsvond, was er sprake van een gewoonte.
4.4.4.
Daderschap [verdachte (boekhoudkantoor 1)]
De rechtbank rekent het witwassen toe aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor bij de beoordeling van de eerste twee feiten over het daderschap heeft overwogen. De rechtbank vindt dat daarbij sprake was van medeplegen. Er was binnen [verdachte (boekhoudkantoor 1)] sprake van een werkwijze waarbij de verdachten betrokken waren bij het aantrekken van katvangers, het valselijk opmaken en/of het gebruik maken van valse facturen, het indienen van belastingaangiften, het contact met de Belastingdienst en/of het overmaken van geld op bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] of andere aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde ondernemingen en/of het pinnen van geld van deze bankrekeningen. Deze werkwijze kon alleen bestaan door een dusdanig verregaande onderlinge afstemming dat moet worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking. Die onderlinge samenwerking kwalificeert als medeplegen, ook met betrekking tot het witwassen.
4.4.5.
Pleegperiode
De in de zaak tegen [verdachte (boekhoudkantoor 1)] tenlastegelegde periode van het witwassen begint op 1 januari 2012. Ten aanzien van het tenlastegelegde bedrag vond de eerste pintransactie vanaf de rekening van [bedrijf 1] plaats op 7 december 2012. De verhulling van de herkomst van het geld heeft zich vanaf die datum in ieder geval voortgezet tot en met de tenlastegelegde datum 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . De rechtbank beschouwt die periode als de periode waarin het witwassen is gepleegd.
4.5.
Feit 4: Criminele organisatie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en belastingfraude. Voor de bewijsmiddelen voor dit feit verwijst de rechtbank naar de paragrafen hiervoor. De rechtbank bespreekt hierna het beoordelingskader, de organisatie en de rol van verdachten.
4.5.1.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had waaraan verdachte heeft deelgenomen. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap van dat doel.
4.5.2.
Organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. Daarvoor zijn verschillende bedrijven, op initiatief van medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , op naam van katvangers gezet, terwijl (medewerkers van) [verdachte (boekhoudkantoor 1)] feitelijk bepaalde(n) wat er met en in die bedrijven gebeurde. De belastingaangiften werden gedaan door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [verdachte (boekhoudkantoor 1)] deed de administratie en had vaak ook de beschikking over de bankgegevens en bankpas van die bedrijven. Eenmaal op naam van een katvanger, waren er in die bedrijven geen normale bedrijfsactiviteiten. De bedrijven factureerden onderling, zonder dat daar prestaties tegenover stonden. De bedrijven waren allemaal verbonden aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben samengewerkt zodat via [verdachte (boekhoudkantoor 1)] valsheid in geschrift en belastingfraude kon worden gepleegd en grote bedragen werden witgewassen. Zij vormden daarbij een dusdanig verband dat van een organisatie kan worden gesproken. Dat deze organisatie ook het doel had die misdrijven te plegen blijkt uit de opgezette constructies en het daadwerkelijk plegen van de misdrijven, zoals hiervoor is vastgesteld, welke activiteiten ook allemaal worden toegerekend aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , de ‘paraplu’ waaronder deze activiteiten konden plaatsvinden. De organisatie heeft over langere periode bestaan en misdrijven gepleegd, zo blijkt uit de periode waarover de misdrijven hiervoor zijn bewezen. De organisatie kende een zekere structuur, waarbij verdachten hun eigen rol hadden.
4.5.3.
Rol van verdachten
Uit de bewijsmiddelen onder 4.1 blijkt dat [medeverdachte 1] de dagelijkse leiding had bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Hij adviseerde klanten, onderhield contact met hen en verdeelde de werkzaamheden over de andere werknemers. [medeverdachte 1] was betrokken bij de verkoop van ondernemingen aan katvangers en onderhield ook daarna contact met hen, bijvoorbeeld als er geld gepind moest worden.
