4.2.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte als bestuurder van [naam bedrijf] een groot geldbedrag aan de boedel heeft onttrokken. Uit het kasboek is gebleken dat in 2012 minimaal € 400.000,- contant aan de boedel is onttrokken, zonder dat daarvoor een deugdelijke onderbouwing was in de administratie van de vennootschap. Volgens de curator was het evident dat de handelwijze van verdachte op termijn zou leiden tot een faillissement en daarmee was het faillissement voorzienbaar. Omdat de geldstromen niet (juist) in de administratie zijn opgenomen, is het onmogelijk om precies de hoogte van de onttrekkingen te bepalen. Het bedrag van € 400.000,- is de ondergrens, want ook in 2013 en 2014 zijn er contante onttrekkingen geweest. Daarnaast heeft verdachte niet voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie en tot het overleggen daarvan aan de curator. Daardoor konden de rechten en verplichtingen van schuldeisers niet volledig in kaart gebracht worden en werden hun rechten verkort. Als bestuurder had verdachte zicht moeten houden op de geldstromen. Zij had daarin een eigen verantwoordelijkheid en kan zich niet verschuilen achter haar boekhouder [naam boekhouderkantoor] .
4.2.2.Standpunt verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit. Voor het verwijt dat verdachte geld aan de boedel heeft onttrokken, geldt dat de pinopnames als uitgangspunt genomen moeten worden. Uit de bankafschriften over 2012 blijkt dat in dat jaar € 94.122,- is gepind. Volgens het kasboek is dat € 140.000,-. Het kasboek klopt dus niet en kan niet als uitgangspunt worden gebruikt. De pinopnames waren voor de aanschaf van schoonmaakproducten en het uitbetalen van loon aan werknemers die geen bankrekening hadden. Bovendien heeft verdachte bijna € 500.000,- geleend. Dit bedrag had bij de liquide middelen meegenomen moeten worden bij de vaststelling van de omvang van de onttrekkingen. Verdachte had het faillissement ten tijde van de veronderstelde onttrekkingen niet kunnen voorzien. Zij had dus ook geen (voorwaardelijk) opzet op de benadeling van de schuldeisers. Tot de datum van het faillissement was het handelen van verdachte niet gericht op een aanstaand faillissement. Zij is juist leningen aangegaan om het bedrijf te redden. Er is dus ook geen sprake van onzakelijke onttrekkingen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Dat de administratie niet helemaal op orde was komt door slecht inzicht en een verkeerd gekozen boekhouder, niet omdat het opzet van verdachte daarop was gericht. Zij heeft wel degelijk een administratie gevoerd en aan de curator verstrekt, alleen was die niet conform.
4.2.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte als bestuurder van de – inmiddels failliete – onderneming [naam bedrijf] geld aan de boedel heeft onttrokken zonder zakelijke grondslag en dat zij geen deugdelijke administratie van [naam bedrijf] heeft bijgehouden en tevoorschijn gehaald. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte wist en heeft aanvaard dat daardoor de kans groot was dat schuldeisers werden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheid (‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers’). De hiervoor gebruikte bewijsmiddelen staan steeds in de voetnoten.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] . In de periode van 1 maart 2011 tot en met 1 augustus 2012 had zij een medebestuurder, [naam medebestuurder] .Op 4 maart 2014 is [naam bedrijf] failliet verklaard.
Boekhouding voldoet niet aan wettelijke eisen
Op verdachte als bestuurder rustte de verplichting tot het voeren van een deugdelijke boekhouding die voldoet aan de eisen van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt vast dat verdachte aan deze verplichting niet heeft voldaan. Uit de aangifte van de curator volgt dat hij administratie van de onderneming heeft gekregen, maar dat het op grond daarvan voor de curator niet goed mogelijk was om de staat van de boedel op de datum van het faillissement vast te stellen. Er was een kasboek, maar onderliggende documenten ontbraken. De boekwaarde van de inventaris en overige materiële activa kwam niet overeen met de werkelijkheid. Volgens de jaarrekening 2012 zou de inventaris een boekwaarde van € 148.949,- hebben en de overige materiële activa € 13.273,-, maar verdachte heeft tegenover de curator verklaard dat er buiten de kantoorinventaris geen bedrijfsmiddelen voorhanden waren.Uit de verklaring van de curator volgt dat het bedrijf tot 2013 op papier goed draaide. Hij merkt als grootste probleem in de boekhouding aan dat er volgens de balansen per 2012 en 2013 voor vele honderdduizenden euro’s aan inventaris en computers aanwezig zouden zijn, die er in werkelijkheid nooit zijn geweest. Volgens de curator was sprake van bedrieglijke bankbreuk bij [naam bedrijf] omdat in de administratie inkoopfacturen waren geboekt van zaken die in werkelijkheid nooit zijn ingekocht. Een crediteur ziet in een bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarrekening dan een positief eigen vermogen dat er in werkelijkheid niet is en wordt daarmee benadeeld.Uit de quickscan van de curator volgt dat de administratie van [naam bedrijf] een rommelige indruk maakte. Er was geen overzicht op debiteuren en crediteuren en het grote aantal betalingsherinneringen, sommaties, dwangbevelen en dagvaardingen wijst op een slecht inzicht in de te betalen facturen. Personeelsleden vertelden dat ze vaak te laat of niet volledig werden uitbetaald en dat ze niet altijd loonstroken kregen.
