ECLI:NL:RBAMS:2021:5799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
13/252626-19 (A) en 13/669056-19 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige beroving en aanranding in Amsterdam met meerdere verdachten

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 15 januari 2019 samen met een medeverdachte een vrouw in Amsterdam gewelddadig heeft beroofd. De verdachte is veroordeeld tot 16 maanden gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouw heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen en haar heeft beroofd van onder andere een iPhone en 360 euro. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals letselverklaringen en bankafschriften. De verdachte heeft de feiten ontkend en zijn raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten gerechtvaardigd. De rechtbank heeft ook de impact van de feiten op het slachtoffer meegewogen, waaronder psychisch leed en de gevolgen voor haar dagelijks leven. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/252626-19 (A) en 13/669056-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Berkel naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat mevrouw [naam 1] , medewerker bij Slachtofferhulp Nederland, namens benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 18 september 2020 – ten laste gelegd dat:
zaak A
1
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging, althans alleen, een iPhone X en/of oordoppen en/of oorbellen en/of een iPhone oplader en/of sigaretten en/of een aansteker en/of twee lippenstiften en/of een Turks paspoort en/of een ov-chipkaart en/of een pinpas en/of een
telefoon en/of EUR 360,00, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] de woorden toe te voegen “kom we gaan pinnen” en/of die [slachtoffer] (meermalen) met de platte hand en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [slachtoffer] uit een voertuig te trekken en/of die [slachtoffer] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of gas te geven en/of weg te rijden terwijl die [slachtoffer] op de motorkap van het voertuig zat en/of die [slachtoffer] van de motorkap van het voertuig te trekken;
en/of
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een iPhone X en/of oordoppen en/of oorbellen en/of een iPhone oplader en/of sigaretten en/of een aansteker en/of twee lippenstiften en/of een Turks paspoort en/of een ov-chipkaart en/of een pinpas en/of een telefoon en/of EUR 360,00, in elk geval enig goed, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [slachtoffer] de woorden toe te voegen “kom we gaan pinnen” en/of die [slachtoffer] (meermalen) met de platte hand en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [slachtoffer] uit een voertuig te trekken en/of die [slachtoffer] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of gas te geven en/of weg te rijden terwijl die [slachtoffer] op de motorkap van het voertuig zat en/of die [slachtoffer] van de motorkap van het voertuig te trekken;
2
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer] (meermalen) met de platte hand en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [slachtoffer] uit een voertuig te trekken en/of die [slachtoffer] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of (daarbij) (meermalen) in een (rijdend) voertuig onverhoeds de blote borst (onder de kleding) en/of de blote vagina (onder de kleding) van die [slachtoffer] met zijn hand te vast te pakken en/of te strelen, althans te betasten;
zaak B
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer verpakkingen sushi en/of een flesje frisdrank, althans een of meer levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging Osdorpplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
2.2.
Verbeterde lezing tenlastelegging
De rechtbank leest in de eerste regel van het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde “een iPhone X en/of oordoppen” als “iPhone X oordoppen”, omdat gelet op de overige inhoud van de tenlastelegging en de tekst voorafgaand aan de wijziging van de tenlastelegging ter zitting, van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het in zaak A primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe gewezen op de aangifte die wordt ondersteund door de letselverklaring, een bankafschrift waaruit blijkt dat aangeefster 360 euro heeft opgenomen en het feit dat de telefoon van de aangeefster daags na het incident te koop is aangeboden bij Used Products. Nu de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de diefstal voldoende wordt onderbouwd met andere bewijsmiddelen en zodoende betrouwbaar blijkt, stelt de officier van justitie dat deze verklaring ook afdoende is als bewijs voor de aanranding.
