ECLI:NL:RBAMS:2021:5931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
13/845181-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en boete voor valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het opmaken van valse facturen en het indienen van onjuiste belastingaangiften. De verdachte was feitelijk leidinggevende bij een boekhoudkantoor en had een actieve rol in het opzetten van een systeem waarbij katvangers werden gebruikt om bedrijven op naam te zetten, zonder dat daar daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten tegenover stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift door valse facturen op te maken en deze als echt te gebruiken. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting in te dienen, wat heeft geleid tot een aanzienlijk belastingnadeel voor de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij hij en zijn medeverdachten grote bedragen contant hebben opgenomen van de bankrekeningen van de betrokken bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden en een geldboete van € 10.000,-, alsook tot een beroeps- en bestuursverbod van vijf jaar en drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845181-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op [adres verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 24, 28 en 30 juni 2021 (inhoudelijke behandeling) en 15 oktober 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. de Leeuw en M. van Ling (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman, C. Crince Le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1.
Achtergrond van het onderzoek [1]
Bij de Belastingdienst rezen in 2014 vermoedens dat vennootschappen gebruikt werden om te frauderen met belastingen. Bij verschillende bedrijven is (strafrechtelijk) onderzoek gedaan, onder andere bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en Reclame- en adviesbureau [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De onderzochte bedrijven hadden gemeen dat [boekhoudkantoor 1] (hierna: [boekhoudkantoor 1] ) hun boekhoudkantoor was of dat zij op een andere manier gerelateerd waren aan [boekhoudkantoor 1] . De Belastingdienst heeft bij de bedrijven facturen van of aan andere onderzochte bedrijven aangetroffen. De Belastingdienst heeft de gegevens van de bankrekeningen opgevraagd en de geldstromen in kaart gebracht. De conclusie van de Belastingdienst was dat in de bedrijven geen bedrijfsactiviteiten (meer) plaatsvonden en dat de bedrijven vermoedelijk gebruikt werden voor het verstrekken van valse facturen om te frauderen met verschillende belastingen en om geld bij andere bedrijven weg te sluizen.
[boekhoudkantoor 1] heette eerst [boekhoudkantoor 2] en [boekhoudkantoor 3] (hierna beide: [boekhoudkantoor 2] ) en was in die hoedanigheid al eerder onderwerp van het strafrechtelijk onderzoek Lethe. De vervolging naar aanleiding van dat onderzoek heeft geleid tot veroordelingen van medeverdachte [medeverdachte 1] , verdachte en anderen. [medeverdachte 1] werd veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften voor klanten van [boekhoudkantoor 2] (in de periode 2007 t/m 2010) met behulp van valse aangiften en valse facturen en met gebruikmaking van katvangers, en voor witwassen (in 2009). [2] Verdachte werd als feitelijk leidinggevende van een van de klanten van [boekhoudkantoor 2] veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften. Ook werd hij veroordeeld voor witwassen. [3]
Op 16 februari 2016 is het onderhavige strafrechtelijk onderzoek gestart dat de naam Styx kreeg. De onderzoeken van de Belastingdienst bij verschillende bedrijven, waaronder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zijn in dit onderzoek gevoegd. Door een melding van een curator van mogelijke faillissementsfraude kwam [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) bij de Belastingdienst in beeld. Er werd een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij de FIOD stuitte op mogelijk valse facturen van twee bedrijven. [boekhoudkantoor 1] was zowel de boekhouder van deze twee bedrijven als van [bedrijf 3] . Ook dit onderzoek is gevoegd in het onderzoek Styx.
Op 17 oktober 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij [bestuur boekhoudkantoor 1] (hierna: [bestuur boekhoudkantoor 1] ), de bestuurder van [boekhoudkantoor 1] . Daarbij zijn diverse stukken en digitale gegevens van [boekhoudkantoor 1] in beslag genomen en onderzocht, waaronder een USB-stick met facturen van en/of aan bedrijven die aan [boekhoudkantoor 1] kunnen worden gelinkt. Volgens de FIOD werd door [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers met behulp van deze, volgens de FIOD valse, facturen fraude gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van 19 bedrijven en 24 katvangers. Deze fraude heeft volgens de FIOD geresulteerd in (onderlinge) geldstromen en daarop volgende contante opnames van tenminste 2,6 miljoen euro en in belastingnadeel.
Uiteindelijk zijn in het onderzoek Styx zes verdachten gedagvaard. Naast verdachte zijn dat
  • [boekhoudkantoor 1] ,
  • [medeverdachte 1] ,
  • [medeverdachte 2] ,
  • [medeverdachte 3] en
  • [medeverdachte 4] .
De zaken tegen deze zes verdachten zijn tegelijk op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag uitspraak in alle zaken. Met uitzondering van [medeverdachte 4] worden alle verdachten beschuldigd van het plegen van misdrijven in georganiseerd verband. Waar de rechtbank hierna over (mede)verdachten spreekt, worden alle verdachten behalve [medeverdachte 4] bedoeld.
2.2.
Leeswijzer
De rechtbank bespreekt hierna de volgende onderwerpen met verwijzing naar de betreffende paragraaf:
  • Beschuldiging(3)
  • Waardering van het bewijs (4)
o Organisatie en werkwijze van [boekhoudkantoor 1] (4.1)
o Valsheid in geschrift (4.2)
o Onjuist of niet doen van belastingaangiften (4.3)
o (Gewoonte)witwassen (4.4)
o Criminele organisatie (4.5)
  • Bewezenverklaring (5)
  • Strafoplegging (6)
  • Toepasselijke wettelijke voorschriften (7)
  • Beslissingen (8)
Voor de leesbaarheid van het vonnis en om verwarring te voorkomen worden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangeduid met hun voornaam. De overige verdachten worden aangeduid met hun achternaam.

3.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
(feitelijk leidinggeven aan het door [bedrijf 2] ) samen met anderen onjuist doen van twee aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 juli 2012;
(feitelijk leidinggeven aan het door [bedrijf 2] ) samen met anderen niet doen van drie aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] in de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 april 2013;
samen met anderen vals (laten) opmaken van facturen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] , een transferovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] en een kwitantie aan [bedrijf 4] , en het voorhanden hebben van die valse stukken, van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016;
samen met anderen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (gewoonte)witwassen van ruim 2,6 miljoen euro van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016;
deelname aan een criminele organisatie van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016, waarbij de organisatie tot oogmerk had de misdrijven van de feiten 1, 2, 3 en 4 te plegen.
De tenlastelegging staat in bijlage 1.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, het niet en onjuist doen van belastingaangiften en gewoontewitwassen. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het doel genoemde feiten te plegen. [4] In de bespreking van de feiten worden de standpunten van de officier van justitie, die vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen, en de raadsman, die vrijspraak voor alle feiten heeft bepleit, meegenomen.
4.1.
Organisatie en werkwijze van [boekhoudkantoor 1]
is op 12 maart 2008 opgericht en heeft als bedrijfsomschrijving: “Het voeren van administratie en boekhouding”. Enig aandeelhouder en bestuurder is [bestuur boekhoudkantoor 1] . [5] De statutaire naam van [boekhoudkantoor 1] was tot 30 december 2011 [boekhoudkantoor 3] [6] [bestuur boekhoudkantoor 1] is ook een boekhoudkantoor en heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [medeverdachte 2] , de broer van [medeverdachte 1] . [7] Het bedrijf is tot 1 september 2015 gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [8]
4.1.1.
Positie van de verdachten binnen [boekhoudkantoor 1]
[medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij voor de dagelijkse gang van zaken de leidinggevende was bij [boekhoudkantoor 1] . Hij bepaalde welke klanten er werden aangenomen. Hij adviseerde klanten. [9] Volgens [naam medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] , medewerkster van [boekhoudkantoor 1] , deelde [medeverdachte 1] de werkzaamheden uit. [10] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de leiding had. [medeverdachte 1] stelde de jaarrekeningen samen en maakte fiscale aangiften voor klanten. Ook onderhield [medeverdachte 1] contact met de klanten. [11]
[medeverdachte 2]
is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [boekhoudkantoor 1] . [12] Volgens [medeverdachte 3] was [medeverdachte 2] de directeur van [boekhoudkantoor 1] . [medeverdachte 2] kwam ongeveer één keer in de twee à drie maanden op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] en liet de dagelijkse gang van zaken over aan [medeverdachte 1] . [13] is oprichter van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 5 en 6] ), waarvan hij tot 5 mei 2012 algemeen directeur was, en enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). [14]
[medeverdachte 3]
heeft verklaard dat hij accountmanager was bij [boekhoudkantoor 1] . Hij maakte belastingaangiften op en was aanspreekpunt voor klanten. [15] Medewerker van [boekhoudkantoor 1]
[naam medewerker 2 boekhoudkantoor 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting verzorgde. [medeverdachte 3] kreeg de opdrachten van en werd aangestuurd door [medeverdachte 1] . [16] Volgens [naam medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] was [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 1] bedrijfsleider. Hij was het contact voor de Belastingdienst en was bij controles van de Belastingdienst aanwezig. [17]
[verdachte]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] klantmanager was bij [boekhoudkantoor 1] . [18] Volgens [medeverdachte 3] voerde [verdachte] administratie in voor [boekhoudkantoor 1] en onderhield hij contacten met klanten. Hij bracht ook regelmatig nieuwe klanten aan. [19] is ook oprichter van [bedrijf 2] .
4.1.2.
Klanten van [boekhoudkantoor 1]
[bedrijf 7]
De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) is: “Het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel.” [aandeelhouder bedrijf 7] was van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 enig aandeelhouder. Van 14 december 2011 tot 1 april 2012 was zij ook directeur. [20]
[aandeelhouder bedrijf 7] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [bedrijf 7] is geweest. Zij heeft van [medeverdachte 1] van [boekhoudkantoor 1] gehoord dat [bedrijf 7] te koop was en heeft hem er € 1.000,- contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [medeverdachte 1] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [medeverdachte 1] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,- verkocht aan [medeverdachte 3] . [boekhoudkantoor 1] was haar boekhouder en [medeverdachte 1] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [bedrijf 7] en betalingen aan [bedrijf 7] worden getoond, herkent zij die niet. [21]
[directeur bedrijf 7] (hierna: [directeur bedrijf 7] ) was van 1 april 2012 tot 17 oktober 2012 directeur van [bedrijf 7] . [22]
[directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij via [medewerker bedrijf 7] in contact kwam met [medeverdachte 3] van [boekhoudkantoor 1] . Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [bedrijf 7] . Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [medeverdachte 3] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,- per maand voor en hoefde verder niets te doen. [medeverdachte 3] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [medeverdachte 3] . Zij weet niet wie de aandeelhouders van [bedrijf 7] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [bedrijf 7] heeft opgemaakt. Toen [medeverdachte 3] haar vertelde dat [bedrijf 7] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [23] [medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat zij erbij was toen [directeur bedrijf 7] met [medeverdachte 3] op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] sprak over [bedrijf 7] . [directeur bedrijf 7] zou directeur worden van de B.V. voor een bedrag per maand. [medewerker bedrijf 7] was aanwezig bij de betalingen die [medeverdachte 3] contant aan [directeur bedrijf 7] deed. [medeverdachte 3] zou alles doen qua administratie en [directeur bedrijf 7] hoefde niets te doen. [24]
[bedrijf 8]
(hierna: [bedrijf 8] ) is op 7 februari 2013 opgericht door [directeur bedrijf 7] . [25] [directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij op initiatief van [medeverdachte 3] ook van [bedrijf 8] op papier directeur is geworden. Zij is met [medeverdachte 3] naar de Kamer van Koophandel gegaan om de onderneming op haar naam te zetten. [directeur bedrijf 7] zou hiervoor € 1.000,- of € 750,- per maand krijgen. [medeverdachte 3] heeft de bankpas en gegevens van de geopende bankrekening gehouden. [medeverdachte 3] vertelde haar dat hij de belastingaangiften en administratie voor [bedrijf 8] zou doen via [boekhoudkantoor 1] . Ze heeft zelf nooit activiteiten voor [bedrijf 8] ontplooid. [26]
[bedrijf 9].