[medeverdachte 2] was de directeur van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en kwam af en toe op het kantoor. Niet alleen heeft hij als directeur nagelaten toezicht te houden en misstanden te beëindigen, hij heeft zelfs actief meegedaan aan de strafbare gedragingen doordat hij een ander bedrijf waar hij zeggenschap over had ( [bedrijf 5 en 6] ) heeft gebruikt om – deels met behulp van valse facturen – niet zakelijke geldstromen naar aan [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gelieerde ondernemingen te laten lopen. Onder 4.1.2 werd al vastgesteld dat facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] werden betaald op de rekening van [bedrijf 5 en 6] . Daarnaast ontving [bedrijf 5 en 6] facturen van [bedrijf 13] en factureerde [bedrijf 4] aan [bedrijf 13] . [138] Ook kwam al naar voren dat [bedrijf 4] facturen ontving van [bedrijf 2] . [139]
[medeverdachte 5] was accountmanager bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . Hij diende belastingaangiften voor klanten in en was hun aanspreekpunt. Ook was [medeverdachte 5] contactpersoon voor de Belastingdienst van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] als boekhouder van klanten. Hij heeft een onjuiste belastingaangifte voor [bedrijf 1] ingediend. Hij heeft meerdere katvangers geregeld voor ondernemingen die door [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zijn gebruikt. Hij heeft ze begeleid naar de Kamer van Koophandel, notaris en bank. Hij zorgde er zo voor dat (de medeverdachten van) [verdachte (boekhoudkantoor 1)] over diverse bankrekeningen en bankpassen kon(den) beschikken en gelden kon(den) laten storten op en pinnen van diverse bankrekeningen. Hij was het aanspreekpunt voor de katvangers, voor [bedrijf 11] , een partij waaraan door [bedrijf 1] werd gefactureerd en die aan [bedrijf 1] betaalde en voor de Belastingdienst. Door de Belastingdienst onjuiste informatie te geven zorgde hij ervoor dat [verdachte (boekhoudkantoor 1)] gedurende een langere periode haar gang kon gaan.
[medeverdachte 3] voerde de administratie in bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en bracht nieuwe klanten aan. Op zijn werkplek is de USB-stick aangetroffen met daarop veel valse facturen, waarvan hij vaak degene is die het bestand het laatst heeft gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 3] valse facturen heeft opgemaakt. [medeverdachte 3] heeft ook regelmatig geld gepind van de lege bedrijven, soms samen met een katvanger.
[verdachte (boekhoudkantoor 1)] ten slotte was het boekhoudkantoor waarbinnen de hiervoor genoemde verdachten werkzaam waren en zoals gezegd de ‘paraplu’ waaronder de strafbare feiten werden gepleegd.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. De rechtbank komt tot deze periode omdat op eerstgenoemde datum katvanger [aandeelhouder 1 bedrijf 13] directeur werd van [bedrijf 13] en de criminele organisatie in ieder geval vanaf die datum actief was. Op 17 oktober 2016 vond de doorzoeking plaats bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] . De rechtbank gaat ervan uit dat de criminele organisatie vanaf die datum is opgehouden te bestaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen onder 4. bewezen dat
1.
verdachte in de periode van 29 mei 2012 tot en met 23 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen telkens opzettelijk voor een ander een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak voor:
- [bedrijf 1] : eerste kwartaal 2012 en maart 2013 en
- Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] : eerste kwartaal 2012 en tweede kwartaal 2012,
onjuist heeft gedaan, immers hebben zij en de mededaders telkens opzettelijk, op een bij de
Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de omzetbelasting over bovengenoemde tijdvakken een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl het feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
en
verdachte op 22 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet, voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één digitale aangifte voor de vennootschapsbelasting ten name van
[bedrijf 1] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012
onjuist heeft gedaan, immers hebben zij en de mededaders, opzettelijk, op een bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting over bovengenoemde periode een te laag bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting opgegeven, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
en
verdachte in de periode van 31 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van
- [bedrijf 1] over april 2013 en juni 2013 en juli 2013 en september 2013 en oktober 2013 en november 2013 en december 2013 en
- Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] , over derde kwartaal 2012 en vierde kwartaal 2012 en eerste kwartaal 2013,
niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
verdachte in de periode van 17 mei 2010 tot en met 1 april 2014 in Nederland, tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
1. DOC-017, 36/65) de factuur "invoice 1240712" van [bedrijf 7] aan [bedrijf 3] gedateerd 31 juli 2012, en
2. ( DOC-017, 27/65) de factuur "62107124" van [bedrijf 15] B.V. aan [bedrijf 3] gedateerd 5 december 2011, met verwijzing naar de "Proforma Invoice" gedateerd 05-12-2011 (DOC-049), en
3. ( DOC-024, 37/48) de factuur " [bedrijf 3] -2012-89" van [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) aan [bedrijf 3] , gedateerd 10-02-2012, en
4. ( DOC-007-06) de factuur "13-1022" van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , gedateerd 02-09-2013, en
5. ( DOC-292-5) de factuur "26" van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] , gedateerd 18-03-2013, en
6. ( DOC-356-1A) de factuur "AMN2010-201" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 01-02-2010, en
7. ( DOC-356-5A) de factuur "HE2011-9.05" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 5] en [bedrijf 6] , gedateerd 25-09-2011, en
8. ( DOC-258) de factuur "2012-001" van Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] aan [bestuur boekhoudkantoor verdachte] , gedateerd 04-04-2012
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
verdachte in de periode van 17 mei 2010 tot en met 17 oktober in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1 tot en met 8) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1 tot en met 8: op de facturen genoemde artikelen voor genoemde geldbedragen in genoemde perioden zijn geleverd en/of dat genoemde werkzaamheden of diensten in genoemde perioden zijn verricht;
3.