Ook het in zaak B ten laste gelegde acht de officier van justitie bewezen. Zij vindt de verklaring van verdachte, dat hij van plan was de producten bij de sigarettencounter te betalen ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de raadsman opgemerkt dat tegenover de verklaring van de aangeefster de verklaringen van verdachte en de medeverdachte staan. Hij acht de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar en zodoende niet bruikbaar voor het bewijs. De plaatsen van het waargenomen letsel passen niet bij het beweerdelijk toegepaste geweld. Aangezien de aangeefster voorin op de passagiersstoel heeft gezeten en verdachte links achterin de auto, kan hij het letsel aan de rechterkant van het hoofd en het lichaam niet hebben veroorzaakt. Bovendien is verdachte rechtshandig, maar is hij met zijn rechterhand niet in staat om te slaan, zelfs schrijven kost hem moeite. Dat het vest van de aangeefster is uitgedaan door verdachte acht de raadsman ongeloofwaardig. Ook acht de raadsman onwaarschijnlijk dat verdachte met zijn hand in de legging van aangeefster is gegaan terwijl zij in een autostoel zat en de medeverdachte ook aanwezig was. Verdachte verklaart daarnaast dat Turks is gesproken tussen aangeefster en medeverdachte. Nu verdachte aangeefster niet eerder had ontmoet en de aangeefster inderdaad de Turkse taal machtig is, wordt de verklaring van verdachte hiermee ondersteund. Verdachte heeft verklaard over een ruzie tussen de aangeefster en de medeverdachte. Er zou iets zijn stukgegaan en dit is een verklaarbare reden voor een ruzie. De raadsman acht de verklaring van de aangeefster te meer onbetrouwbaar omdat een nieuwe ontmoeting tussen aangeefster en medeverdachte niet logisch was na een eerdere ervaring waarbij de medeverdachte volgens aangeefster beelden van haar in een chatgroep zou hebben gedeeld, waarop volgens aangeefster te zien zou zijn dat zij seksuele handelingen bij medeverdachte verricht. De raadsman vraagt zich verder af waarom de aangeefster als er daadwerkelijk hulp nodig zou zijn geweest niet om hulp heeft gevraagd toen zij met verdachte winkels is binnengegaan. De raadsman heeft erop gewezen dat niets is geverbaliseerd over schade aan de auto, terwijl de aangeefster op de motorkap zou hebben gezeten en zich aan de ruitenwissers zou hebben vastgehouden. Voorts heeft de aangeefster verklaard dat de dader klein is, terwijl verdachte dat bepaald niet is. Tot slot heeft de raadsman aangegeven dat bij verdachte geen goederen zijn aangetroffen die volgens de aangeefster zouden zijn gestolen. De raadsman concludeert dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1. Hetzelfde geldt voor feit 2, nu door het ontbreken van forensisch bewijs onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ook voor het ten laste gelegde in zaak B dient vrijspraak te volgen omdat verdachte en zijn medeverdachte onafhankelijk van elkaar eenzelfde verklaring hebben afgelegd, inhoudende dat zij de goederen bij de sigarettencounter wilden afrekenen, zodat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in zaak A primair onder 1 ten laste gelegde bewezen. Zij acht de verklaring van de aangeefster betrouwbaar, nu deze wordt gesteund door de overige inhoud van het dossier. Zij wijst daartoe met name op de letselverklaring en de omstandigheid dat het waargenomen letsel naar het oordeel van de rechtbank bij de opgegeven toedracht past. Voorts bevindt zich in het dossier de verklaring van een verbalisant dat aangeefster een bankafschrift waarop een opname van 360 euro te zien, heeft getoond. Daarbij komt dat de telefoon van de aangeefster daags na het voorval is verkocht aan Used Products. De rechtbank merkt nog op dat, anders dan de raadsman betoogt, de verklaringen van de aangeefster en verdachte op veel punten overeenkomen, met uitzondering van het geweld, de diefstal en het betasten. Wel heeft hij ter zitting bevestigd dat hij haar van de motorkap van de auto van medeverdachte heeft gehaald. Nu de rechtbank de verklaring van de aangeefster betrouwbaar acht en deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank van de verklaring van aangeefster uit en wordt ook de aanranding bewezen geacht. De rechtbank merkt op dat die aanranding als onderdeel van het feitencomplex ook het onder 1 ten laste gelegde heeft vergemakkelijkt. De aangeefster heeft van meet af aan consistent verklaard. Toen zij door de twee melders op de Basisweg werd aangetroffen, heeft zij al over het betasten verklaard. Haar verklaring wordt ook gesteund door de verbalisanten die ter plaatse kwamen en de aangeefster hevig overstuur aantroffen.