[bedrijf 9] . (hierna: [bedrijf 9] ) was vanaf 1 september 2010 gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [aandeelhouder bedrijf 9] was van 10 juli 2010 tot 10 augustus 2012 enig aandeelhouder en directeur. [27]
[aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat hij [bedrijf 9] op verzoek van [medeverdachte 1] op zijn naam heeft gezet. Hij kreeg daarvoor € 1.500,- per maand op zijn rekening of soms contant van [medeverdachte 1] . Hij is met [medeverdachte 3] naar de notaris geweest. Hij weet niets van wat er in [bedrijf 9] gebeurde. De administratie en belastingaangiften werden verzorgd door [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 9] gaf alle correspondentie ongeopend aan [medeverdachte 1] . Hij weet niet wie facturen maakte op naam van [bedrijf 9] . Het bankpasje van de bankrekening van [bedrijf 9] en alles voor internetbankieren heeft hij afgegeven aan [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 9] had geen zicht op wat er op de rekening gebeurde. [28]
[bedrijf 10]
(hierna: [bedrijf 10] ) is opgericht op 13 maart 2012. De activiteiten zijn gestaakt per 8 juli 2013. [aandeelhouder bedrijf 9] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 10] . [29]
[aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat voor [bedrijf 10] hetzelfde gold als voor [bedrijf 9] . Hij moest [bedrijf 10] van [medeverdachte 1] oprichten. Hij zou hier geld voor krijgen. Het was een slapende B.V. [aandeelhouder bedrijf 9] kreeg nooit post voor de B.V. Hij heeft een bankrekening geopend voor [bedrijf 10] en het bankpasje afgegeven aan [medeverdachte 1] .Het kantoor van [medeverdachte 1] zorgde voor de administratie en deed de belastingaangiften. [30]
[bedrijf 1]
is opgericht op 2 april 2009 en op 2 december 2014 failliet verklaard. [directeur 1 bedrijf 1] was directeur van 2009 tot 1 juli 2012, en tot 25 april 2013 was zij enig aandeelhouder. Vanaf 1 juni 2012 was [directeur 2 bedrijf 1] directeur van [bedrijf 1] . [31] [boekhoudkantoor 1] was de boekhouder van [bedrijf 1] en verzorgde onder andere in 2012 en eind 2013 de belastingaangiften, zo heeft [medeverdachte 3] verklaard tijdens het boekenonderzoek door de Belastingdienst bij [bedrijf 1] . [32]
[directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat zij [bedrijf 1] in 2006 is gestart en in 2009 op advies van [medeverdachte 1] heeft omgezet naar een besloten vennootschap. Haar boekhouder was [medeverdachte 1] . [bedrijf 1] was een uitzendbureau. [boekhoudkantoor 1] verzorgde de administratie, waaronder de loonheffing, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Haar contactpersoon was meestal [medeverdachte 3] of [naam medewerkster 2 boekhoudkantoor 1] , een medewerkster van [boekhoudkantoor 1] . [directeur 1 bedrijf 1] had het meest te maken met [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] . De aandelen heeft ze verkocht aan [directeur 2 bedrijf 1] voor een symbolisch bedrag. Ze is aan hem voorgesteld door [medeverdachte 1] en heeft [directeur 2 bedrijf 1] ontmoet bij [boekhoudkantoor 1] . [medeverdachte 3] is meegegaan naar de notaris voor de aandelenoverdracht. Ook het bestuur van de onderneming heeft zij overgedragen. [verdachte] vergezelde, als werknemer van [boekhoudkantoor 1] , [directeur 2 bedrijf 1] bij de [naam bank 1] -bank voor de overdracht van de bankpasjes. [directeur 1 bedrijf 1] heeft nooit contact gelegd met [directeur 2 bedrijf 1] . Zij sprak hem bij [boekhoudkantoor 1] , bij de notaris en bij de bank. De overdracht van de bankpasjes gebeurde pas enige tijd na de bestuurswissel. Er kwam nog geld binnen van haar klanten. Er kwam ook geld op de rekening dat ze niet mocht gebruiken. Tegen haar werd gezegd dat [bedrijf 11] (de rechtbank begrijpt dat hiermee het hierna te bespreken bedrijf [bedrijf 11] wordt bedoeld) een klant was van de nieuwe eigenaar van [bedrijf 1] . Tot aan de overdracht werd ze gebeld door onder meer [medeverdachte 1] als er geld van [bedrijf 11] op de rekening van [bedrijf 1] was binnengekomen en dan kwam [verdachte] om het geld te pinnen en mee te nemen. [33]
[directeur 2 bedrijf 1] heeft verklaard dat zijn vriend [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] hem heeft laten inschrijven als directeur van [bedrijf 1] . [directeur 2 bedrijf 1] kreeg daarvoor een bruto salaris van € 2.500,-. [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] liet hem steeds dingen tekenen. [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat hij tekende, want hij kan dat niet goed lezen. [directeur 2 bedrijf 1] is een aantal keer op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] geweest met [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij kent [medeverdachte 1] en [verdachte] . [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat de activiteiten van [bedrijf 1] waren. Hij was manusje van alles en kreeg daar geld voor. Hij kreeg van [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] een paar keer de bankpassen van [bedrijf 1] om geld op te nemen. Hij nam geld op en gaf dat aan [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij weet niet welke bedrijven klant waren van [bedrijf 1] . Hij kent [directeur 1 bedrijf 1] niet. [34] Uit de bankgegevens van [directeur 2 bedrijf 1] blijkt dat in de periode van
24 juli 2012 tot en met 19 februari 2014 vijf bijschrijvingen zijn gedaan door [bedrijf 1] en twee door [verdachte] . De overboekingen van [verdachte] hebben als omschrijving ‘zakgeld’. De bedragen variëren tussen € 150,- en € 600,-. [35]
De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ). [mede-eigenaar bedrijf 11] was mede-eigenaar en verzorgde de dagelijkse administratie. Bij dit onderzoek was [medeverdachte 3] aanwezig namens [boekhoudkantoor 1] , de boekhouder van [bedrijf 11] . [bedrijf 1] had in 2012 € 606.092,- en in 2013 € 473.046,- aan [bedrijf 11] gefactureerd. Tijdens het boekenonderzoek kwam naar voren dat deze facturen betrekking zouden hebben op het inhuren van personeel van [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ) waarbij [bedrijf 1] als tussenpersoon optrad. Uit het onderzoek bleek dat een aanzienlijk deel van de facturen contant was betaald. Ook waren facturen van [bedrijf 1] betaald op de bankrekening van [bedrijf 5 en 6] en werden factuurbedragen overgemaakt op de privérekening van [mede-eigenaar bedrijf 11] . [36] [mede-eigenaar bedrijf 11] heeft verklaard dat hij dit had afgestemd met [medeverdachte 3] . [37] [naam bestuurder bedrijf 12] , bestuurder van [bedrijf 12] , heeft verklaard dat [bedrijf 11] personeel bij hem heeft ingehuurd, maar dat hij [bedrijf 1] niet kent. [medeverdachte 1] is zijn boekhouder geweest. [38]
[bedrijf 13]
[naam aandeelhouder bedrijf 13] was van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] ). Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was hij ook directeur van [bedrijf 13] . In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [bedrijf 13] gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [39]
[naam aandeelhouder bedrijf 13] heeft verklaard dat hij [bedrijf 13] via [verdachte] heeft gekocht. [naam aandeelhouder bedrijf 13] had een ruimte in het kantoor van [boekhoudkantoor 1] . [boekhoudkantoor 1] deed de administratie en de belastingaangiften. [boekhoudkantoor 1] had de inlogcodes. [naam aandeelhouder bedrijf 13] kreeg
€ 1.500,- per maand van [boekhoudkantoor 1] via de bankrekening van [bedrijf 13] . De bankpas van de bankrekening van [bedrijf 13] lag op kantoor. [boekhoudkantoor 1] , in ieder geval [verdachte] , wist de pincode van de bankpas van [bedrijf 13] . [naam aandeelhouder bedrijf 13] hield zich niet bezig met de financiële kant van [bedrijf 13] en had geen zicht op de bankrekening. [40] Hij maakte geen facturen van [bedrijf 13] op. [41]
Het dossier bevat de volgende e-mail van 13 september 2011 afkomstig van
[mailadres aandeelhouder bedrijf 13]aan [medeverdachte 1] : [42]
(...) Nou, zoals je weet staat [bedrijf 13] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens.
lk heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse
vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks
bedrag van 1500 euro.(…) De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Als ik wat extra's vraag om bijvoorbeeld op vakantie te gaan dan wordt dat geregeld, maar pas als ik erom vraag en erom zeur heel jammer. lk weet niet wat er wordt gedaan met [bedrijf 13] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden.(…) lk wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [verdachte] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet.
[medeverdachte 1] heeft deze e-mail doorgestuurd naar
[mailadres verdachte]. [43]
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat [naam aandeelhouder bedrijf 13] in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 aan het einde van de maand werd betaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 13] . Bij de eerste zeven overboekingen in deze periode stond in de omschrijving steeds “salaris”. In totaal is € 25.450,- aan hem overgemaakt. [44]
[medewerker bedrijf 7] was van 2 april 2012 tot 3 november 2012 directeur van [bedrijf 13] . Daarna en tot de ontbinding was [directeur bedrijf 13] enig aandeelhouder en directeur. [45] [medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat de naam [bedrijf 13] haar niets zegt. Zij heeft zich laten inschrijven als directeur, maar weet niet voor welke B.V. dat was. Zij heeft hiervoor één keer € 750,- ontvangen. [medeverdachte 3] was de boekhouder van de B.V. Zij hoefde niets te doen, behalve de vennootschap op haar naam zetten. Zij heeft niets van doen gehad met een bankrekening of bankpassen. [medeverdachte 3] werkte voor [boekhoudkantoor 1] . Zij weet niet wie de aandeelhouder van [bedrijf 13] was en wat de bedrijfsactiviteiten waren. Zij weet niet wie de opdrachtgevers of leveranciers van [bedrijf 13] waren. Zij beschikte niet over een bankpas van [bedrijf 13] en weet niet waar [bedrijf 13] was gevestigd. De namen [naam aandeelhouder bedrijf 13] en [directeur bedrijf 13] zeggen haar niets. [46] De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van [directeur bedrijf 13] . Uit onderzoek is gebleken dat het legitimatiebewijs van [directeur bedrijf 13] grote gelijkenissen vertoont met die van [bestuurder bedrijf 2] , de bestuurder van de hierna te bespreken onderneming [bedrijf 2] .
Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2]
is opgericht op 28 maart 2012 en op 15 april 2016 ontbonden. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] was [naam stichting] . [47] Van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 was [verdachte] bestuurder van die stichting. [48] [verdachte] verklaarde in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 dat hij [bedrijf 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. [49] [boekhoudkantoor 1] heeft aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] gedaan over het vierde kwartaal 2011 en het eerste en tweede kwartaal van 2012. [50]
Vanaf 1 juli 2012 is [bestuurder bedrijf 2] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . [51] Het legitimatiebewijs van [bestuurder bedrijf 2] dat door de Kamer van Koophandel is verstrekt vertoont grote gelijkenissen met die van [directeur bedrijf 13] . Op beide identiteitskaarten zit een foto van dezelfde persoon. Beide identiteitskaarten zijn in [stad] afgegeven en op beide identiteitskaarten staat dezelfde geboortedatum en lengte. [52] De Italiaanse autoriteiten hebben bericht dat [bestuurder bedrijf 2] en [directeur bedrijf 13] niet voorkomen in het belastingregister, de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [stad] en het strafregister. [53]
Op 3 februari 2012 heeft [verdachte] namens [bedrijf 2] een bankrekening geopend bij de [naam bank 1] , waarbij hij als enige gebruiker, als tekeningsbevoegde en als pashouder is vermeld. [54] De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze bankrekening. Hieruit blijkt dat vanaf 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 in totaal € 868.017,- is ontvangen en dat dit geld afkomstig is van zestien bedrijven, waarvan er tenminste tien gelieerd waren aan [boekhoudkantoor 1] . Zo heeft [bedrijf 1] , nadat [directeur 1 bedrijf 1] haar aandelen had overgedragen, in totaal meer dan € 309.000,- aan [bedrijf 2] betaald, vaak zonder specifieke omschrijving. [55] Ook is er geld vanaf onder meer de rekeningen van [bedrijf 3] , [bedrijf 10] en [bedrijf 7] overgemaakt op de rekening van [bedrijf 2] , terwijl de toenmalige bestuurders van die bedrijven hebben verklaard niets te weten van [bedrijf 2] , van door [bedrijf 2] geleverde diensten en/of van betalingen aan [bedrijf 2] . [56] Van de niet aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven hebben vertegenwoordigers van vier bedrijven verklaard nooit goederen of diensten van [bedrijf 2] te hebben afgenomen. Ze verklaren telefonisch onder druk te zijn gezet en daarom geld naar [bedrijf 2] te hebben overgemaakt. [57]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de genoemde bedrijven op initiatief en met hulp van medewerkers van [boekhoudkantoor 1] op naam zijn gezet van zogeheten katvangers die daarvoor betaald zouden krijgen en verder niets met het bedrijf deden. De rechtbank stelt vast dat [bestuurder bedrijf 2] een valse identiteit is en deze niet bestaande [bestuurder bedrijf 2] dus feitelijk geen bestuurder van [bedrijf 2] kan zijn geweest. In de bedrijven vonden in de periode waar het onderzoek op ziet geen bedrijfsactiviteiten plaats. De rechtbank begrijpt, gezien de context van de verklaringen en de betrokkenen, dat waar de getuigen over [boekhoudkantoor 1] spreken, [boekhoudkantoor 1] wordt bedoeld. Medewerkers van [boekhoudkantoor 1] ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ) waren contactpersoon, deden de administratie en/of de boekhouding en konden beschikken over de bankrekeningen van de ondernemingen. Een aantal van de ondernemingen had het vestigingsadres op de [adres bedrijf] in Amsterdam, hetzelfde adres als [boekhoudkantoor 1] .
4.1.3.
Doorzoeking bij [boekhoudkantoor 1]
Op 17 oktober 2016 is het bedrijfspand van [bestuur boekhoudkantoor 1] en [boekhoudkantoor 4] B.V. (hierna: [boekhoudkantoor 4] ) op de [adres boekhoudkantoor 4] in Amsterdam doorzocht. [58] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de klanten die eerder bij [boekhoudkantoor 1] zaten bij [boekhoudkantoor 4] waren ondergebracht. [59]
[naam medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] heeft bij de doorzoeking verklaard dat zij gedetacheerd was bij [boekhoudkantoor 4] en de bedrijfsleiding van [bestuur boekhoudkantoor 1] in handen was van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De klantenadministraties werden niet gescand maar in dossiermappen opgeslagen. Er werd daarvoor geen gebruik gemaakt van USB-sticks. Alle data werden opgeslagen op de server in een klantendossiermap. Iedere medewerker had een eigen account met een eigen gebruikersdirectory. [naam medewerkster 1 boekhoudkantoor 1] heeft de werkplek van [verdachte] aangewezen. Op die werkplek is een USB-stick aangetroffen. [60] Bij de doorzoeking werd administratie van diverse al genoemde en nog te bespreken bedrijven in beslag genomen. [61]
Aantreffen USB-stick met facturen
Op de hiervoor genoemde USB-stick stonden facturen. Een deel van de facturen was in het onderzoek van de Belastingdienst al naar voren gekomen. Op de USB-stick stond een map met de naam ‘ [naam map USB stick] ’. Hierin zaten facturen van [bedrijf 1] aan diverse bedrijven, onder andere aan [bedrijf 11] , [bedrijf 8] en [bedrijf 14] Een deel van de facturen op de USB-stick is ook in de administratie van die bedrijven aangetroffen; bij die bedrijven zelf en/of op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] . Sommige factuurnummers van de facturen op de USB-stick komen terug op bankafschriften van de betrokken bedrijven. Bij de facturen van [bedrijf 1] op de USB-stick stond bij de bestandseigenschappen steeds “ [verdachte] ” als auteur en soms ook als degene die het bestand als laatst heeft gewijzigd. Op de USB-stick stonden ook facturen en kwitanties van andere bedrijven zoals [bedrijf 2] en [bedrijf 13] en facturen gericht aan [bedrijf 3] . In de eigenschappen van de Excel-bestanden waar facturen in stonden, stond vaak “ [verdachte] ” als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. Een enkele keer stond “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ”, “ [naam 3] ”, “ [naam 4] ”, “stagiair” of “ [naam 6] ” vermeld als auteur en/of als degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [62] Waar hierna in dit vonnis wordt gesproken over de USB-stick wordt steeds deze USB-stick bedoeld.
Overweging rechtbank
De rechtbank schrijft de naam “ [verdachte] ” in de bestandsgegevens op de USB-stick toe aan [verdachte] . [verdachte] is zijn voornaam en de USB-stick is op zijn werkplek aangetroffen.
Zoals hiervoor onder 4.1.2 overwogen hebben de katvangers verklaard dat zij zelf geen facturen hebben opgemaakt. Vertegenwoordigers van bedrijven waar facturen aan zijn gericht, hebben verklaard nooit opdracht te hebben gegeven tot de levering van de goederen of diensten die op de facturen staan. Dit leidt tot de algemene conclusie van de rechtbank dat valse facturen zijn opgemaakt. Toch werd op facturen betaald. [63] De rechtbank gaat bij de bespreking van feit 2 nader in op de specifiek tenlastegelegde facturen en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
4.1.4.
Pinopnames
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar pinopnames en stortingen van diverse aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven.
Van de rekeningen van [bedrijf 1] werd in de periode van 6 april 2010 tot en met 26 december 2013 € 330.132,53 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 13] werd in de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 € 1.769.809,24 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 2] werd in de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 € 670.700,- contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 7] werd in de periode van 31 december 2011 tot en met 29 januari 2013
€ 167.080,- contant opgenomen. [64]
De FIOD beschrijft 39 momenten waarop kort na elkaar bij dezelfde locatie of in de directe omgeving daarvan geld wordt opgenomen van bankrekeningen van verschillende ondernemingen. Op 4 april 2013 worden drie pinopnames gedaan van de rekening van [bedrijf 2] bij de [naam bank 1] Bank aan [locatie bank 1] in Amsterdam. Op de camerabeelden van deze pinopnames is een man te zien die volgens de FIOD erg op [verdachte] lijkt. Drie minuten later wordt bij een geldautomaat van een [naam bank 2] vestiging aan [locatie bank 2] in Amsterdam een pinopname gedaan vanaf de zakelijke [naam bank 2] -rekening van [bedrijf 1] . Genoemde pinlocaties liggen op loopafstand van elkaar. [65] [directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat [verdachte] met haar meeging om geld van de rekening van [bedrijf 1] te pinnen en dat [verdachte] het geld altijd meenam. [66] [verdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden. [67]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de opnames van de rekeningen van de aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven door een of meer medewerkers van [boekhoudkantoor 1] zijn gedaan. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] , ondersteund door de camerabeelden, blijkt dat in ieder geval [verdachte] pinopnames heeft gedaan. Uit de verklaringen van katvangers blijkt daarnaast dat [boekhoudkantoor 1] de beschikking had over de bankpassen van die rekeningen. [medeverdachte 3] had de bankpas van [bedrijf 7] en [verdachte] die van [bedrijf 13] . [verdachte] opende de bankrekening van [bedrijf 2] en had alle bankgegevens en de bankpas. [bedrijf 2] is feitelijk niet overgegaan op een andere persoon. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] blijkt dat [boekhoudkantoor 1] na 1 juli 2012 over de bankrekening van [bedrijf 1] beschikte. [verdachte] ging met [directeur 2 bedrijf 1] mee naar de bank bij de overdracht van de bankrekening. [directeur 2 bedrijf 1] was een katvanger die niets op eigen initiatief met de bankrekening deed en ook zelf niet over de bankpas beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames leidt de rechtbank af dat [verdachte] op 4 april 2013 met de bankpas van [bedrijf 1] heeft gepind. Dit alles leidt tot de conclusie dat [boekhoudkantoor 1] ook over de bankpas van [bedrijf 1] beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames blijkt dat de opnames van de bankrekeningen van verschillende aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven vaak samenvallen in de tijd. De rechtbank gaat voor die momenten uit van het scenario dat steeds één medewerker van [boekhoudkantoor 1] met bankpassen van verschillende aan haar gelieerde bedrijven ging pinnen.
4.2.
Feit 3: valsheid in geschrift
De rechtbank vindt de valsheid in geschrift van zeven van de negen tenlastegelegde facturen bewezen. De rechtbank vindt de valsheid in geschrift met betrekking tot de factuur aan Bed and Breakfast [naam bed and breakfast] , de factuur aan [bedrijf 4] , de overeenkomst en de kwitantie niet bewezen. Daarvan wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank bespreekt hierna de valsheid van de tenlastegelegde facturen per onderneming, in de volgorde en met de nummering van de tenlastelegging, de toerekening van het valselijk opmaken van de facturen aan verdachte, het medeplegen en de pleegperiode. De rechtbank legt daarna kort de vrijspraak van de nummers 4, 6, 7 en 8 uit.
4.2.1.
Facturen van [bedrijf 1]
Op de tenlastelegging staan drie facturen van [bedrijf 1] . De rechtbank heeft onder 4.1.2 vastgesteld dat [directeur 2 bedrijf 1] op initiatief van [boekhoudkantoor 1] vanaf 1 juni 2012 katvanger voor [bedrijf 1] was.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan bij [bedrijf 1] naar de aangiften omzetbelasting en loonheffingen van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. Hierover werd op het kantoor van de boekhouder [boekhoudkantoor 1] gesproken met [medeverdachte 3] . De administratie was voor het grootste gedeelte niet aanwezig bij [boekhoudkantoor 1] . Wel was er een ordner met verkoopfacturen inclusief facturen van het tweede halfjaar 2012. Daarin zaten facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 11] . [68]
1.
