ECLI:NL:RBAMS:2021:5796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
13/090931-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van een schrijfster door een 19-jarige man via sociale media met terroristische dreigingen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man die via verschillende anonieme Instagram-accounts bedreigende berichten, foto's en video's naar een schrijfster heeft gestuurd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met een terroristisch misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan meerdere gedrags- en persoonlijkheidsstoornissen en een ontwikkelingsachterstand heeft, niet volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank past het adolescentenstrafrecht toe en legt de verdachte een jeugddetentie op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de schrijfster en een social mediaverbod. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, die onder andere behandeling door een forensisch psychiater en begeleiding door het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) omvat. De zaak benadrukt de impact van bedreigingen op slachtoffers en de noodzaak van pedagogische beïnvloeding voor jongeren met complexe problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/090931-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. C.M. Casteleijns en R.A. Bosman (hierna gezamenlijk te benoemen als: officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsrouw mr. D.M. Rupert naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer] in de periode 11 februari 2021 tot en met 12 maart 2021 door via verschillende Instagramaccounts content te versturen, waaronder:
- twee afbeeldingen van vuurwapens begeleid met de tekst ‘S4H’ (Sharia for Holland) (via het account [account] );
- een bericht met de tekst ‘Jij staat officieel op het zwarte lijst van [account] ’ (via het account [account] );
- een screenshot van de boekcover van [slachtoffer] begeleid met de tekst ‘Grote plannen met [slachtoffer] . Wij zijn overal in Amsterdam actief’;
- een filmpje met IS-propaganda over de Jihad, Sharia en martelaarschap begeleid met de tekst ‘S4H’ (via het [account] );
- een bericht met de tekst ‘ [account] is aanwezig in Amsterdam we weten hoe je eruit ziet’ (via het account [account] );
- een bericht met de tekst dat er door het slachtoffer, die [slachtoffer] , een aanslag zal worden gepleegd op een moskee (via het account [account] );
- een foto waarbij die [slachtoffer] is bewerkt met bakstenen (via het account [account] );
2. het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf door het posten van berichten op social media, te weten:
a. berichten op WhatsApp met de tekst: “Ik hoor bij isis hé sukkel” en “ik ga Nederlanders onthoofden”;
b. berichten op WhatsApp met de tekst: “ik ben verantwoordelijk voor al het chaos” en “Ik ben de grootste bedreiging voor de Nederlandse samenleving”;
c. berichten op Instagram met de tekst: “I will do absolutely anything for allah and to protect islam o disbelievers we have big plan”;
d. berichten op Instagram met de tekst: “In de naam van allah zal ik jou onthoofden op de meest barbaarse manier” en “Wij gaan aanslag plegen” en “Wij Turkse jihadisten gaan heel Nederland overnemen kanker turken zoals jij gaan onthoofd worden wij zijn in Nederland om de kafirs te doden” en “the Netherlands is no longer normal there are going to be a lot of deaths we are coming in history books just wait o Dutch we are comming” en “I’m planing on a mass shooting on a jewish church”;
e. een bericht op Instagram met de tekst: “No you suck your parents are Muslim you just act like a muslim in front of your family im a barbaric radical muslim im planing on a mass shooting”.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in het eerste en vierde gedachtestreepje van feit 1 vermelde “SH4” als “S4H”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op een na laatste gedachtestreepje van feit 1 niet als een strafrechtelijke dreiging aan het adres van [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd. Ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. De overige gedachtestreepjes van feit 1, alsmede feit 2 (sub a. tot en met sub e.) kunnen naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de bewijsmiddelen in het procesdossier.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat de verschillende uitingen onder omstandigheden weliswaar een strafrechtelijke bedreiging kunnen opleveren, maar dat dergelijke omstandigheden in deze strafzaak niet aan de orde zijn.
De uitingen van feit 2 sub a. en b. waren grapjes en werden ook als zodanig opgevat, waardoor geen sprake kan zijn van een strafrechtelijke bedreiging. Dit geldt ook voor sub c., waarbij bovendien niet kan worden vastgesteld wie de teksten zou hebben gelezen en of deze personen zich dan bedreigd zouden hebben gevoeld. Ten aanzien van sub d. kan weliswaar worden vastgesteld dat de teksten door één persoon zijn gelezen, maar ook hier blijkt niet dat deze persoon zich bedreigd heeft gevoeld. Ten aanzien van sub e. kan evenmin worden vastgesteld dat dit bericht door iemand is gelezen, laat staan dat iemand zich bedreigd heeft gevoeld.