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman dat de plaatsen van het letsel niet zouden passen bij het geweld niet. Ook wanneer links achterin een auto wordt gezeten, betekent dit niet dat het niet mogelijk is om iemand die voorin zit op de rechterkant van het hoofd te slaan. Verdachte heeft voorts zelf verklaard dat hij ook achterin naast aangeefster heeft gezeten. Daarnaast is verdachte ook op enig moment uitgestapt, is hij om de auto heen gelopen en heeft hij aangeefster vervolgens meermaals geslagen. Het beweerdelijke gebrek aan de rechterhand van verdachte is niet onderbouwd en sluit naar het oordeel van de rechtbank het toebrengen van het letsel door verdachte niet uit. Aangeefster zelf heeft verklaard dat zij niet heeft gezien met welke hand verdachte haar heeft geslagen. De stelling dat bij verdachte geen gestolen goederen zijn aangetroffen acht de rechtbank niet van belang, nu verdachte pas ruim twee maanden na het voorval is aangehouden. Voor zover de raadsman met de herhaaldelijk geuite opmerking, dat de aangeefster heeft verklaard dat de dader klein is en verdachte niet, heeft bedoeld dat verdachte niet degene is waarover de aangeefster verklaart, wordt dit verweer reeds weersproken door de verklaring van verdachte zelf en de herkenning van een foto van verdachte door de aangeefster.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet bij de zelfscan-kassa’s (scan en go kassa’s) wilde betalen, maar bij de sigarettencounter niet geloofwaardig, te meer nu er bij de zelfscan-kassa’s wel één product (een tasje) is gescand en afgerekend. Op het moment dat verdachte de uitgang van de zelfscan-kassa’s met de niet betaalde goederen is gepasseerd en op weg naar de uitgang is, is sprake van een voltooide diefstal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 15 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, iPhone X oordoppen, oorbellen, een iPhone oplader, sigaretten, een aansteker, twee lippenstiften, een Turks paspoort, een ov-chipkaart, een pinpas, een telefoon en EUR 360,00, die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] de woorden toe te voegen “kom we gaan pinnen” en die [slachtoffer] meermalen met de platte hand en de vuist op de rechter schouder en arm te slaan en die [slachtoffer] uit een voertuig te trekken en die [slachtoffer] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en gas te geven terwijl die [slachtoffer] op de motorkap van het voertuig zat en die [slachtoffer] van de motorkap van het voertuig te trekken;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer] meermalen) met de platte hand en de vuist op de rechter schouder en arm te slaan en die [slachtoffer] uit een voertuig te trekken en die [slachtoffer] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en daarbij meermalen onverhoeds de blote borst, onder de kleding, en de blote vagina, onder de kleding, van die [slachtoffer] met zijn hand vast te pakken en te strelen, althans te betasten;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 24 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verpakkingen sushi en een flesje frisdrank, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, vestiging Osdorpplein.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft aangevoerd dat sprake was van een slinkse beroving die enige tijd heeft geduurd en waarbij misbruik is gemaakt van het vertrouwen van een kwetsbaar slachtoffer. Er is veel geweld gebruikt en het slachtoffer is vervolgens alleen achtergelaten. Tot slot heeft de officier van justitie erop gewezen dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het pleidooi tot vrijspraak, dient er volgens de raadsman van verdachte geen straf of maatregel aan verdachte te worden opgelegd. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de strafeis disproportioneel is. Op 17 juli 2019 is verdachte reeds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, waarvan hij het onvoorwaardelijke deel reeds heeft uitgezeten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is dan ook van toepassing en de raadsman acht het onwaarschijnlijk dat bij gelijke berechting een gevangenisstraf van 38 maanden zou zijn opgelegd. Bovendien is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden. Met beide aspecten wordt, zo stelt de raadsman, onvoldoende rekening gehouden in de strafeis.