Factuur ‘13-1022’ van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , gedateerd 2 september 2013 (DOC-007-06)
[directeur 2 bedrijf 1] heeft over de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] uit 2013, waaronder deze factuur, verklaard dat hij [bedrijf 11] niet kent en niets wist van deze facturen. [69]
De factuur is aangetroffen in de administratie van [bedrijf 11] . [70] Dezelfde factuur is aangetroffen op de USB-stick. [71] Het bestand van de factuur is op 1 april 2014 voor het laatst gewijzigd en afgedrukt. [72] De rechtbank constateert dat dit bijna 7 maanden na de factuurdatum en één dag vóór het boekenonderzoek bij [bedrijf 11] was.
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat onder 4.1.2. over [bedrijf 1] is overwogen. De rechtbank stelt op grond van de boekenonderzoeken bij [bedrijf 11] en bij [bedrijf 1] , de verklaringen van katvanger [directeur 2 bedrijf 1] en de directie van [bedrijf 12] en het aantreffen van een grote hoeveelheid facturen van [bedrijf 1] op de USB-stick en in een ordner op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] vast dat [bedrijf 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 11] en dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , waaronder de tenlastegelegde factuur, valselijk zijn opgemaakt.
2.
De factuur”2014-008”van [bedrijf 1] aan [bedrijf 15] , gedateerd 28 februari 2014 (DOC-349-7A)
Op de USB-stick zijn zeven facturen aan [bedrijf 15] aangetroffen, waaronder de tenlastegelegde factuur. De nummers van twee van deze facturen aan [bedrijf 15] komen terug in een overzicht van door [bedrijf 1] ontvangen bedragen per bank. [73] Van de tenlastegelegde factuur is niet gebleken dat die is betaald. De naam ‘ [verdachte] ’ is vermeld als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. Het bestand is op 25 april 2014 als laatst gewijzigd en afgedrukt. [74]
Alle facturen, waaronder die op de tenlastelegging, betroffen steigeronderdelen. [75] [bedrijf 15] was van 22 juni 2010 tot 17 juni 2014 enig aandeelhouder en algemeen directeur van [bedrijf 15] B.V. [76] Hij heeft bij de FIOD verklaard dat [boekhoudkantoor 1] in Arnhem de boekhouding deed van [bedrijf 15] . Hij was in contact gekomen met [bedrijf 1] via [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] van het kantoor [boekhoudkantoor 1] . Hij wist de naam van de persoon van [bedrijf 1] niet. De namen [directeur 2 bedrijf 1] en [directeur 1 bedrijf 1] zeiden hem niets.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de factuur aan [bedrijf 15] vals is. Er is niet gebleken dat [bedrijf 1] daadwerkelijk steigermateriaal aan [bedrijf 15] heeft geleverd. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [bedrijf 1] een uitzendbureau was en het leveren van steigermateriaal niet past binnen deze bedrijfsvoering. Het ligt daarom ook niet voor de hand dat [bedrijf 1] daadwerkelijk steigermateriaal aan [bedrijf 15] heeft geleverd. De verklaring van de eigenaar van [bedrijf 15] , dat hij wel steigermateriaal bij [bedrijf 1] heeft ingekocht, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft zijn verklaring aangepast op het moment dat hem de betalingen van [bedrijf 15] aan [bedrijf 1] werden voorgehouden. Dit strookt niet met zijn eerdere verklaring dat hij alleen personeel bij [bedrijf 1] had ingeleend. Hij kende bovendien de direct betrokkenen bij [bedrijf 1] niet. De tenlastegelegde factuur aan [bedrijf 15] is aangetroffen op de USB-stick en gemaakt door verdachte. De factuur is twee maanden na de op de factuur vermelde datum door verdachte gewijzigd. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de factuur valselijk is opgemaakt met de bedoeling deze als echt en onvervalst te gebruiken.
3.
Factuur ‘26’ van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] , gedateerd 18 maart 2013 (DOC-292-5) [77]
Deze factuur betreft een schoonmaakmachine van € 3.775,20. De factuur is, samen met vier andere facturen aan [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ), aangetroffen in de administratie van [bedrijf 1] bij de doorzoeking bij [bestuur boekhoudkantoor 1] . De facturen staan op de USB-stick. [78] Van deze factuur is geen betaling op de bankrekening van [bedrijf 1] gevonden, van de overige facturen wel. [79] [directeur 2 bedrijf 1] , op de factuurdatum bestuurder van [bedrijf 1] en katvanger, heeft verklaard dat hij [bedrijf 16] niet kent. [80]
[bedrijf 16] is een schoonmaakbedrijf en uitzendbureau waarvan [aandeelhouder bedrijf 16] ten tijde van de factuurdatum enig aandeelhouder en bestuurder was. [81] [aandeelhouder bedrijf 16] heeft verklaard dat [boekhoudkantoor 1] in Amsterdam de administratie en belastingaangiften verzorgde. De contactpersoon was [medeverdachte 1] . [aandeelhouder bedrijf 16] kent [directeur 2 bedrijf 1] niet. [82] Haar echtgenoot [echtgenoot aandeelhouder bedrijf 16] heeft verklaard dat hij [bedrijf 16] tot de laatste maanden van 2013 feitelijk runde. [bedrijf 16] heeft nooit schoonmaakmachines besteld. [83]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan en wat onder 4.1.2 over [bedrijf 1] is overwogen vast dat deze factuur vals is.
4.2.2.
Factuur van [bedrijf 2]
5. De factuur ‘2012-001’ van [bedrijf 2] aan [bestuur boekhoudkantoor 1] , gedateerd 4 april 2012 (DOC-258)
De factuur betreft € 20.170,50 voor “het plaatsen van reclame/advertentie in de krant van [naam krant] ”. [84] Deze factuur is aangetroffen bij de doorzoeking bij [bestuur boekhoudkantoor 1] in een map met daarop “reclameadviesbureau [bedrijf 2] ”. [85] De factuur staat op de USB-stick. [86] Op het overzicht van de bankrekening van [bedrijf 2] is te zien dat [bestuur boekhoudkantoor 1] vier overboekingen heeft gedaan. Het totaalbedrag van de overboekingen is gelijk aan het bedrag van de factuur. De eerste overboeking is gedaan op 27 maart 2012 en heeft als omschrijving: “voorschot reclame advertentie”. De andere drie overboekingen zijn in september 2012 gedaan onder vermelding van het factuurnummer. [87]
Overweging rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 4.1.2. over [bedrijf 2] is overwogen. [verdachte] heeft in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 verklaard dat hij [bedrijf 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. Deze factuur dateert van vóór die datum. Van een daadwerkelijke reclame of advertentie is niet gebleken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de op de factuur vermelde werkzaamheden niet door [bedrijf 2] zijn verricht en dat de factuur dus vals is.
4.2.3.
Facturen van [bedrijf 13]
Op de tenlastelegging staan drie facturen van [bedrijf 13] . De rechtbank verwijst naar haar overweging hiervoor onder 4.1.2. over [bedrijf 13] en de katvangerconstructie. De drie tenlastegelegde facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [88]
9. De factuur "HT2011-09.06" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 3] , gedateerd 29 september 2011, (DOC-297)
In de administratie van [bedrijf 3] is een factuur van [bedrijf 13] aan [bedrijf 3] aangetroffen gedateerd op 29 september 2011. De beschrijving luidt: “Het plaatsen van reclame op het net. [site] ”. Het totaalbedrag is € 14.875,-. Het adres van [bedrijf 13] dat op de factuur staat is [adres bedrijf] in Amsterdam. [89] Dezelfde factuur is op de USB-stick aangetroffen als Excel-bestand en als PDF-bestand. [90] Als de factuur aan [naam aandeelhouder bedrijf 13] wordt getoond, verklaart hij [bedrijf 3] niet te kennen en dus de factuur niet te hebben gemaakt. [91] Ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij de factuur niet kent en dat de factuur niet voor haar is. [naam aandeelhouder bedrijf 13] kent zij niet. [92]
Overweging rechtbank
Zoals onder 4.1.2 is beschreven stond [bedrijf 13] op initiatief van [boekhoudkantoor 1] op naam van katvangers, die zich niet bemoeiden met de onderneming. Er is niet gebleken dat vanuit [bedrijf 13] activiteiten werden verricht. De direct betrokkenen, [naam aandeelhouder bedrijf 13] en [medeverdachte 4] , kenden de factuur niet. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat de factuur vals is.
10. De factuur ‘AMN2010-201’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 1 februari 2010 (DOC-356-1A)
De factuur is gedateerd 1 februari 2010 en betreft € 59.500,- voor verrichte werkzaamheden in 2009. [93] Het gefactureerde bedrag is op 2 juni 2010 op de rekening van [bedrijf 13] gestort vanaf een bankrekening die op naam staat van [bedrijf 9] . [94] [bedrijf 9] staat op dat moment op naam van een katvanger, zoals hiervoor onder 4.1.2 is vastgesteld.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de factuur, uitgeschreven en betaald door een onderneming waar op dat moment een katvanger directeur en enig aandeelhouder was, vals is omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. In [bedrijf 13] waren geen bedrijfsactiviteiten.
11. De factuur ‘HE2011-9.05’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 5 en 6] gedateerd 25 september 2011 (DOC-356-5A)
In totaal is door [bedrijf 5 en 6] in twee jaar tijd een bedrag van € 113.557,50 overgemaakt op de rekening van [bedrijf 13] . De eerste storting vond plaats op 3 augustus 2010. Meestal stond er als betalingskenmerk “deel betaling”. Eén keer correspondeerde het in de bankoverschrijving vermelde factuurnummer met het factuurnummer dat [medeverdachte 1] in een email met als omschrijving “factuur [bedrijf 13] ” aan [medeverdachte 2] stuurde. Twee keer correspondeerde het overgemaakte bedrag en/of het vermelde factuurnummer met facturen die op de USB-stick zijn aangetroffen. [95]
De tenlastegelegde factuur is gedateerd 25 september 2011. Op de factuur staat: “plaatsing van uw bedrijf op onze site
[site]”. Het factuurbedrag is € 17.850,-. [96] Het bedrag is op 29 september 2011 gestort door [bedrijf 5 en 6] op de bankrekening van [bedrijf 13] . [97]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de tenlastegelegde factuur vals is, omdat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Onder verwijzing naar wat hierover werd vastgesteld onder 4.1.2 waren er geen bedrijfsactiviteiten in [bedrijf 13] .
4.2.4.
Daderschap verdachte en medeplegen
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat valse facturen zijn opgemaakt. De valse facturen zijn aangetroffen op de USB-stick. Van deze USB-stick heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat die is toe te schrijven aan verdachte. De rechtbank leidt uit de vermelding van zijn voornaam in de bestandseigenschappen af dat hij degene is geweest die de bestanden heeft opgemaakt en/of gewijzigd. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat de USB-stick werd gebruikt om op verzoek van klanten een factuur op te maken. De vermelding van zijn voornaam betekende niet dat hij de factuur persoonlijk had opgemaakt, maar dat hij dit samen met een klant had gedaan of dat de klant gebruik had gemaakt van zijn computer. De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig, omdat de facturerende bedrijven op naam stonden van katvangers die niets wisten over de activiteiten van de betreffende bedrijven. Verdachte heeft ook verklaard dat zijn naam bij alle bestanden staat, omdat hij het programma zou hebben geïnstalleerd op de computer. Daardoor zou zijn naam bij het bestand staan terwijl in werkelijkheid een ander het bestand zou hebben aangemaakt of bewerkt. Ook dat deel van zijn verklaring volgt de rechtbank niet, omdat bij sommige van de facturen op de USB-stick niet de naam van verdachte staat vermeld, maar de naam van een andere medewerker van [boekhoudkantoor 1] . Dat kan niet als de verklaring van verdachte juist is.