3.4.1
Het oordeel van de rechtbank – Inleiding [1]
Op 10 februari 2021 verschijnt de autobiografische roman
[roman]van de Turks-Nederlandse schrijfster [slachtoffer] . In dit boek schrijft zij over haar conservatieve opvoeding en levert ze kritiek op Turkse en islamitische tradities. Op 11 februari 2021 en op 1 maart 2021 is zij te gast bij de televisieprogramma’s ‘Op1’ respectievelijk ‘De Vooravond’.
Een maand na het uitbrengen van haar boek doet [slachtoffer] (op 14 maart 2021) aangifte, omdat zij wordt bedreigd en beledigd via social media. [2] Weliswaar doen de beledigingen haar weinig meer, maar door de bedreigingen voelt zij zich onveilig en angstig. Zij gaat dan ook onherkenbaar over straat en maakt zich zorgen over haar eigen veiligheid. Ook moet zij onderduiken en is zij haar ouderlijk huis ontvlucht. De bedreigingen aan het adres van het slachtoffer worden bovendien breed uitgemeten in de pers en de landelijke media. Hierdoor wordt het vuur extra aangewakkerd en komt zij (wederom) in het middelpunt van de belangstelling te staan. Hierdoor krijgt zij vele ‘extra’ bedreigingen en beledigingen over zich heen. Kortom: de bedreigingen hebben nogal een impact gehad op het leven en welzijn van het slachtoffer.
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank – De verklaring van verdachte (feit 1)
Verdachte heeft tijdens de zitting bekend de berichten zoals deze ten laste zijn gelegd aan [slachtoffer] te hebben verstuurd. Hij zou dit samen met een andere persoon, [medeverdachte] , hebben gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij boos was geworden nadat een kleine passage van haar boek werd voorgedragen op televisie. Vervolgens wilde hij haar extra bang maken door haar dreigementen te sturen via verschillende accounts op social media, zodat het leek alsof zij werd bedreigd door meerdere personen.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank – Het juridisch kader van feit 1 (bedreigingen van [slachtoffer] )
Voor een veroordeling van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Ook moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. [3]
3.4.5
Het oordeel van de rechtbank – Toepassing van het juridisch kader op feit 1
In deze zaak kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op de hoogte is geraakt van de berichten die verdachte heeft verzonden. Zij heeft immers aangifte gedaan van deze bedreigingen. Ook heeft zij zich bedreigd gevoeld, wat ook de bedoeling van verdachte was, gelet op zijn verklaring ter terechtzitting. Het is dan ook enkel de vraag – en daar ziet het verweer van de raadsvrouw op – of het objectief gezien wel redelijk was dat [slachtoffer] zich bedreigd heeft gevoeld. Daarbij zal de rechtbank kijken naar de aard en inhoud van de bedreigingen, alsmede naar de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan. De rechtbank stelt voorop dat deze berichten in onderlinge samenhang moeten worden bezien en dat het niet noodzakelijk is dat elk bericht afzonderlijk als kennelijk bedreigend moet worden aangemerkt.
Voor wat er feitelijk is gebeurd verwijst de rechtbank naar wat in de inleiding is geschetst: nadat een schrijfster haar eigen ervaringen met een streng-islamitische opvoeding en de wijze waarop zij daarmee heeft gebroken op papier heeft gezet en heeft gepubliceerd, krijgt zij via meerdere anonieme accounts op Instagram allerlei berichten, foto’s en een video toegestuurd. Meer specifiek gaat het om de volgende inhoud:
  • twee afbeeldingen van vuurwapens begeleid met de tekst ‘S4H’ (via het account [account] );
  • een bericht met de tekst ‘Jij staat officieel op het zwarte lijst van [account] ’ (via het account [account] );
  • een screenshot van de boekcover van [slachtoffer] begeleid met de tekst ‘Grote plannen met [slachtoffer] . Wij zijn overal in Amsterdam actief’;
  • een filmpje met IS-propaganda over de Jihad, Sharia en martelaarschap begeleid met de tekst ‘S4H’ (via het [account] ) en
  • een bericht met de tekst ‘ [account] is aanwezig in Amsterdam we weten hoe je eruit ziet’ (via het account [account] ).
