ECLI:NL:RBAMS:2021:5848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
13/197065-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid na vernieling van goederen

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen en beschadigen van goederen. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte onder andere een fiets en een deurtje van een boot heeft vernield, evenals een kunstwerk en een prullenbak. Tijdens de zitting op 8 april 2021 werd vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, waardoor zijn gedragingen ten tijde van de feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank volgde het advies van de psychiater en verklaarde de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, kreeg een schadevergoeding van € 75,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank besloot ook dat het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang moest worden opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/197065-20 (A) en 13/276159-20 (B)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboortedag] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht en op de terechtzitting van 21 januari 2021 zijn gevoegd, worden als respectievelijk zaak A (13/197065-20) en zaak B (13/276159-20) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Gerson, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A, feit 1
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak A, feit 2
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur(tje) van een boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak B
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
- een kunstwerk/een 'Dreamchatcher' en/of
- een prullenbak,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [slachtoffer3] , gelegen aan de [adres] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A onder 1 en 2 en zaak B tenlastegelegde feiten.
De raadsvrouw heeft zich in zaak A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voorzover het de bewezenverklaring betreft.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde feit naar voren gebracht dat de prullenbak niet onbruikbaar is geworden door het plassen en zij heeft verzocht om verdachte van dat feit vrij te spreken.
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de door verdachte ter terechtzitting van 8 april 2021 afgelegde bekennende verklaring ten aanzien van zaak A. In zaak B heeft verdachte bekend dat hij de dreamcatcher in de prullenbak heeft gegooid. De rechtbank gaat er van uit dat het kunstwerk daardoor is beschadigd. Verdachte heeft ontkend te hebben geplast, maar gelet op de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte tegen de prullenbak heeft geplast en ook dat de prullenbak daardoor niet meer kon worden gebruikt. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Zaak A, feit 1
op 29 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggemaakt
Zaak A, feit 2
op 29 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deurtje van een boot, die aan [slachtoffer2] toebehoorde heeft beschadigd
Zaak B
op 31 oktober 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een kunstwerk (een dreamcatcher) heeft beschadigd en een prullenbak onbruikbaar heeft gemaakt, die toebehoorden aan de [slachtoffer3] , gelegen aan de [adres] .

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Door psychiater J. Neeleman is psychiatrisch onderzoek verricht naar de persoon van de verdachte, waarvan de resultaten zijn weergegeven in een rapport van 24 maart 2021. De deskundige komt tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een psychose met veel positieve symptomen, hoogstwaarschijnlijk van schizofrene origine. Daarnaast is er, waarschijnlijk secundair aan de psychose, sprake van problemen met middelengebruik van onbekende ernst.
Volgens de deskundige beïnvloedde de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ten tijde van de feiten was zijn gedrag overheersend en onontkoombaar bepaald door zijn psychose en dan met name door de paranoïde betrekkingswanen met hallucinaties als onderdeel daarvan. De deskundige adviseert om verdachte de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
De rechtbank is van oordeel - net als de officier van justitie en de raadsvrouw - dat de bewezen geachte feiten verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend en dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte is om die reden niet strafbaar en de rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De vordering van de benadeelde partij

In zaak A, feit 1 vordert de benadeelde partij [slachtoffer] € 75,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. Verdachte heeft zich bereid verklaard de schade te vergoeden. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Aangezien verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd zal aan verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

8.De voorlopige hechtenis

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, wegmaken
Zaak A, feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen
Zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 75,-aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2020, het moment van het ontstaan van de schade, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.