Bij vonnis van vandaag zijn medeverdachten [boekhoudkantoor 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van (nagenoeg) dezelfde facturen en/of het feitelijk leiding geven daaraan. Daarbij is overwogen dat de valse facturen zijn opgemaakt door medewerkers van [boekhoudkantoor 1] en dat die gedragingen mede aan [boekhoudkantoor 1] worden toegerekend, omdat ze zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De USB-stick lag namelijk op het kantoor en het bijhouden van de administratie van klanten is een van de kerntaken van [boekhoudkantoor 1] . Daarbij hielden meerdere mensen bij [boekhoudkantoor 1] zich bezig met het opstellen en/of het gebruik en/of de betaling van de valse facturen. De facturen stonden op namen van bedrijven waarvoor, door meerdere medewerkers van [boekhoudkantoor 1] waaronder [medeverdachte 1] en [verdachte] , katvangers waren aangezocht en betaald. Daarom vindt de rechtbank dat verdachte en genoemde medeverdachten gezamenlijk opzet hadden op het vals opmaken van alle facturen. De rechtbank vindt ook bewezen dat [verdachte] de facturen samen met anderen voorhanden heeft gehad. Het valselijk opmaken van de facturen door verdachte en zijn mededaders impliceert dat zij deze facturen ook voorhanden hebben gehad. De in dit vonnis bewezenverklaarde facturen zijn bij de doorzoeking aangetroffen op de USB-stick.
4.2.5.
Pleegperiode
Uit de stukken in het dossier valt niet af te leiden wanneer de periode van het valselijk opmaken van de facturen exact is aangevangen of geëindigd. In de verschillende bestandseigenschappen van de facturen is te zien dat er ook facturen zijn aangemaakt op een datum (ver) vóór de periode van de tenlastelegging. Of op die data de tenlastegelegde valsheden al in de facturen stonden kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank neemt de datum dat het bestand als laatste is gewijzigd als uitgangspunt voor het moment van valselijk opmaken van de facturen, omdat in ieder geval op die data de tenlastegelegde valsheden op de factuur stonden. De bewezenverklaarde periode begint voor het valselijk opmaken op 17 mei 2010. Dat is de datum waarop de oudste factuur op de tenlastelegging, factuur ‘AMN2010-201’ van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 1 februari 2010, voor het laatst is gewijzigd. [98] De periode eindigt voor het valselijk opmaken op 25 april 2014, de datum waarop de jongste factuur, factuur “2014-008” van [bedrijf 1] aan [bedrijf 15] , gedateerd 28 februari 2014, voor het laatst is gewijzigd. Het voorhanden hebben van de valse facturen begint op 17 mei 2010, zie hiervoor, en eindigt op 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [boekhoudkantoor 1] . Tot die datum hebben verdachte en anderen de valse facturen immers voorhanden gehad.
4.2.6.
Vrijspraken
4.
Vrijspraak van de factuur “2012-025louwes” van [bedrijf 2] aan Bed and Breakfast [naam bed and breakfast] gedateerd 7 januari 2012 (DOC-131)
De factuur betreft € 9.992,- en is gericht aan Bed and Breakfast [naam bed and breakfast] t.a.v. [getuige] voor het plaatsen van een advertentie in de krant/internet voor een periode van 12 maanden. [getuige] is als getuige gehoord. Haar verklaring komt er op neer dat zij met [bedrijf 2] geen overeenkomst had, dat [bedrijf 2] geen goederen heeft geleverd of diensten heeft verricht en dat zij desondanks heeft betaald omdat zij de toonzetting toen ze telefonisch werd benaderd om de factuur te betalen zeer dreigend vond. Uit angst heeft zij destijds geen aangifte gedaan. Daarmee staat vast dat de factuur vals is. Dit is ook in overeenstemming met de eerdere vaststelling van de rechtbank dat er in [bedrijf 2] geen bedrijfsactiviteiten waren. [99] De factuur aan Bed and Breakfast [naam bed and breakfast] is echter niet op de USB-stick aangetroffen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het verdachte, al dan niet samen met zijn medeverdachten, is geweest die de factuur valselijk heeft opgemaakt. Verdachte wordt om die reden van deze valsheid in geschrift vrijgesproken.
6. Vrijspraak van de factuur ‘2013-007’ van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , gedateerd 4 februari 2013 (DOC-145)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van valsheid in geschrift met betrekking tot deze factuur. Het gaat om een factuur voor bemiddelingswerkzaamheden voor de transfer van [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] . De beschuldiging is dat de factuur vals is omdat de bemiddelingswerkzaamheden niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan dat niet vaststellen. [naam voetballer] is daadwerkelijk in die periode naar [naam voetbalclub] gegaan. [medeverdachte 2] heeft daar volgens getuigen bij bemiddeld. Hoewel die getuigen zeggen [verdachte] niet te kennen, sluiten zij niet uit dat er aan de zijde van [medeverdachte 2] meer mensen bij betrokken waren. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat ook [verdachte] bij die bemiddeling betrokken was en dat [bedrijf 2] daarvoor heeft gefactureerd aan [bedrijf 4] . Dat er, zoals eerder overwogen, in [bedrijf 2] geen bedrijfsactiviteiten waren en gebruik is gemaakt van een niet-bestaande bestuurder, is weliswaar verdacht, maar biedt tegen de achtergrond van deze verklaringen geen bewijs dat [verdachte] niet heeft bemiddeld. De rechtbank kan de valsheid van de factuur op dat punt dan ook niet vaststellen.
7. Vrijspraak van de overeenkomst betreffende de transfer van de heer [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] , gedateerd 30 mei 2012 (DOC-261)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van valsheid in geschrift met betrekking tot deze overeenkomst. De overeenkomst bevat afspraken tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] over de onderhandelingen en betaling daarvoor in het kader van de transfer van [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] . De overeenkomst is niet ondertekend. De officier van justitie is op de zitting ingegaan op de inhoud van het stuk en op de bewijsmiddelen die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de inhoud van het stuk niet op waarheid berust en dus vals is.
Voor een veroordeling voor valsheid in geschrift moet de overeenkomst niet alleen vals zijn, maar ook bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Daarvan is naar vaste rechtspraak sprake als het gaat om een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer zo’n betekenis wordt toegekend. De overeenkomst is niet ondertekend en uit het dossier blijkt niet dat partijen zich op de inhoud van dit stuk hebben beroepen. Daarbij komt dat [medeverdachte 2] tegen de Belastingdienst heeft verklaard dat [verdachte] en hij alleen mondelinge afspraken hebben gemaakt. De status van de niet ondertekende overeenkomst is dan ook onbekend. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank niet bewezen dat de overeenkomst bestemd was om als bewijs te dienen en dus ook niet dat daarmee valsheid in geschrift is gepleegd.
8. Vrijspraak van de kwitantie aan [bedrijf 4] , gedateerd 3 januari 2013 (DOC-148 3/4)
De Belastingdienst heeft op 5 november 2014 een derdenonderzoek gedaan naar een aantal facturen die [bedrijf 4] heeft ontvangen van [bedrijf 2] . In totaal is € 60.500,- door [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] gefactureerd voor “het bemiddelen van [naam voetballer] naar [naam voetbalclub] ”. Daarvan is volgens [medeverdachte 2] € 35.000,- via de bank betaald en € 25.000,- contant betaald. Als bewijs voor die contante betaling door [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] vier kwitanties aan de controleambtenaar van de belastingdienst gemaild. Eén van die kwitanties staat op de tenlastelegging van feit 2. Ten laste is gelegd dat de valsheid eruit bestaat dat in strijd met de waarheid is voorgewend dat het op de kwitantie vermelde bedrag een bevestiging is van een eerdere contante betaling van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] . De rechtbank moet, uitgaande van deze tenlastelegging, dus beoordelen of ten onrechte op de kwitantie staat vermeld dat [bedrijf 4] een contante betaling aan [bedrijf 2] heeft gedaan. De officieren van justitie hebben, samengevat, aangevoerd dat de kwitantie vals is, omdat (1) tegenover deze betaling geen werkzaamheden van [bedrijf 2] staan, (2) het niet duidelijk is welke factuur met deze betaling werd voldaan (omdat op de kwitantie niet naar een factuur wordt verwezen) en (3) omdat de kwitanties zijn ondertekend door [bestuurder bedrijf 2] , die niet bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze feiten en omstandigheden wellicht bewijs voor de stelling dat voor de contante betaling geen titel bestond en/of dat iemand bij de ondertekening zich ten onrechte heeft voorgedaan als [bestuurder bedrijf 2] , maar zij leveren geen bewijs voor het verwijt dat er
geencontante betaling door [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] is geweest. Dit betekent dat de valsheid van de kwitantie, althans zoals deze is tenlastegelegd, niet is komen vast te staan. Ook de verweren van de verdediging op dit onderdeel kunnen daarom verder onbesproken blijven.
4.3.
Feiten 1 en 2: onjuist of niet doen van belastingaangiften voor [bedrijf 2]
De verdenking houdt in dat verdachte voor [bedrijf 2] onjuiste aangiften omzetbelasting (OB) heeft gedaan over het eerste en tweede kwartaal 2012 en dat hij geen aangiften OB heeft gedaan voor het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013, waardoor (steeds) te weinig belasting werd geheven. De rechtbank vindt beide feiten bewezen zoals hem primair ten laste is gelegd.
De rechtbank bespreekt hierna de aangiften van [bedrijf 2] , de toerekening van de belastingfraude aan verdachte, het medeplegen en de pleegperiode.
4.3.1.
Aangiften van [bedrijf 2]
Onjuiste aangiften OB voor het eerste en tweede kwartaal van 2012
De Belastingdienst heeft de aangifte OB voor [bedrijf 2] voor het eerste kwartaal 2012 ontvangen op 1 juni 2012 en die voor het tweede kwartaal 2012 op 27 juli 2012. Op beide aangiften stond ‘ [boekhoudkantoor 1] ’ en het telefoonnummer van [boekhoudkantoor 1] . In beide aangiften stond geen omzet. [100]
Uit onderzoek naar ontvangsten op de bankrekening van [bedrijf 2] is gebleken dat op 16 januari 2013 een factuur van [bedrijf 2] van 7 januari 2012 is betaald door [bedrijf 18] . [101]
Onder 4.1.3. is vastgesteld dat op de USB-stick facturen van [bedrijf 2] zijn aangetroffen. Dit betreft onder andere een factuur aan [bestuur boekhoudkantoor 1] van 4 april 2012. [102] De rechtbank heeft onder 4.2.4 vastgesteld dat deze factuur in deelbetalingen is betaald aan [bedrijf 2] .
De rechtbank stelt vast dat de belastingaangiften door [boekhoudkantoor 1] zijn ingediend, dat de facturen zijn gedateerd op data gelegen in het eerste en tweede kwartaal 2012, dat zij zijn uitgereikt door [bedrijf 2] en dat de omzetbelasting vermeld op die facturen ten onrechte niet in de aangiften OB is aangegeven.