verdachte in de periode van 7 december 2012 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen van geldbedragen te weten:
- inzake [bedrijf 1] in totaal EURO 206.290,00,
de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft verworven en heeft omgezet terwijl zij en haar mededaders telkens wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit verdachte en
[medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 5] en
[medeverdachte 3]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- valsheid in geschrift en
- gewoontewitwassen en
- het doen van onjuiste belastingaangiften.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafoplegging

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank de hoogte van een geldboete te matigen gezien de beperkte rol van de middellijk bestuurder van verdachte, [medeverdachte 2] .
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de omstandigheden van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
[verdachte (boekhoudkantoor 1)] heeft jarenlang het boegbeeld gevormd waarachter een criminele organisatie schuilging die zich schuldig maakte aan belastingfraude, valsheid in geschrift en het witwassen van geld. Bij het plegen van deze misdrijven werd op geraffineerde wijze gebruik gemaakt van klanten, zowel natuurlijke personen als bedrijven, van verdachte. Van een boekhoudkantoor wordt integriteit verwacht. Binnen [verdachte (boekhoudkantoor 1)] heerste echter een heel andere moraal, waarbij de medewerkers van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en daarmee [verdachte (boekhoudkantoor 1)] zelf haar positie ernstig hebben misbruikt.
Met het aantrekken van katvangers, het opstellen en sturen van valse facturen, het verwerken van valse facturen in de administraties van bedrijven en de daarop volgende fraude met belastingen hebben verdachten het vertrouwen in het economisch verkeer ernstig geschonden. Door de bewezenverklaarde belastingfraude is er aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Belastingdienst en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Ook hebben verdachten veel geld witgewassen, onder andere verkregen door de belastingfraude en doordat mensen door telefonische dreiging en door valse facturen zich gedwongen voelden te betalen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte 2] de (middellijk) aandeelhouder is van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] en dat ook [medeverdachte 2] - als feitelijk leidinggevende aan de gedraging van verdachte - een straf wordt opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken aan rechtspersonen zijn opgelegd. Op basis daarvan vindt de rechtbank een geldboete van € 50.000,- passend.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn trekt de rechtbank daar € 5.000,- van af. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak en dat is niet aan verdachte te wijten. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 17 oktober 2016. Dit is de dag van de doorzoeking bij [verdachte (boekhoudkantoor 1)] waar voorwerpen van [verdachte (boekhoudkantoor 1)] in beslag zijn genomen. Vanaf dat moment kon verdachte ervan uitgaan dat zij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 17 oktober 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 15 oktober 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met drie jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding. Deels is die overschrijding te wijten aan de omvang van de zaak en deels aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor deze overschrijding krijgt verdachte een strafkorting van 10 procent.
De rechtbank legt verdachte dus een geldboete van € 45.000,- op.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 (oud), 47, 51, 57, 140, 225, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
2.
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
3.
medeplegen witwassen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
4.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte (boekhoudkantoor 1)] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 45.000,-(vijfenveertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. M. Smit en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2021.

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis schetst de rechtbank in deze paragraaf de context van het onderzoek. Voor zover de rechtbank hierbij feiten vaststelt, worden deze in het oordeel van de rechtbank over het bewijs (par. 4) nog eens expliciet vastgesteld, met verwijzing naar de daarvoor gebruikte bewijsmiddelen.
2.De zaak van [medeverdachte 1] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:754.
3.De zaak van [medeverdachte 3] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:741.
