ECLI:NL:RBAMS:2021:5846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
13/181127-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot diefstal in een supermarkt te Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en poging tot diefstal. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het stelen van een geldbedrag van ongeveer 265 euro uit een Albert Heijn in Amsterdam op 11 juli 2020, waarbij hij de kassière bedreigde met een baksteen. Daarnaast werd hij beschuldigd van het stelen van twee blikjes Red Bull op 10 juli 2020 en het proberen open te breken van een kassalade op dezelfde dag. Tijdens de zittingen op 14 oktober 2020 en 10 februari 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten bewezen had gepleegd. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege een psychotische stoornis, veroorzaakt door cannabisgebruik. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 263 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de kassière, voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 2.178,07, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/181127-20
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 oktober 2020 en 10 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
diefstal met (bedreiging van) geweld van een geldbedrag (ongeveer 265 euro) op 11 juli 2020 in een Albert Heijn te Amsterdam, waarbij (de dreiging van) het geweld bestond uit het dicht op de servicebalie medewerker [slachtoffer] te staan, haar een baksteen of stoeptegel te tonen en dreigen haar hiermee op het hoofd te slaan.
Feit 2
diefstal van twee blikjes Red Bull op 10 juli 2020 in de Albert Heijn aan het [locatie] te Amsterdam.
Feit 3
poging tot diefstal van een geldbedrag in de Albert Heijn aan het [locatie] te Amsterdam op 10 juli 2020, door te proberen een kassalade te openen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er in geen sprake is geweest van een begin van uitvoering en daarnaast dat het een ondeugdelijke poging betrof. De kans van slagen van een diefstal is nihil wanneer je slechts met een hand aan een dichte kassalade trekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht net als de officier van justitie alle ten laste gelegde feiten bewezen.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft met een hand getrokken aan een kassalade van een op dat moment onbemande kassa. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvormen gericht op de voltooiing van de voorgenomen diefstal, waarmee sprake is van een begin van uitvoering. Van een absoluut ondeugdelijke poging is bovendien geen sprake. Er kan van de hiervoor genoemde uitvoeringshandeling die verdachte heeft verricht niet worden gezegd dat deze in geen geval tot succes kon leiden, temeer de kassalade met een geldbedrag was gevuld ten tijde van de handeling. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1
op 11 juli 2020 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 265 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Albert
Heijn, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (medewerker servicebalie), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door dicht op die [slachtoffer] te gaan staan en die [slachtoffer] een stoeptegel te tonen en tegen die [slachtoffer] te zeggen "doe de kassa open of ik sla die baksteen op je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
feit 2
op 10 juli 2020 te Amsterdam, twee blikjes Red Bull, die toebehoorden aan winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [locatie] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
feit 3
op 10 juli 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, dat toebehoorde aan winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [locatie] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, zich over een kassa heeft gebogen en die kassalade heeft vastgepakt en die kassalade heeft trachten te
openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van de volgende rapportage.
Psychiatrisch onderzoek van 13 oktober 2020, opgemaakt door M. van Westen, psychiater in opleiding, onder supervisie van S. Frehe, psychiater:
De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De ernst van de door cannabisgebruik geluxeerde psychotische symptomen heeft het gedrag van betrokkene in zeer ernstige mate beïnvloed en kan hem zodoende ook maar in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige op dit punt over en maakt dit tot haar eigen oordeel. De onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten kunnen verdachte daarom wegens een psychotische stoornis in verminderde mate worden toegerekend.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 348 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft hij gevorderd hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht om te zetten in een taakstraf met eventueel nog een voorwaardelijke taakstraf. Subsidiair heeft zij verzocht een gevangenisstraf van een veel kortere duur op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De raadsvrouw heeft bepleit dat het dreigen met de steen van korte duur is geweest, waardoor de ogenschijnlijke ernst van het feit wordt gerelativeerd. Voorts heeft het traject van de zorgmachtiging lang geduurd en als dat sneller was verlopen had de voorlopige hechtenis wellicht ook korter geduurd. Verdachte is meewerkend en heeft een goed familienetwerk om zich heen. Indien aan verdachte een straf wordt opgelegd conform de eis van de officier van justitie, dan zal aan verdachte geen Verklaring omtrent gedrag (VOG) worden afgegeven. Mogelijk zal een lagere straf de afgifte van een VOG niet in de weg staan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij hij met een stoeptegel in zijn hand heeft gedreigd deze op het hoofd van de kassière te zullen slaan, om zich een geldbedrag uit de kassa te kunnen toe-eigenen. Dit is een ernstig strafbaar feit. Bovendien is hierdoor een bedreigende situatie gecreëerd waarmee verschillende omstanders zijn geconfronteerd. Een overval als deze wordt als schokkend ervaren door de samenleving in het algemeen en door winkelmedewerkers in het bijzonder. Hierdoor nemen binnen de samenleving gevoelens van onveiligheid toe. Dergelijke misdrijven kunnen daarnaast ernstige psychische gevolgen hebben voor het slachtoffer waar het (dreigende) geweld zich specifiek op richt. [slachtoffer] heeft in haar slachtofferverklaring ter zitting aangegeven dat zij na de overval angstaanvallen heeft gehad en bang was naar buiten te gaan. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van twee blikjes Red Bull en een poging tot diefstal uit een kassalade. Dit zijn hinderlijke en overlastgevende feiten. Verdachte heeft er met zijn handelen destijds blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 oktober 2020. Hieruit blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor een winkeloverval met licht geweld/bedreiging met geweld vermelden de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Voor een eenvoudige winkeldiefstal met recidive vermelden de oriëntatiepunten een geldboete van € 200,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Uit het in rubriek 7 vermelde psychiatrisch onderzoek van 13 oktober 2020 leidt de rechtbank – verkort weergegeven – het volgende af.