Onzakelijke onttrekkingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 2012 tot aan het faillissement grote onzakelijke onttrekkingen aan de bankrekening van [naam bedrijf] heeft gedaan. Het exacte bedrag aan onttrekkingen kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. De rechtbank gaat, anders dan de officier van justitie, niet uit van het kasboek. Daarvan is namelijk gebleken dat het niet klopt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij ongeveer € 200.000,- contant heeft opgenomen.Uit de quickscan van de curator blijkt ook dat regelmatig grote bedragen contant werden opgenomen. In 2012 is € 148.280,- opgenomen (dit volgt uit een grootboekoverzicht) en in de maanden januari en februari 2014 € 14.650.- (dit volgt uit de bankadministratie). In mei 2013 wordt € 45.000,- overgeboekt naar de privérekening van verdachte en in totaal € 9.000,- naar Turkse bankrekeningen (dit blijkt ook uit de bankadministratie).De overboekingen naar de privérekening van verdachte hebben de omschrijving “verbouwing” of “verbouwing betalingen”.Voor deze opnames heeft de curator in de administratie geen zakelijke onderbouwing gevonden en naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte die ook op zitting onvoldoende gegeven.Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij een deel van de contante opnamen heeft gedaan om (voorschotten op) loonbetalingen te doen aan personeel en voor de aanschaf van schoonmaakartikelen. Ook zou zij leningen aan haar personeel hebben verstrekt. Op basis van de boekhouding zijn deze bestedingen niet te verifiëren. Bovendien verklaart dit niet alle contante opnamen. De overboekingen naar de privérekening van verdachte met als omschrijving “verbouwing” of “verbouwing betalingen” waren kennelijk bedoeld voor privébetalingen door verdachte. De rechtbank stelt daarmee vast dat deze kosten niet ten laste van [naam bedrijf] hadden mogen komen. De rechtbank merkt deze opnamen en overboekingen daarom aan als niet zakelijk; ze zijn niet gedaan in het kader van de normale bedrijfsvoering van [naam bedrijf] .
Ter bedrieglijke verkorting en faillissement voorzienbaar
Het tekort in het faillissement was volgens de curator circa € 700.000,-. De curator stelt vast dat de oorzaak van het faillissement is dat verdachte veel meer geld aan het bedrijf heeft onttrokken dan het bedrijf kon dragen. Als deze onttrekkingen niet waren gedaan dan was het bedrijf waarschijnlijk niet failliet gegaan. Volgens de curator zou het in de loop van 2013 voor verdachte duidelijk moeten zijn geweest dat het bedrijf op een faillissement afstevende. Toen ontstonden er namelijk acute betalingsproblemen en kon ook de Belastingdienst niet meer worden betaald. In de administratie heeft hij veel aanmaningen aangetroffen.Ook uit de verklaring van [getuige 1] , medewerkster van [naam bedrijf] , volgt dat [naam bedrijf] er in 2012 nog goed voor stond, maar dat vanaf 2013 betalingen aan crediteuren werden gestorneerd omdat er geen geld op de bankrekening stond. In mei 2013 werd het vakantiegeld niet uitbetaald en vanaf de zomer 2013 werden de lonen niet op tijd betaald.De rechtbank vindt dat verdachte in ieder geval vanaf mei 2013 onzakelijke onttrekkingen heeft gedaan terwijl zij vanwege de diverse betalingsproblemen wist dat het slecht ging met het bedrijf en dat een faillissement aanstaande was. Door op dat moment geld uit het bedrijf te halen, heeft zij ervoor gezorgd dat er voor de schuldeisers in het faillissement minder te verdelen was en dat kan haar niet zijn ontgaan. Maar ook eerder al, in 2012, moet verdachte hebben geweten dat door op dat moment geld uit het bedrijf te halen en (daarvan) geen deugdelijke boekhouding bij te houden, de kans groot was dat ze daarmee schuldeisers zou benadelen. Die kans heeft zij kennelijk aanvaard.
Dat dit risico zich ook heeft verwezenlijkt, blijkt wel uit het feit dat de onderneming forse betalingsproblemen kreeg na de grote contante opnamen in 2012. Dat weerhield verdachte er echter niet van om ook in 2013 en 2014 nog onttrekkingen te doen. Bij verdachte was dus tenminste voorwaardelijk opzet op het verkorten van de rechten van schuldeisers vanaf januari 2012. Daaraan doet niet af dat verdachte ook flinke bedragen aan privégeld en geleend geld in de onderneming heeft (terug)gestort. Het kwaad was toen immers al geschied. De onderneming verkeerde op dat moment al in zwaar weer door toedoen van verdachte als gevolg van de onzakelijke onttrekkingen (en bijvoorbeeld niet door tegenvallende bedrijfsresultaten).
Ook door het niet voeren van een volledige en juiste administratie, waardoor zij ook geen volledige en juiste administratie aan de curator kon geven, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers hierdoor werden benadeeld. Alleen al vanwege het feit dat zij zelf geen administratie bijhield van de vele contante onttrekkingen, wist zij dat haar administratie niet volledig was. Dit is bij uitstek een verantwoordelijkheid van de bestuurder. Verdachte kan zich hierbij niet verschuilen achter slecht inzicht of een dubieuze boekhouder.
De administratieplicht is er onder andere voor bedoeld de financiële positie van de failliete onderneming snel inzichtelijk wordt en dat openstaande vorderingen zo veel en zo snel mogelijk kunnen worden afgewikkeld. Verdachte heeft dit als ondernemer kunnen en moeten weten.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte hierin heeft samengewerkt met iemand anders. Van medeplegen wordt zij daarom vrijgesproken.