ECLI:NL:RBAMS:2021:5843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
21/5424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) in samenhang met artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De officier van justitie verzocht om een machtiging voor een periode van zes maanden, waarbij verschillende relevante documenten waren ingediend ter ondersteuning van het verzoek, waaronder medische verklaringen en rapporten van deskundigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2021, waarbij de cliënt, zijn advocaat, de officier van justitie en verschillende deskundigen aanwezig waren. De advocaat van de cliënt betwistte het verzoek en stelde dat er niet voldaan was aan de criteria voor onvrijwillige opname, en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en een verstandelijke beperking, wat leidt tot ernstig nadeel en risico voor de veiligheid van anderen.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat opname en verblijf niet geschikt waren om het ernstige nadeel te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat niet voldaan was aan de criteria en doelen van verplichte zorg zoals vastgelegd in de Wzd. Het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd aangegeven dat beroep in cassatie openstaat voor de betrokken partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Strafrecht
Locatie: Amsterdam
Verzoekschrift tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf (artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg (Wfz) jo. art. 24 Wet zorg en dwang (Wzd))
Rekestnummer: 21/5424
Beschikking van de rechtbank op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wzd, ten aanzien van:
[cliënt],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats]
hierna te noemen: cliënt.

1.Procesverloop

1.1.
De officier van justitie heeft verzocht een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van cliënt voor de duur van zes maanden te verlenen. Dit verzoekschrift is op 27 augustus 2021 bij de rechtbank binnengekomen. Bij het verzoekschrift zijn onder meer de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring van 1 juni 2021;
  • de politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van cliënt die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel;
  • het Pro Justitia rapport van 28 juni 2021;
  • het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 24 augustus 2021;
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 september 2021 in het gebouw van de rechtbank Amsterdam.
1.3.
Ter zitting zijn aanwezig en worden gehoord:
  • cliënt;
  • de mentor van cliënt mevrouw [persoon 1] ;
  • de advocaat van cliënt, de heer mr. W.A.L. de Boer;
  • de officier van justitie, drs. mr. C. Nij Bijvank;
  • de deskundige, mevrouw E. Stam, psycholoog
  • de deskundige, de heer N. Rühl, psychiater;
  • de reclasseringswerker, mevrouw C.S. Pruis;
  • de vertegenwoordiger van het CIZ, mevrouw [persoon 2] .

2.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft ter zitting de rechtbank verzocht het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot de opname en verblijf van cliënt af te wijzen.

3.Standpunt van cliënt

De advocaat van cliënt heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen. Er is niet voldaan aan de criteria voor onvrijwillige opname. Er moet altijd gekeken worden naar minder ingrijpende maatregelen dan in de Wzd is vastgesteld. Cliënt is wel degelijk bereid om onder toezicht van GGZ verpleegkundigen en een psychiater te blijven.

4.Beoordeling

4.1.
Cliënt lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en een verstandelijke beperking.
4.2.
Deze stoornissen leiden tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of aanzienlijk risico op de situatie dat de algemene veiligheid van personen in gevaar is.
4.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat opname en verblijf, als bedoeld in artikel 24 van de Wzd, om ernstig nadeel te voorkomen niet geschikt is. Een opname en verblijf biedt geen oplossing voor de problematiek van cliënt en vanwege het gevaar voor herhaling biedt het kader van een rechterlijke machtiging onvoldoende waarborgen voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen cliënt bij vonnis van 28 september 2021 tbs met dwangverpleging opgelegd.
4.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet zorg en dwang. Het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en het verblijf zal dan ook worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Wijst afhet verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf.
Deze beslissing is op 28 september 2021 gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor betrokkene en officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.