4.In de voetnoten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen in het strafdossier. De vermelde paginanummers zijn de doorgenummerde paginanummers onderaan de pagina’s van het dossier. Het gaat telkens om processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders is vermeld. DOC staat steeds voor geschriften.
5.DOC-062, p. 2760 en 2761.
6.DOC-407, p. 4996.
7.DOC-064, p. 2764 en 2765.
8.AMB-001, p. 0449 en DOC-407, p. 4996.
9.DOC-396, p. 4946 en 4947.
10.IBN-007-02, p. 1329.
11.V-019-01, p. 1879.
12.DOC-062, p. 2760 en 2761 en DOC-064, p. 2764 en 2765.
13.V-019-01 p. 1879.
14.DOC-344, p. 4144 tot en met 4147 en DOC-180, p. 3410 en 3411.
15.V-091-01, p. 1877 en 1880.
16.G-057-01, p. 2225.
17.G-054-01, p. 2205 en 2206.
18.V-001-08, losbladig, p. 4.
19.V-019-01, p. 1879.
20.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
21.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
22.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
23.G-005-01, p. 1996 tot en met 1999.
24.G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
25.2-OPV-1, -p. 132.
26.G-005-01, p. 1999.
27.DOC-032, p. 2689 en DOC-033, p. 2690 en 2691.
28.G-007-01, p. 2014 en 2015.
29.DOC-333, p. 4142-4143.
30.G-007-01, p. 2016 en 2017.
31.DOC-093, p. 2872 tot en met 2874.
32.DOC-001, p. 2283.
33.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
34.V-011-01, tot en met p. 1815 tot en met 1820.
35.AMB-093, p. 0997 en DOC 402, p. 4970.
36.DOC-010, p. 2369 tot en met 2389.
37.V-012-01, p. 1826 en 1827.
38.G-022, p. 2076 tot en met 2079.
39.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
40.G-012, p. 2041 en 2042.
41.V-021-01, p. 1922 en 1923.
42.DOC-192, p. 3516 en 3517.
43.DOC-192, p. 3516.
44.AMB-046, p.0642 en DOC-304, p. 4042.
45.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
46.G-013-01, p. 2048, 2052 tot en met 2055.
47.DOC-190, p. 3511 tot en met 3513.
48.DOC-188, p. 3504 en 3505.
49.DOC-183, p. 3429.
50.DOC-078, p. 2809 tot en met 2811.
51.DOC-188, p. 3504 en 3505.
52.AMB-080, p. 0960 en 0961.
53.0-OPV-2, losbladig, p. 2 tot en met 4.
54.DOC-073, p. 2781 tot en met 2784.
55.AMB-009, p. 0498 tot en met 0508.
56.AMB-092, p. 0986, 0990, 0993, 0995 en 0996.
57.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513.
58.IBV-007-01, p. 1320 tot en met 1322.
59.V-019-01, p. 1878 en 1879.
60.IBN-007-02, p. 1329 tot en met 1332.
61.IBN-007-01, bijlage A, p. 1324 tot en met 1327 en IBN-007-002 p 1331.
62.AMB-066, p. 0862 tot en met 0871 en bijlage 5. p. 0878 tot en met 0915, en DOC 356-5B, p. 4573, DOC 354-11B, p. 4519, DOC-359A-1B, p. 4708, DOC 359-3B, p. 4714, DOC-357-8B, p. 4642, DOC 346-1B, p. 4348 en DOC 356-11B, p. 4591.
63.DOC-295, p. 3974 tot en 4033, AMB-092, p.0986 en 0996 en DOC-191 en DOC-191A, p. 3514 en 3515.
64.AMB-052, bijlage 16, p. 0812.
65.AMB-052, p. 0668 tot en met 0684.
66.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
67.DOC-019A en 019B, 2468 tot en met 2470.
68.V-008-01, p. 1759 en 1760.
69.AMB-005, p. 0461, 0462 en 0467.
70.DOC-017, 36/65, p. 2437.
71.AMB-066, p. 0870, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-13A en 13B, p. 4746 en 4747.
72.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
73.V-008-01, p. 1769.
74.V-008-02, p. 1787 en 1788.
75.DOC-017, 27/65, p. 2428.
76.1-OPV-2, p. 101 en DOC-049, p. 2725.
77.AMB-066, p. 0862 en 0871.
78.V-008-02, p. 1782 en 1783.