De rechtbank is van oordeel dat deze berichten overduidelijk als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Zo wordt regelmatig de afkorting ‘S4H’ gehanteerd, waarmee naar algemene ervaringsregels ‘Sharia voor Holland’ wordt bedoeld. Ten aanzien hiervan wijst de rechtbank op het feit dat ‘sharia’ in de maatschappij in verband wordt gebracht met een zeer gewelddadig wetssysteem. Deze term wordt door verdachte in zijn berichten bovendien telkens gebruikt in combinatie met andere dreigende inhoud, zoals twee foto’s van vuurwapens en een vier minuten durende video met IS-propaganda. Ook de gebruikte teksten (“Jij staat officieel op het zwarte lijst van [account] ” en “ [account] is aanwezig in Amsterdam we weten hoe je eruit ziet”) kunnen in deze context als uiterst bedreigend worden aangemerkt. Dit geldt ook voor het screenschot van de boekcover met de tekst “Grote plannen met [slachtoffer] . Wij zijn overal in Amsterdam actief”. Dit kan, niet alleen gelet op het persoonlijke karakter van het bericht maar vooral ook kijkend naar de samenhang met de andere berichten, als ook de omstandigheden waaronder deze teksten zijn geuit, als zeer bedreigend worden ervaren.
Ook acht de rechtbank het medeplegen bewezen. Op basis van het dossier is voor de rechtbank vast komen te staan dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het gezamenlijk uitvoeren van de bedreigingen. Verdachte heeft immers verklaard de bedreigingen te hebben gepleegd samen met een kennis, [medeverdachte] uit België. Ook deze [medeverdachte] heeft verklaard dat hij – overigens onder druk van verdachte – [slachtoffer] heeft bedreigd middels het Instagramaccount ‘ [account] ’. [5] [slachtoffer] heeft ook aangifte gedaan van bedreiging met dit account, nu haar door dit account twee foto’s van een vuurwapen, een IS-video en een animatie waar een bebloed kind op de grond ligt, voorzien van de tekst “Doe de Pim Fortuyn” zijn toegestuurd. [6] Deze content acht de rechtbank, gelet op de aard en inhoud, onverkort bedreigend. Weliswaar staat dit account en deze inhoud niet gespecificeerd op de tenlastelegging, maar dat doet niet af aan de bewezenverklaring van het medeplegen, gelet op het niet-limitatieve karakter van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de laatste twee gedachtestreepjes van feit 1 komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het bericht (afkomstig van het account [account] ) en de foto (afkomstig van het account [account] ) heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Ook is de inhoud ervan niet beschreven in een proces-verbaal. Weliswaar is deze content voorgehouden aan verdachte in een politieverhoor en heeft hij het versturen ervan erkend, maar de rechtbank kan niet vaststellen wat verdachte dan precies zou hebben verstuurd, laat staan of dit, objectief gezien, als bedreigend kan worden ervaren. Van deze elementen van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.4.6
Het oordeel van de rechtbank – De verklaring van verdachte (over feit 2, bedreigingen met terroristisch misdrijf)
Ook de content van feit 2 heeft verdachte ter zitting bekend te hebben verstuurd. Weliswaar was het niet telkens zijn bedoeling om personen te bedreigen – het was soms grappig of stoer bedoeld – maar verdachte heeft erkend dat dit soms wel zo kan zijn overgekomen. Ook gebruikte hij soms de Engelse taal, om op die manier meer mensen te bereiken met zijn berichten.
3.4.7
Het oordeel van de rechtbank – Het juridisch kader van feit 2
Voor een veroordeling van bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf is en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Bij de bedreigde moet in redelijkheid de vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (i) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (ii) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het - tenminste voorwaardelijke - opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. [7]
3.4.8
Het oordeel van de rechtbank – Toepassing van het juridisch kader op feit 2
De rechtbank zal de tenlastegelegde uitingen apart bespreken.