Niet doen aangiften OB voor het derde en vierde kwartaal 2012 en het eerste kwartaal 2013
Over het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. [103] Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat in die kwartalen wel is gefactureerd door [bedrijf 2] . [bedrijf 3] en [bedrijf 19] hebben elk een betaling gedaan aan [bedrijf 2] die betrekking heeft op facturen van [bedrijf 2] van respectievelijk 31 juli en 28 september 2012. Deze facturen zijn op de USB-stick aangetroffen. [104] [bedrijf 16] en [bedrijf 20] hebben elk een betaling gedaan aan [bedrijf 2] die betrekking heeft op facturen van [bedrijf 2] van 1 en 24 oktober 2012. Ook deze facturen staan op de USB-stick en de data van die facturen zijn dus gelegen in het vierde kwartaal 2012. [105] [bedrijf 4] heeft betalingen aan [bedrijf 2] gedaan die betrekking hebben op een factuur van [bedrijf 2] van 4 februari 2013. Deze factuur staat op de USB-stick en de datum van de factuur is gelegen in het eerste kwartaal van 2013. [106]
Het belastingnadeel van deze feiten is door de FIOD berekend op € 173.614,-. Hierbij is uitgegaan van de aangetroffen facturen en van betalingen op de bankrekening van [bedrijf 2] . Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat alle op de USB-stick aangetroffen facturen daadwerkelijk zijn uitgereikt, geldt dat wel voor de in de vorige alinea besproken facturen. Van al die gefactureerde omzetbelasting had in ieder geval aangifte OB moeten worden gedaan. Dit is niet gedaan en dit heeft evident geleid tot belastingnadeel.
De verdediging heeft aangevoerd dat het niet doen van aangifte omzetbelasting voor [bedrijf 2] niet kan worden bewezen omdat uit het dossier niet blijkt dat [bedrijf 2] daartoe is uitgenodigd of aangemaand. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De door de verdediging aangehaalde rechtspraak gaat over zogenoemde aanslagbelastingen. Omdat het in deze zaak om het niet doen van omzetbelasting (een aangiftebelasting) gaat, is genoemde rechtspraak niet op deze aangiften van toepassing.
4.3.2.
Daderschap verdachte en medeplegen
De aangifteplichtigen zijn steeds de ondernemingen die aangiften (hadden) moeten doen. In dit geval [bedrijf 2] . Bij vonnis van vandaag heeft de rechtbank [boekhoudkantoor 1] veroordeeld als medepleger van (onder andere) [bedrijf 2] bij het doen van onjuiste aangifte OB en het niet doen van aangifte OB door [bedrijf 2] . De rechtbank vindt verdachte ook medepleger van deze feiten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat medewerkers van [boekhoudkantoor 1] als boekhouder namens [bedrijf 2] de aangiften OB hebben ingediend. Het indienen van de belastingaangiften voor klanten viel binnen de sfeer en onder de normale bedrijfsvoering van [boekhoudkantoor 1] . Deze gedragingen kunnen daarom aan [boekhoudkantoor 1] worden toegerekend. Dat geldt ook voor het niet doen van de aangiften OB van [bedrijf 2] . Zoals hiervoor overwogen verzorgde [boekhoudkantoor 1] niet alleen de belastingaangiften voor [bedrijf 2] , maar was [boekhoudkantoor 1] ook verantwoordelijk voor het valselijk opmaken van facturen op naam van [bedrijf 2] . Ook hadden medewerkers van [boekhoudkantoor 1] feitelijk de beschikking over de bankrekeningen van [bedrijf 2] . Feitelijk hadden [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen de ondernemingen gebeurde. Zij wisten dat er meer werd gefactureerd en ontvangen dan in belastingaangiften werd opgegeven. [boekhoudkantoor 1] kan daarom ook (mede)verantwoordelijk worden gehouden voor het niet doen van de aangiften van [bedrijf 2] .
Verdachte is (indirect) oprichter en bestuurder van [bedrijf 2] geweest, heeft gefactureerd op naam van [bedrijf 2] en had, gelet op de pinopnames die hij deed, het beheer over de bankrekening van [bedrijf 2] , ook nadat de onderneming op naam van een niet bestaande katvanger was gezet. Daarmee was hij feitelijk ook toen nog de bestuurder van [bedrijf 2] , maar heeft er niet voor gezorgd dat correcte belastingaangiften werden gedaan. De rechtbank vindt daarom dat [verdachte] medepleger is van de belastingdelicten gepleegd door [bedrijf 2] . Er is steeds sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , zijn mededaders en de rechtspersoon [bedrijf 2] , gericht op de planning en uitvoering van het feit, dat sprake is van medeplegen. Verdachtes opzet was zowel gericht op het onjuist doen van aangiften als op het medeplegen daarvan. Dit laatste volgt uit het feit dat binnen [boekhoudkantoor 1] bekend was dat er meer werd gefactureerd dan in belastingaangiften werd opgenomen.
Anders dan bij [verdachte] , worden medeverdachten er ook van verdacht dat zij geen of onjuiste aangiften OB en een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting hebben ingediend met betrekking tot [bedrijf 1] . Omdat de rechtbank in die zaken tot bewezenverklaring komt en dit van belang is voor de beoordeling van de hierna te bespreken witwasverdenking, zal de rechtbank kort ingaan op de belastingfraude bij [bedrijf 1] .
Zoals onder 4.1 werd vastgesteld, verzorgde [boekhoudkantoor 1] de boekhouding van [bedrijf 1] , werden er op de USB-stick facturen van [bedrijf 1] aangetroffen en werden deze facturen daadwerkelijk gebruikt. Zo werd op deze facturen op de rekening van [bedrijf 1] betaald. Ook werden facturen van [bedrijf 1] aangetroffen in de administratie van bedrijven. De in rekening gebrachte omzetbelasting en de behaalde omzet is door [bedrijf 1] echter niet volledig meegenomen in de aangiften OB respectievelijk vennootschapsbelasting. Over een aantal periodes is geen aangifte gedaan. Dit heeft bij [bedrijf 1] geleid tot belastingnadeel. [107] Om dezelfde redenen als bij [bedrijf 2] , wordt ook deze belastingfraude bij [bedrijf 1] toegerekend aan [boekhoudkantoor 1] .
4.3.3.
Pleegperiode
Voor de onjuiste aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 1 juni 2012, de datum waarop de eerste onjuiste aangifte is gedaan door [bedrijf 2] (over het eerste kwartaal 2012). De bewezenverklaarde periode eindigt op 27 juli 2012, de datum waarop de laatste onjuiste aangifte OB van [bedrijf 2] (over het tweede kwartaal 2012) is ingediend.
Voor het niet doen van aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 31 oktober 2012. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het eerste tijdvak waarover door [bedrijf 2] geen aangifte OB is gedaan. De bewezenverklaarde periode eindigt op 30 april 2013. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het laatste tijdvak waarover door [bedrijf 2] geen aangifte is gedaan. De andere tenlastegelegde (niet gedane) aangifte valt binnen deze periode.
4.4.
Feit 4: (Gewoonte)witwassen
De verdenking is dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim 2,6 miljoen euro. De rechtbank stelt vast dat dit bedrag is opgebouwd uit contante opnames van de bankrekening van [bedrijf 2] (€ 670.700), [bedrijf 1] (€ 206.290) en [bedrijf 13] (€ 1.769.809). [108] Hiervoor onder 4.1.4. heeft de rechtbank vastgesteld dat de pinopnames zijn gedaan door medewerkers van [boekhoudkantoor 1] . Bij de beoordeling van dit feit gaat het om de vraag of het geld dat hierbij werd opgenomen een criminele herkomst had en of daarom sprake is van witwassen. De rechtbank vindt het witwassen van het hele geldbedrag bewezen.
De rechtbank bespreekt hierna de herkomst van de gelden, de verhulling van de herkomst en de omzetting van gelden, de toerekening van het witwassen aan [boekhoudkantoor 1] en het medeplegen daaraan door verdachte, de pleegperiode en gewoonte, en tot slot het tenlastegelegde bestanddeel in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
4.4.1.
Bekend gronddelict
De rechtbank stelt vast dat een deel van het geld afkomstig is uit belastingfraude. De rechtbank heeft bij de feiten 1 en 2 vastgesteld dat [boekhoudkantoor 1] en anderen belastingfraude hebben gepleegd bij [bedrijf 2] . Uit het onderzoek naar de omzet van [bedrijf 1] in 2012 en 2013 blijkt dat ook voor [bedrijf 1] in 2012 en 2013 onjuiste aangiften OB, een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting of ten onrechte geen aangiften OB zijn ingediend. De FIOD heeft berekend welk nadeel de Belastingdienst door die fraude heeft geleden over 2012 en 2013, oftewel hoeveel te weinig belasting [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hierdoor hebben betaald. Bij [bedrijf 1] is dat aan vennootschapsbelasting in 2012 € 25.200,- en aan omzetbelasting in 2012 € 137.356,- en in 2013 € 135.680,-. [109] Het totaal aan te weinig betaalde belasting door [bedrijf 1] in 2012 en 2013 is dus € 298.236,-. De ten onrechte niet afgedragen geldbedragen zijn dus afkomstig van misdrijf. Ook bij [bedrijf 2] was sprake van fraude met de omzetbelasting waardoor het ten onrechte niet door [bedrijf 2] afgedragen bedrag afkomstig was van misdrijf. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat meerdere bedrijven hebben betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] omdat ze werden bedreigd. Dit laatste bedrag telt op tot in ieder geval € 63.172,66. [110]
4.4.2.
Onbekend gronddelict
In het dossier en door de officier van justitie is gesteld dat de valse facturen (onder meer) tot doel hadden om verschillende bedrijven vooraftrek van btw te laten claimen zonder dat deze btw op een later moment weer werd afgedragen, waardoor de overheid als “pinmachine” werd gebruikt. Uit de arresten van het hof in het onderzoek Lethe in de zaken tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] maakt de rechtbank op dat destijds in dat onderzoek per betrokken bedrijf is nagegaan hoeveel geld de Belastingdienst aan onterechte vooraftrek heeft verrekend of overgemaakt op de rekening van die bedrijven. In het onderzoek Styx ontbreekt zo’n berekening. De rechtbank kan daarom in deze zaak niet vaststellen of en in hoeverre geld afkomstig van onterechte vooraftrek btw is terechtgekomen op de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan.
Ook als een specifiek misdrijf waar het geld vandaan komt niet kan worden vastgesteld, kan witwassen van dat geld onder omstandigheden worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dat onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Het deel van het geld dat van de rekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] is opgenomen en waarvan geen specifiek gronddelict vast te stellen is, heeft óf een legale óf een onbekende criminele herkomst. Gezien de constructie die [boekhoudkantoor 1] gebruikte met meerdere bedrijven, katvangers en valse facturen, en de afwezigheid van legale bedrijfsactiviteiten, zoals hiervoor uitgebreid besproken, vindt de rechtbank dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen van het geld op/van genoemde rekeningen dat van de verdachten een verklaring over de herkomst van het geld mag worden verlangd. Verdachten hebben geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de opgenomen geldbedragen. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ook het deel waarvan niet specifiek kan worden vastgesteld dat het van belasting- of acquisitiefraude afkomstig is, van misdrijf afkomstig is.
4.4.3.
Verhulling van de herkomst en omzetting
Door een constructie op te zetten met katvangers bij meerdere bedrijven en valse facturen op te maken, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.2 heeft vastgesteld, heeft [boekhoudkantoor 1] steeds geprobeerd de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen. De Belastingdienst heeft in het boekenonderzoek bij [bedrijf 1] geconcludeerd dat de ontvangen betalingen op basis van valse facturen deels op dezelfde dag overgemaakt werden naar bankrekeningen van andere ondernemingen en deels op dezelfde dag contant werden opgenomen bij pinautomaten. Het grootste gedeelte van het geld dat is doorgestort is doorgestort naar de bankrekening van [bedrijf 2] . [111] Ook het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 2] werd steeds kort na binnenkomst opgenomen of overgeboekt. [112] Hetzelfde geldt voor het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 13] . [113] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de gelden die op de bankrekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] binnenkwamen kort na ontvangst vrijwel geheel contant zijn opgenomen of zijn doorgestort. Daarmee heeft [boekhoudkantoor 1] het uit misdrijf verkregen geld omgezet en overgedragen.