Daarbij komt dat verdachte zijn leven net weer op de rit heeft en goed contact heeft met de reclassering. Over twee maanden kan hij zijn opleiding afronden. De raadsman meent dat een rechterlijk pardon meer in de rede ligt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige diefstal. Het slachtoffer is naar Amsterdam gelokt met het idee dat zij uit eten zou gaan met medeverdachte, is vervolgens geïntimideerd, veelvuldig geslagen en uiteindelijk achtergelaten. Verdachte heeft het slachtoffer bovendien onzedelijk betast. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langere tijd psychisch leed. In deze zaak blijkt dit temeer uit het schade-onderbouwingsformulier, gehecht aan het verzoek tot schadevergoeding. Hierin wordt gerelateerd dat het slachtoffer gedurende een lange periode last had van herbelevingen en niet alleen naar buiten durfde. Zij had last van nachtmerries en sliep slecht, waardoor zij oververmoeid was. Haar huisarts heeft haar doorverwezen naar een psycholoog en zij is vervolgens behandeld voor de trauma- en stemmingsklachten die als gevolg van het voorval zijn ontstaan. Zij heeft vier weken lang niet kunnen werken en durfde ook niet naar school gedurende twee tot drie maanden, waarna zij ook slechts enkele dagen per week naar school ging. Hierdoor heeft het slachtoffer het eerste jaar van haar opleiding moeten doubleren. Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin en bevrediging van eigen gerief.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer niet alleen heeft bestolen en geslagen, maar ook heeft betast. Hiermee heeft hij haar lichamelijke integriteit en waardigheid geschonden. In het schade-onderbouwingsformulier heeft het slachtoffer aangegeven dat de aanranding voor haar een hele vreemde gewaarwording is geweest, dat zij zo hevig schrok dat zij compleet bevroor. Het slachtoffer heeft het als verschrikkelijk vernederend en denigrerend ervaren en haar gevoelens van angst en onveiligheid door het gebruik van geweld zijn door de aanranding versterkt. Verdachte ontkent dat hij het slachtoffer heeft betast of geslagen en de rechtbank weegt mee dat hij in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit soort feiten brengen naast financiële schade ook veel hinder en overlast met zich.
Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank veel te ernstig om af te doen met een rechterlijk pardon zoals door de raadsman voorgesteld.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een groot aantal vermogensdelicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op 26 maart 2019 in verzekering is gesteld, zodat de termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM ten tijde van deze uitspraak met een half jaar is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij houdt daarbij rekening met artikel 63 Sr en de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 20.485,40 aan vergoeding van materiële schade en € 2.250,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij acht de vordering goed onderbouwd.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu verdachte van het in zaak A ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken of vanwege de complexiteit van de vordering. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit bijlage 14 bij de vordering blijkt dat de aangeefster al te maken had met gedragsproblemen en dat sprake was van opvoedingsproblematiek. De psychische problematiek wordt derhalve niet slechts veroorzaakt door het incident op 15 januari 2019. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat de aangeefster heeft afgezien van medicatie waardoor haar gemoedstoestand wellicht is verergerd in plaats van verbeterd, terwijl zij een schadebeperkingsplicht heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is betwist. Zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt volgt geen vrijspraak voor het in zaak A ten laste gelegde, zodat niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij om die reden niet aan de orde is. Dit is eveneens niet het geval vanwege complexiteit van de vordering. Hoewel de vordering omvangrijk is, is deze naar het oordeel van de rechtbank degelijk onderbouwd en zeer overzichtelijk. Van een onevenredige belasting van het strafproces is dan ook geen sprake. De door de raadsman genoemde reeds bestaande gedragsproblemen en opvoedingsproblematiek doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het psychisch lijden dat verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt. In de genoemde bijlage valt ook te lezen dat de trauma- en stemmingsklachten waar benadeelde partij voor behandeld wordt, door de gebeurtenis op 15 januari 2019 zijn ontstaan.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 22.577,96 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 januari 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank matigt de opgevoerde post reiskosten met 55,44 euro, aangezien dit de reiskosten naar de rechtbank betreffen. Dat zijn echter proceskosten en dienen als zodanig door verdachte te worden vergoed.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen waar het vergoeding van de Apple earpods (35 euro) betreft, nu deze deel uitmaakten van de weggenomen telefoon, waarvoor al een schadevergoeding wordt gevorderd. Tevens zal de rechtbank het gevorderde bedrag voor de telefoon (iPhone) matigen. Uit het dossier blijkt dat de aangeefster het toestel twee maanden in bezit had en zodoende ook twee maanden in gebruik had. Het toestelkrediet van die twee maanden (67 euro) kan dan ook niet in redelijkheid worden gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 246, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 22.577,96 (tweeëntwintigduizend, vijfhonderd en zevenenzeventig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 januari 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 55,44 (vijfenvijftig euro en vierenveertig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 22.577,96 (tweeëntwintigduizend, vijfhonderd en zevenenzeventig euro en zesennegentig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 januari 2019, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 147 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of zijn mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2021.