a. berichten op WhatsApp met de tekst: “Ik hoor bij isis hé sukkel” en “ik ga Nederlanders onthoofden”;
Deze berichten zijn via WhatsApp gestuurd naar ene [naam 1] en daarmee dus een verspreiding in zeer beperkte kring. Alhoewel de teksten op zichzelf geschikt zijn om een bedreiging met een terroristisch misdrijf te kunnen opleveren staan de gegeven omstandigheden en de geschetste context naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het oordeel dat de uitlatingen tot doel hadden en ook geschikt waren om de bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen. Daarbij is de rest van het gesprek namelijk doorslaggevend:
Verdachte : “Ik hoor bij isis hé sukkel”
[naam 1] : “Oké”
[naam 1] : “Sukkel”
Verdachte : “Nee jij”
Verdachte : “Ik ga Nederlanders onthoofden”
[naam 1] : “Sukkel mensen van isis”
De context waarin de uitlatingen zijn gedaan geven geen blijk van een dreigend karakter en de bewoordingen worden door [naam 1] , de bedreigde, ook geenszins als dreigend ervaren. Bij deze [naam 1] kon dan ook in redelijkheid niet de vrees ontstaan dat deze bedreiging zou worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voor dit element van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
berichten op WhatsApp met de tekst: “ik ben verantwoordelijk voor al het chaos” en “Ik ben de grootste bedreiging voor de Nederlandse samenleving”;
Deze berichten zou verdachte in een WhatsApp-groepsgesprek met [naam 1] en [naam 2] hebben geplaatst. Het betreft dus een verspreiding van de tekst binnen zeer beperkte kring. Ook hier geldt dat de uitlatingen zelf in een bepaalde context absoluut als (be)dreigend kunnen worden ervaren, maar ook hier komt de rechtbank tot de conclusie dat van een dergelijke context niet is gebleken. Ook was er geen aanleiding om aan te nemen dat [naam 1] en/of [naam 2] de bewoordingen zo serieus zouden nemen dat zij deze berichten zouden verspreiden, waardoor potentiële andere personen zich bedreigd zouden kunnen voelen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voor dit element van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
berichten op Instagram met de tekst: “I will do absolutely anything for allah and to protect islam o disbelievers we have big plan”; [8]
Dit bericht heeft verdachte geplaatst in een groepschat op Instagram met ongeveer twintig personen die hij niet persoonlijk kende. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn uitlatingen verwijst naar een terroristische aanslag gericht tegen ‘disbelievers’ (vrij vertaald: ongelovigen, die vaak als vijand worden neergezet van en door extremistische groeperingen zoals Islamitische Staat). Met deze ‘disbelievers’ zou verdachte (kennelijk samen met anderen die de islam verdedigen) een ‘big plan’ hebben. Deze uitlatingen verwijzen naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig op een terroristisch misdrijf. In dit kader memoreert de rechtbank dat verdachte ook al ‘grote plannen’ had met [slachtoffer] , wat de rechtbank ook als bedreigend heeft aangemerkt. Verder is het bericht in het Engels geschreven, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dit enkel deed zodat ook niet-Nederlandstaligen het bericht konden lezen. De rechtbank concludeert dat verdachte een dreigende tekst met een potentieel groot bereik heeft gestuurd in een groepschat met onbekenden. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij een van de groepsleden, dan wel bij een ander ‘buiten de groep aan wie het bericht zou worden verspreid, de vrees zou ontstaan dat het terroristisch misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (een deel van) de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen. Dit onderdeel van feit 2 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
berichten op Instagram met de tekst: “In de naam van allah zal ik jou onthoofden op de meest barbaarse manier” en “Wij gaan aanslag plegen” en “Wij Turkse jihadisten gaan heel Nederland overnemen kanker turken zoals jij gaan onthoofd worden wij zijn in Nederland om de kafirs te doden” en “the Netherlands is no longer normal there are going to be a lot of deaths we are coming in history books just wait o Dutch we are comming” en “I’m planing on a mass shooting on a jewish church”;