4.4.4.
Daderschap [boekhoudkantoor 1] en medeplegen verdachte
De rechtbank rekent het witwassen toe aan [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor bij de beoordeling van de eerste twee feiten over het daderschap heeft overwogen. Onder het toeziend oog van [medeverdachte 1] hebben meerdere medewerkers van [boekhoudkantoor 1] werkzaamheden, die binnen de normale bedrijfsvoering van het boekhoudkantoor vielen, ingezet voor een constructie waarmee beschikking werd verkregen over geld waarop [boekhoudkantoor 1] en de werknemers geen recht hadden. Vanwege die constructie, de onjuiste belastingaangiften en de betrokkenheid van verdachten daarbij moet ook voor alle verdachten bekend zijn geweest dat het overgeboekte en gepinde geld van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank merkt ook [verdachte] aan als medepleger van het witwassen. Hiervoor is al vastgesteld dat [verdachte] zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan de belastingfraude door [bedrijf 2] . Daarnaast geldt dat de belastingfraude door [bedrijf 1] niet had gekund zonder de mede door [verdachte] opgemaakte valse facturen. Ook heeft [verdachte] vervolgens geld dat van misdrijf afkomstig was gepind.
4.4.4.
Pleegperiode en gewoonte
De bewezenverklaarde periode van het witwassen begint op 3 mei 2010. Dat is de eerste datum waarop er geld wordt gepind vanaf de rekening van [bedrijf 13] , die op naam van katvanger [naam aandeelhouder bedrijf 13] stond en waarvan het bankpasje in handen was van [boekhoudkantoor 1] , zoals is vastgesteld onder 4.1.2 en 4.1.4. De verhulling van de herkomst van het geld heeft zich in ieder geval voortgezet tot en met de tenlastegelegde datum 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank beschouwt deze volledige periode als de periode waarbinnen het witwassen is gepleegd. Omdat de witwashandelingen stelselmatig en gedurende een periode van jaren plaatsvonden bij verschillende bedrijven vindt de rechtbank bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
4.4.5.
In de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
Dat [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers in de uitoefening van hun bedrijf en beroep hebben witgewassen kan worden bewezen. Deze strafverzwarende omstandigheid is pas met ingang van 1 januari 2015 opgenomen in de wet. Omdat het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor de inwerkingtreding van dit artikel heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank hierom geen zwaardere straf opleggen.
4.5.
Feit 5: Criminele organisatie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en belastingfraude. Voor de bewijsmiddelen voor dit feit verwijst de rechtbank naar de paragrafen hiervoor. De rechtbank bespreekt hierna het beoordelingskader, de organisatie en de rol van verdachten.
4.5.1.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had waaraan verdachte heeft deelgenomen. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap van dat doel.
4.5.2.
Organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [boekhoudkantoor 1] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. Daarvoor zijn verschillende bedrijven, op initiatief van medewerkers van [boekhoudkantoor 1] , op naam van katvangers gezet, terwijl (medewerkers van) [boekhoudkantoor 1] feitelijk bepaalde(n) wat er met en in die bedrijven gebeurde. De belastingaangiften werden gedaan door [boekhoudkantoor 1] . [boekhoudkantoor 1] deed de administratie en had vaak ook de beschikking over de bankgegevens en bankpas van die bedrijven. Eenmaal op naam van een katvanger, waren er in die bedrijven geen normale bedrijfsactiviteiten. De bedrijven factureerden onderling, zonder dat daar prestaties tegenover stonden. De bedrijven waren allemaal verbonden aan [boekhoudkantoor 1] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben samengewerkt zodat via [boekhoudkantoor 1] valsheid in geschrift en belastingfraude kon worden gepleegd en grote bedragen werden witgewassen. Zij vormden daarbij een dusdanig verband dat van een organisatie kan worden gesproken. Dat deze organisatie ook het doel had die misdrijven te plegen blijkt uit de opgezette constructies en het daadwerkelijk plegen van de misdrijven, zoals hiervoor is vastgesteld, welke activiteiten ook allemaal worden toegerekend aan [boekhoudkantoor 1] , de ‘paraplu’ waaronder deze activiteiten konden plaatsvinden. De organisatie heeft over langere periode bestaan en misdrijven gepleegd, zo blijkt uit de periode waarover de misdrijven hiervoor zijn bewezen. De organisatie kende een zekere structuur, waarbij verdachten hun eigen rol hadden.
4.5.3.
Rol van verdachten
Uit de bewijsmiddelen onder 4.1 blijkt dat [medeverdachte 1] de dagelijkse leiding had bij [boekhoudkantoor 1] . Hij adviseerde klanten, onderhield contact met hen en verdeelde de werkzaamheden over de andere werknemers. [medeverdachte 1] was betrokken bij de verkoop van ondernemingen aan katvangers en onderhield ook daarna contact met hen, bijvoorbeeld als er geld gepind moest worden.
[medeverdachte 2] was de directeur van [boekhoudkantoor 1] en kwam af en toe op het kantoor. Niet alleen heeft hij als directeur nagelaten toezicht te houden en misstanden te beëindigen, hij heeft zelfs actief meegedaan aan de strafbare gedragingen doordat hij een ander bedrijf waar hij zeggenschap over had ( [bedrijf 5 en 6] ) heeft gebruikt om – deels met behulp van valse facturen – niet zakelijke geldstromen naar aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde ondernemingen te laten lopen. Onder 4.1.2 werd al vastgesteld dat facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] werden betaald op de rekening van [bedrijf 5 en 6] . Daarnaast ontving [bedrijf 5 en 6] facturen van [bedrijf 13] en factureerde [bedrijf 4] aan [bedrijf 13] . Ook kwam al naar voren dat [bedrijf 4] facturen ontving van [bedrijf 2] .
[medeverdachte 3] was accountmanager bij [boekhoudkantoor 1] . Hij diende belastingaangiften voor klanten in en was hun aanspreekpunt. Ook was [medeverdachte 3] contactpersoon voor de Belastingdienst van [boekhoudkantoor 1] als boekhouder van klanten. Hij heeft een onjuiste belastingaangifte voor [bedrijf 1] ingediend. Hij heeft meerdere katvangers geregeld voor ondernemingen die door [boekhoudkantoor 1] zijn gebruikt. Hij heeft ze begeleid naar de Kamer van Koophandel, notaris en bank. Hij zorgde er zo voor dat (de medeverdachten van) [boekhoudkantoor 1] over diverse bankrekeningen en bankpassen kon(den) beschikken en gelden kon(den) laten storten op en pinnen van diverse bankrekeningen. Hij was het aanspreekpunt voor de katvangers, voor [bedrijf 11] , een partij waaraan door [bedrijf 1] werd gefactureerd en die aan [bedrijf 1] betaalde en voor de Belastingdienst. Door de Belastingdienst onjuiste informatie te geven zorgde hij ervoor dat [boekhoudkantoor 1] gedurende een langere periode haar gang kon gaan.
[verdachte] voerde de administratie in bij [boekhoudkantoor 1] en bracht nieuwe klanten aan. Op zijn werkplek is de USB-stick aangetroffen met daarop veel valse facturen, waarvan hij vaak degene is die het bestand het laatst heeft gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] valse facturen heeft opgemaakt. [verdachte] heeft ook regelmatig geld gepind van de lege bedrijven, soms samen met een katvanger.
[boekhoudkantoor 1] ten slotte was het boekhoudkantoor waarbinnen de hiervoor genoemde verdachten werkzaam waren en zoals gezegd de ‘paraplu’ waaronder de strafbare feiten werden gepleegd.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. De rechtbank komt tot deze periode omdat op eerstgenoemde datum katvanger [naam aandeelhouder bedrijf 13] directeur werd van [bedrijf 13] en de criminele organisatie in ieder geval vanaf die datum actief was. Op 17 oktober 2016 vond de doorzoeking plaats bij [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat de criminele organisatie vanaf die datum is opgehouden te bestaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen onder 4. bewezen dat
1. primair
verdachte, in de periode van 1 juni 2012 tot en met 27 juli 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk voor een ander een bij de Belastingwet voorziene
aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak voor:
- Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] , te weten eerste kwartaal 2012 en tweede kwartaal 2012,
onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en de mededaders telkens opzettelijk, op een bij de
Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de omzetbelasting over bovengenoemde tijdvakken
een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl het feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2. primair
verdachte, in de periode van 31 oktober 2012 tot en met 30 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van
- Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] , te weten derde kwartaal 2012 en vierde kwartaal 2012 en eerste kwartaal 2013,
niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
verdachte in de periode van 17 mei 2010 tot en met 25 april 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
1. DOC-007-06) de factuur "13-1022" van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] , gedateerd 02-09-2013, en
2. ( DOC-349-7A) de factuur "2014-008" van [bedrijf 1] aan [bedrijf 15] , gedateerd 28-02-2014, en
3. ( DOC-292-5) de factuur "26" van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16] , gedateerd 18-03-2013, en
5. ( DOC-258) de factuur "2012-001" van Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] aan [bestuur boekhoudkantoor 1] , gedateerd 04-04-2012, en
9. ( DOC-297) de factuur "HT2011-09.06" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 3] , gedateerd 29-09-2011, en
10. ( DOC-356, 1A) de factuur "AMN2010-201" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] , gedateerd 01-02-2010, en
11. ( DOC-356-5A) de factuur "HE2011-9.05" van [bedrijf 13] aan [bedrijf 5] en [bedrijf 6] , gedateerd 25-09-2011,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
verdachte in de periode van 17 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2, 3, 5, 9, 10 en 11) opzettelijk
voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen,
- ad 1, 2, 3, 5, 9, 10 en 11: dat op de facturen genoemde artikelen voor genoemde geldbedragen
in genoemde perioden zijn geleverd en/of dat genoemde werkzaamheden of diensten in genoemde perioden zijn verricht;
4.
verdachte in de periode van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf,
van EURO 2.646.799,00 te weten:
- inzake [bedrijf 1] EURO 206.290,00,
- inzake Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] EURO 670.700,00 en
- inzake [bedrijf 13] EURO 1.769.809,00,
de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft verworven en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij en zijn mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
5.
verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit verdachte, en
[boekhoudkantoor 1] ,
[medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] , en
[medeverdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- valsheid in geschrifte en
- ( gewoonte)witwassen en
- het doen van onjuiste belastingaangiften.