De klinische inschatting samen met de risicotaxatieinstrumenten voorspellen een laag risico op recidive als betrokkene behandeling en begeleiding blijft volgen, medicatie gebruikt zo lang dat nodig wordt geacht, zich van cannabis onthoudt en de afspraken met hulpverlening en zijn familie nakomt. Gezien een adequaat behandeltraject minimaal 1 jaar zal duren en er andere sociale risicofactoren (schulden bedrijf, deels negatief netwerk) zijn biedt een zorgmachtiging van een half jaar onvoldoende zekerheid. Tevens is te verwachten dat een zorgmachtiging na een half jaar niet meer nodig (ervan uitgaande dat betrokkene voldoende heeft meegewerkt aan behandeling) is terwijl de behandeling dan nog niet volledig zal zijn afgerond. Toezicht van een reclasseringsorganisatie voor de duur van twee jaar in het kader van een voorwaardelijke straf naast een zorgmachtiging is daarom aan te bevelen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 4 februari 2021. De reclassering rapporteert dat sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, eind oktober 2020, verdachte in behandeling is bij de Forensische Polikliniek van Inforsa. Hij is gestopt met het roken van cannabis, neemt afstand van zijn blowende kennissen en hij is psychisch stabiel. Verdachte woont bij zijn vader en stiefmoeder en kan gaan werken bij het bedrijf waar ook zijn vader werkt. Daarnaast krijgt hij veel steun van zijn ter zitting aanwezige zus, die hem helpt met zijn financiën. Ook het opgelegde contact- en locatieverbod en het locatiegebod heeft verdachte goed nageleefd. Al met al is de reclassering van mening dat betrokkene zich goed inzet om herhaling in de toekomst te voorkomen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard tot medewerking aan de in het advies genoemde voorwaarden.
De rechtbank acht de conclusies van het deskundigenonderzoek en het advies van de reclassering overtuigend, neemt deze over en maakt deze tot haar oordeel.
De rechtbank is gelet op de ernst van de feiten van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. Voorts oordeelt de rechtbank dat er gelet op het voorgaande aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht het passend en geboden om een gevangenisstraf op te leggen van 365 dagen waarvan 263 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden conform het advies van de reclassering.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.027,07 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade en de kosten voor de psycholoog kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan inkomensverlies heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en verzocht de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de kosten voor de psycholoog heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet schade beperkend heeft gehandeld. Het bedrag aan inkomensverlies is niet voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij verzocht om het bedrag te matigen aangezien dit wat haar betreft aan de hoge kant is.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de kosten voor de psycholoog niet door de zorgverzekeraar worden vergoed en zal de benadeelde partij voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het bedrag aan inkomstenverlies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en daarom zal zij de vordering voor dit deel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.178,07 bestaande uit een bedrag van € 1.178,07 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

10.Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.178,07.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Ten aanzien van feit 2:
diefstal
Ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderd vijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
263 (tweehonderd drieënzestig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich conform de afspraken met zijn toezichthouder bij Reclassering Inforsa op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, wordt veroordeelde verplicht zich te laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot
betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.178,07(tweeduizend honderdzevenentachtig euro en zeven eurocent), te vermeerderen
met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voormeld bedrag bestaat voor € 1.178,07 uit materiële en voor € 1.000,- uit immateriële schade. De toegewezen materiële schade bestaat uit het bedrag aan inkomsten verlies.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is en het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staat€ 2.178,07 (tweeduizend honderdachtenzeventig euro en zeven eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
31 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A. Das, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2021.
[(...)]