De berichten in het Nederlands heeft verdachte, gebruikmakend van het account ‘ [account] ’, naar eigen zeggen gestuurd aan een PVV-stemmer. De rechtbank stelt voorop dat ook hier de uitlatingen van verdachte op zichzelf geschikt zijn om een bedreiging met terroristisch misdrijf te kunnen opleveren. Toch is dit, gegeven de omstandigheden en de geschetste context, onvoldoende om te kunnen oordelen dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf is en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. De gehele conversatie tussen verdachte en de gebruiker van het account ‘ [account] ’, die heeft plaatsgevonden in een besloten chat, luidt immers als volgt:
‘ [account] ’ : Ben jij Moslim
‘ [account] ’ : Nee
‘ [account] ’ : In de naam van allah zal ik jou onthoofden op de meest barbarise manier
‘ [account] ’ : zo zie je maar weer
‘ [account] ’ : Racist
‘ [account] ’ : Als ik zou zeggen dat ik moslims zou onthoofden zou ik de grootste racist zijn
‘ [account] ’ : jij bent een atheïst fucking waardeloos
‘ [account] ’ : jij bent een Jihadist en jihadisten zijn geen moslim
‘ [account] ’ : wij gaan aanslag plegen
‘ [account] ’ : Je moeder zal trots zijn
‘ [account] ’ : Nee in de Koran staat dat je niet mag doden
‘ [account] ’ : Mooi dat ik het weet heb je gelijk gemeld bij de AIVD
‘ [account] ’ : Ppfff hoor ik zo vaak
‘ [account] ’ : Als je een aanslag pleegt doe het op Rutte
‘ [account] ’ : Tijdens die live speech van hem
‘ [account] ’ : juist
‘ [account] ’ : Of bij het catshuys Binnenhof
‘ [account] ’ : Ik heb je gemeld bij aivd
De rechtbank merkt overigens op dat de tekst “Wij Turkse jihadisten gaan heel Nederland overnemen kanker turken zoals jij gaan onthoofd worden wij zijn in Nederland om de kafirs te doden” niet in deze conversatie, zoals weergegeven op pagina 0066 van het procesdossier, naar voren komt. Volgens hetzelfde proces-verbaal is deze tekst wel in deze conversatie verzonden. De rechtbank zal een en ander dan ook bezien in dezelfde context.
De rechtbank merkt op dat op de ‘dreigende’ taal van verdachte zoals deze ten laste is gelegd wel het nodige valt af te dingen. Sterker nog: de gebruiker van het account ‘ [account] ’ neemt de woorden van verdachte totaal niet serieus en stelt nota bene zelf voor om een andersoortige, eveneens terroristische, aanslag te plegen. Bovendien stelt niet alleen ‘ [account] ’, maar ook verdachte voor om de ander te melden bij de AIVD, iets wat evenmin serieus kan worden genomen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat in dit geval, nu sprake is van een gesprek dat niet in het openbaar is gevoerd en kijkend naar de bewoordingen van verdachte en hoe daarop door de wederpartij is gereageerd, bij ‘ [account] ’ niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte een terroristische aanslag zou plegen. Deze redelijke vrees is bovendien, gelet op de inhoud van het verdere gesprek, ook feitelijk niet ontstaan en zijn de bewoordingen van verdachte uit zijn verband gerukt. Van dit element van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De berichten in het Engels heeft verdachte gestuurd aan individuele Instagramgebruikers. Verdachte heeft verklaard dat hij berichten in het Engels schreef, zodat ook personen die geen Nederlands zouden spreken zijn bericht ook konden lezen. Hij maakte het bericht aldus geschikt voor een groter bereik indien het zou worden verspreid. Gelet op de aard en inhoud van de Engelstalige berichten kunnen deze berichten ook als (be)dreigend worden ervaren, niet alleen door degenen aan wie verdachte deze berichten direct verzond, maar ook door personen die de berichten te zien zouden krijgen als het zou worden verspreid. Bij hen kon in dat geval de vrees ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (een deel van) de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen. Verdachte heeft ten slotte met de inhoud en de taal van de berichten bovendien de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vrees zou ontstaan. Sub d. van feit 2 is in zoverre, alleen ten aanzien van de Engelstalige berichten, wettig en overtuigend bewezen.
een bericht op Instagram met de tekst: “No you suck your parents are Muslim you just act like a muslim in front of your family im a barbaric radical muslim im planing on a mass shooting”.
Dit bericht heeft verdachte ogenschijnlijk uit het niets gestuurd aan een Instagramgebruiker. Hij gebruikte hiervoor het account ‘ [account] ’. Nadat de gebruiker met het account ‘ [account] ’ een bericht van ‘ [account] ’ heeft ‘geliked’ ontstaat de volgende conversatie:
[account] : “Do you eat pork?”