79.DOC-241, p. 3694 en DOC-242, p. 3695.
80.DOC-240, p. 3690 tot en met 3693.
81.DOC-239, p. 3671, 3674 en 3675.
82.G-034, p. 2106 en 2107.
83.G-040, p. 2124 en 2125.
84.DOC-024-37/48, p. 2645.
85.AMB-066, p. 862, 0870 en 0871, AMB-098, p. 1013, DOC-359A-11A tot en met -11C, p. 4740 tot en met 4742.
86.G-007-01, p. 2015.
87.V-008-01, p. 1770 en 1771.
88.DOC-001, p. 2283 tot en met 2289.
89.V-011-01, tot en met p. 1818 en 1820.
90.Index Documenten, p. 2270 en DOC-007-06.
91.AMB-066, p. 862, 863 en 865, en DOC-344-48A, p. 4314.
92.DOC-344-48B, p. 4315.
93.DOC-292-5, p. 3970.
94.AMB-043, p. 0627 en 0628.
95.AMB-066 p. 0862 en 0867 en DOC-352-1A tot en met 5B, p. 4485 tot en met 4502.
96.V-011-01, p. 1819.
97.DOC-330, p. 4129 tot en met 4133.
98.G-048-01, p. 2162 en 2163.
99.G-061-01, p. 2248 tot en met 2251.
100.AMB-066 p. 0862, 0868 en 0869.
101.DOC-356-1A tot en met -1C, p. 4560 tot en met 4563.
102.DOC-295, p. 3978 en BOB-032-01 en -02, p. 1185 en 1186.
103.AMB-063, p. 0848 en 0849 en AMB-046, p. 0645.
104.DOC-356- 5A tot en met -5C, p. 4572 tot en met 4574.
105.DOC-295, p. 4007.
106.DOC-258, p. 3740.
107.AMB-043, p. 0627 en IBN-007-01, bijlage A. p. 1324 tot en met 1327.
108.AMB-066 p. 0862 en 0869 en DOC-357-1A tot en met 1C, p. 4602 tot en met 4604.
109.DOC-076, p. 2788 tot en met 2790.
110.AMB-066, p. 862, 868 en 869 en DOC -356-1A en 1B, p. 4560 en 4561.
111.DOC-165, p. 3245 tot en met 3249.
112.DOC-156, p. 3180 tot en met 3183 en DOC-160, p. 3223.
113.AMB-018, p. 0543 tot en met 0545 en 0549.
114.DOC-165, p. 3245, 3246 en 3255.
115.AMB-018, p. 0546 tot en met 0548 en 0550 en DOC-191A, p. 3515.
116.DOC-165, p. 3249 tot en met 3252.
117.DOC-001, p. 2283 en 2291.
118.V-010-01, p. 1819.
119.AMB-018, p.0550 en 0551.
120.DOC-166, p. 3256 tot en met 3285.
121.DOC-001, p. 2291.
122.G-001-01, p. 1984.
123.AMB-018, p. 0541 tot en met 0545, 0550 en 0551 en DOC-159, p. 3220 tot en met 3222.
124.DOC-078, p. 2805, 2806, 2810 en 2811 en DOC-062, p. 2760.
125.AMB-010, p. 0509 en 0510 en DOC-131, p. 3036.
126.AMB-066, p. 0869 en DOC 357-1A, p. 4602.
127.DOC-078 p. 2805.
128.DOC-076, p. 2790 en 2791, AMB-066, p. 0869, DOC-357-2A, p. 4605 en DOC-357-7A, p. 4635.
129.DOC-076, p. 2791 en 2793, AMB-066, p 0869, DOC-357-6A, p. 4629 en DOC-357-8A, p. 4641.
130.DOC-076, p. 2797 en 2798, AMB-066, p. 0869, DOC-357-12A, p. 4662.
131.5-OPV-1, p. 0330.
132.5-OPV-1, p. 0330.
133.AMB-018, p. 0540 tot en met 0551.
134.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513 (toelichting: het door [naam haven] overgemaakte bedrag heeft de rechtbank niet meegenomen in de berekening omdat zij niet verklaren te zijn afgeperst).
135.DOC-001, p. 2289 tot en met 2291.
136.DOC-076, p. 2788 tot en met 2800.
137.DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
138.4-OPV-1, p. 300 en 301 en DOC-287, p. 3956.
139.DOC-145, p. 3116 tot en met 3120.