6.Strafoplegging

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een geldboete van € 10.000,-. De officier van justitie heeft in verband met de overschrijding van de redelijke termijn 3 maanden gevangenisstraf van haar oorspronkelijke strafeis afgetrokken.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank, als zij tot een bewezenverklaring komt, een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een maximale taakstraf op te leggen. De raadsman verzoekt de rechtbank de straf te matigen in verband met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, en de gezinssituatie van verdachte. Ook moet er in matigende zin rekening mee worden gehouden dat bij de aangiften omzetbelasting geen sprake was van benadeling en dat als de rechtbank alle pinmomenten aan verdachte toeschrijft voldoende is gebleken dat dat geld niet naar verdachte is gegaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft jarenlang onderdeel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich binnen het boekhoudkantoor [boekhoudkantoor 1] schuldig maakte aan belastingfraude, valsheid in geschrift en het witwassen van gelden. Bij het plegen van deze misdrijven werd op geraffineerde wijze gebruik gemaakt van klanten, zowel natuurlijke personen als bedrijven, van het boekhoudkantoor [boekhoudkantoor 1] . Daarbij hebben de verdachten hun positie ernstig misbruikt. Met het aantrekken van katvangers, het opstellen en sturen van valse facturen, het verwerken van valse facturen in de administraties van bedrijven en de daarop volgende fraude met belastingen hebben verdachten het vertrouwen in het economisch verkeer ernstig geschonden. Door de bewezenverklaarde belastingfraude is er aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Belastingdienst en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Ook hebben verdachten veel geld witgewassen, onder andere verkregen door de belastingfraude en doordat mensen door telefonische dreiging en door valse facturen zich gedwongen voelden te betalen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Zoals eerder overwogen legt de rechtbank geen zwaardere straf op voor het witwassen omdat verdachte in de uitoefening van een bedrijf heeft witgewassen. Het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor het witwassen heeft plaatsgevonden voordat deze omstandigheid als strafverzwarend in de wet is opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. De hoogste categorie die daarin benoemd wordt is de categorie met een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro of meer. Als uitgangspunt geldt daarvoor een gevangenisstraf van 24 maanden of meer. De rechtbank neemt op basis van het witgewassen bedrag en de bewezenverklaarde feiten als uitgangspunt voor alle verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 4] ) een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank zal verdachte ook een geldboete opleggen. De rechtbank vindt dit passend omdat het verdachte juist om geldelijk gewin lijkt te zijn gegaan.
De rechtbank vindt strafverzwarend dat verdachte, zelfs nadat hij in 2012 als verdachte in het onderzoek Lethe was gehoord, de strafbare feiten in de onderhavig zaak heeft gepleegd. Verdachte waande zich kennelijk onaantastbaar. De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de uiteindelijke veroordeling van verdachte in dat onderzoek, terwijl de feiten in het onderzoek Styx zich voor die veroordeling hebben voorgedaan en dus - in ieder geval in theorie - bij die eerdere veroordeling hadden kunnen worden afgedaan.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 30 maanden en een boete van € 10.000,- passend.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn trekt de rechtbank drie maanden van die gevangenisstraf af. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak en dat is niet aan verdachte te wijten. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 27 februari 2017. Dit is de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte ervan uitgaan dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 27 februari 2019, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 15 oktober 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim 2,5 jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding. Deels is die overschrijding te wijten aan de omvang van de zaak en deels aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor deze overschrijding krijgt verdachte een strafkorting van 10 procent. De rechtbank past deze korting toe op de gevangenisstraf en legt verdachte een gevangenisstraf op van 27 maanden.
Bijkomende straf
Omdat verdachte inmiddels meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen voor fraudedelicten en gezien de rol die hij heeft gespeeld in de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank het risico groot dat hij nadat hij vrijkomt opnieuw een vergelijkbare constructie optuigt of daaraan een bijdrage levert. De rechtbank ziet in dat risico aanleiding aan verdachte een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. De rechtbank vindt het aangewezen om personen als verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, uit dat beroep te weren. Dit verbod zal gelden voor drie jaar bovenop de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank ontzet de verdachte daarom voor vijf jaar en drie maanden uit het recht tot uitoefening van het beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder van een rechtspersoon.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23(oud), 24c (oud), 47, 57, 60, 63, 140, 225, 235, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
2. primair
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
3.
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
4.
medeplegen van gewoontewitwassen
en
medeplegen gewoontewitwassen in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf
5.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,- (tienduizend euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Legt als bijkomende straf op aan verdachte:
Ontzettingvan verdachte uit het recht tot de uitoefening van het
beroep van boekhouder, administrateur en bestuurder – middellijk of onmiddellijk - van een rechtspersoonvoor
5 (vijf) jaar en 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. M. Smit en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2021.

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis schetst de rechtbank in deze paragraaf de context van het onderzoek. Voor zover de rechtbank hierbij feiten vaststelt, worden deze in het oordeel van de rechtbank over het bewijs (par. 4) nog eens expliciet vastgesteld, met verwijzing naar de daarvoor gebruikte bewijsmiddelen.
2.De zaak van [medeverdachte 1] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:754.
3.De zaak van [verdachte] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:741.
4.In de voetnoten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen in het strafdossier. De vermelde paginanummers zijn de doorgenummerde paginanummers onderaan de pagina’s van het dossier. Het gaat telkens om processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders is vermeld. DOC staat steeds voor geschriften.
5.DOC-062, p. 2760 en 2761.
6.DOC-407, p. 4996.
7.DOC-064, p. 2764 en 2765.
8.AMB-001, p. 0449 en DOC-407, p. 4996.
9.DOC-396, p. 4946 en 4947.
10.IBN-007-02, p. 1329.
11.V-019-01, p. 1879.
12.DOC-062, p. 2760 en 2761 en DOC-064, p. 2764 en 2765.
13.V-019-01 p. 1879.
14.DOC-344, p. 4144 tot en met 4147 en DOC-180, p. 3410 en 3411.
15.V-091-01, p. 1877 en 1880.
16.G-057-01, p. 2225.
17.G-054-01, p. 2205 en 2206.
18.V-001-08, losbladig, p. 4.
19.V-019-01, p. 1879.
20.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
21.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
22.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
23.G-005-01, p. 1996 tot en met 1999.
24.G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
25.2-OPV-1, -p. 132.
26.G-005-01, p. 1999.
27.DOC-032, p. 2689 en DOC-033, p. 2690 en 2691.
28.G-007-01, p. 2014 en 2015.
29.DOC-333, p. 4142-4143.
30.G-007-01, p. 2016 en 2017.
31.DOC-093, p. 2872 tot en met 2874.
32.DOC-001, p. 2283.
33.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
34.V-011-01, tot en met p. 1815 tot en met 1820.
35.AMB-093, p. 0997 en DOC 402, p. 4970.
36.DOC-010, p. 2369 tot en met 2389.
37.V-012-01, p. 1826 en 1827.
38.G-022, p. 2076 tot en met 2079.
39.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
40.G-012, p. 2041 en 2042.
41.V-021-01, p. 1922 en 1923.
42.DOC-192, p. 3516 en 3517.
43.DOC-192, p. 3516.
44.AMB-046, p.0642 en DOC-304, p. 4042.
45.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
46.G-013-01, p. 2048, 2052 tot en met 2055.
47.DOC-190, p. 3511 tot en met 3513.
48.DOC-188, p. 3504 en 3505.
49.DOC-183, p. 3429.
50.DOC-078, p. 2809 tot en met 2811.
51.DOC-188, p. 3504 en 3505.
52.AMB-080, p. 0960 en 0961.
53.0-OPV-2, losbladig, p. 2 tot en met 4.
54.DOC-073, p. 2781 tot en met 2784.
55.AMB-009, p. 0498 tot en met 0508.
56.AMB-092, p. 0986, 0990, 0993, 0995 en 0996.
57.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513.
58.IBV-007-01, p. 1320 tot en met 1322.
59.V-019-01, p. 1878 en 1879.
60.IBN-007-02, p. 1329 tot en met 1332.
61.IBN-007-01, bijlage A, p. 1324 tot en met 1327 en IBN-007-002 p 1331.
62.AMB-066, p. 0862 tot en met 0871 en bijlage 5. p. 0878 tot en met 0915, en DOC 356-5B, p. 4573, DOC 354-11B, p. 4519, DOC-359A-1B, p. 4708, DOC 359-3B, p. 4714, DOC-357-8B, p. 4642, DOC 346-1B, p. 4348 en DOC 356-11B, p. 4591.
63.DOC-295, p. 3974 tot en 4033, AMB-092, p.0986 en 0996 en DOC-191 en DOC-191A, p. 3514 en 3515.
64.AMB-052, bijlage 16, p. 0812.
65.AMB-052, p. 0668 tot en met 0684.
66.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
67.Proces-verbaal van de terechtzitting.
68.DOC-001, p. 2283 tot en met 2289.
69.V-011-01, tot en met p. 1818 en 1820.
70.Index Documenten, p. 2270 en DOC-007-06.
71.AMB-066, p. 862, 863 en 865, en DOC-344-48A, p. 4314.
72.DOC-344-48B, p. 4315.
73.DOC 210. p. 3595 en 3596.
74.AMB-066, p. 0862, 0865 en 0866 en DOC-349-6A tot en met -7E, p. 4455 tot en met 4465.
75.DOC-349-1A tot en met -7E, p. 4440 tot en met 4465.
76.DOC-195, p. 3525.
77.DOC-292-5, p. 3970.
78.DOC-352-1A tot en met 5B, p. 4485 en 4501.
79.AMB-043, p. 0627 en 0628.
80.V-011-01, p. 1819.
81.DOC-330, p. 4129 tot en met 4133.
82.G-048-01, p. 2162 en 2163.
83.G-061-01, p. 2248 tot en met 2251.
84.DOC-258, p. 3740.
85.AMB-043, p. 0627 en IBN-007-01, bijlage A. p. 1324 tot en met 1327.
86.DOC-357-1A tot en met 1C, p. 4602 tot en met 4604.
87.DOC-076, p. 2788 tot en met 2790.
88.AMB-066 p. 0862, 0863, 0868 en 0869 en bijlage 5, p. 0908 tot en met 0910.
89.AMB-048, p. 0659 en DOC-297, p. 4635.
90.AMB-066, p. 0862 en 0870, en bijlage 5, p. 0908, AMB-098 p. 1013 en DOC-359A-7A tot en met -7F, p. 4725 tot en met p.4730.
91.G-012-01, p. 2044.
92.V-008-02, p. 1785 en 1786.
93.DOC-356-1A tot en met -1C, p. 4560 tot en met 4563.
94.DOC-295, p. 3978 en BOB-032-01 en -02, p. 1185 en 1186.
95.AMB-063, p. 0848 en 0849 en AMB-046, p. 0645.
96.DOC-356-5A tot en met -5C, p. 4572 tot en met 4574.
97.DOC-295, p. 4007.
98.AMB-066, p. 862, 868 en 869 en DOC-356-1A en 1B, p. 4560 en 4561.
99.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513 en DOC-130, p. 3032 tot en met 3034.
100.DOC-078, p. 2805, 2806, 2810 en 2811 en DOC-062, p. 2760.
101.AMB-010, p. 0509 en 0510 en DOC-131, p. 3036.
102.AMB-066, p. 0869 en DOC 357-1A, p. 4602.
103.DOC-078 p. 2805.
104.DOC-076, p. 2790 en 2791, AMB-066, p. 0869, DOC-357-2A, p. 4605 en DOC-357-7A, p. 4635.
105.DOC-076, p. 2791 en 2793, AMB-066, p 0869, DOC-357-6A, p. 4629 en DOC-357-8A, p. 4641.
106.DOC-076, p. 2797 en 2798, AMB-066, p. 0869, DOC-357-12A, p. 4662.
107.AMB-018, p. 0540 tot en met 0552.
108.5-OPV-1, p. 0330 en DOC-077, p. 2801 tot en met 2804, DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
109.AMB-018, p. 0540 tot en met 0551.
110.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513 (toelichting: het door [naam haven] overgemaakte bedrag heeft de rechtbank niet meegenomen in de berekening omdat zij niet verklaren te zijn afgeperst).
111.DOC-001, p. 2289 tot en met 2291.
112.DOC-076, p. 2788 tot en met 2800.
113.DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.