[account] : “I’ve eaten it before but I prefer beef”
[account] : “No you suck your parents are muslim you just act like a muslim in front of your family im a barbaric radical muslim im planing on a mass shooting”
De aard en inhoud van het laatste bericht is zeer dreigend te noemen. Er wordt immers gedreigd met een massale schietpartij door een ‘barbaric radical muslim’. Door dit bericht in het Engels te versturen aan iemand die verdachte niet goed kende, was het ook geschikt voor een groot bereik. Bij de bedreigde, dan wel bij anderen wie het bericht kunnen bereiken, kon dan ook redelijkerwijs de vrees ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (een deel van) de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen.. Verdachte heeft ten slotte ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vrees zou ontstaan. Sub e. van het feit 2 is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 11 februari 2021 tot en met 12 maart 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • meerdere accounts op Instagram aan te maken en te beheren en vervolgens
  • via voornoemde accounts berichten en teksten en afbeeldingen en een filmpje te verzenden aan (het Instagram-account van) die voornoemde [slachtoffer] , waaronder in elk geval:
o
twee afbeeldingen van vuurwapens begeleid met de tekst ‘S4H’ (Sharia for Holland) (via het account [account] ) en
o
een bericht met de tekst ‘Jij staat officieel op het zwarte lijst van sharia4holland ’ (via het account [account] ) en
o
een screenshot van de boekcover van [slachtoffer] begeleid met de tekst ‘Grote plannen met [slachtoffer] . Wij zijn overal in Amsterdam actief’ en
o
een filmpje met IS-propaganda over de Jihad, Sharia en martelaarschap begeleid met de tekst ‘SH4’ (via het [account] ) en
-
een bericht met de tekst ‘ Sharia4holland is aanwezig in Amsterdam we weten hoe je eruit ziet’ (via het account [account] );
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 4 december 2020 tot en met 1 april 2021 in Nederland een of meer (thans nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) met een terroristisch misdrijf heeft bedreigd, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
c.
middels het account “ [account] ” een bericht op social media (Instagram) geplaatst met de tekst “I will do absolutely anything for allah and to protect islam o disbelievers we have big plan” en
d.
(middels het account “ [account] ”) berichten op social media (Instagram) geplaatst met de tekst “the Netherlands is no longer normal there are going to be a lot of deaths we are coming in history books just wait o Dutch we are comming” en “I’m planing on a mass shooting on a jewish church” en
e.
(middels het account “ [account] ”) een bericht op social media (Instagram) geplaatst met de tekst “No you suck your parents are Muslim you just act like a muslim in front of your family im a barbaric radical muslim im planing on a mass shooting”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Triple-onderzoek Pro Justitia van 25 augustus 2021, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater, M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog en L. van Nieuwburg, forensisch milieuonderzoeker. Hieruit blijkt het volgende.
Bij verdachte kan een autismespectrumstoornis, een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, lage begaafdheid, een taalstoornis en een identiteitsprobleem worden vastgesteld. Ook is er sprake van complexe ontwikkelingsproblematiek en een forse ontwikkelingsachterstand. Verdachte is een zeer beperkte man die door zijn problematiek snel overvraagd en overprikkeld is en dan het overzicht op de situatie kwijtraakt. Hij heeft veel moeite met het inschatten van sociale situaties en het maken van contact. (Sociale) situaties zijn al snel te complex voor hem en dan trekt hij zich terug in zichzelf en zijn eigen wereld. In dit opzicht zijn internet en social media een veilige omgeving voor hem, waarin hij aanzienlijk minder last heeft van zijn beperkingen en hij zich belangrijker en groter kan voelen. Verdachte heeft immers nog weinig eigenheid/identiteit ontwikkeld en een nog weinig uitgerijpte persoonlijkheid.
Er is sprake van oppervlakkige en weinig doorleefde emoties en beperkt contact met het eigen innerlijk gevoelsleven. Dit in combinatie met zijn lagere begaafdheid en de autismespectrumstoornis maakt het voor hem lastig om zaken op de juiste waarde te schatten en zijn eigen mening te vormen. Dit maakt hem erg beïnvloedbaar. Vanuit beperkte empathische vermogens samenhangend met de autismespectrumstoornis heeft hij weinig zicht op de impact van zijn handelen op anderen. Hij kan vanuit de ADHD en laagbegaafdheid impulsief handelen zonder na te denken over de mogelijke gevolgen voor hemzelf of anderen en zonder zich rekenschap te geven dat wat hij doet, strafbaar is. Eenmaal een gekozen pad ingeslagen, is het voor verdachte door zijn autisme moeilijker om dat pad weer te verlaten. Hij raakt dan vervuld van een onderwerp, wil daar alles over weten en kan het dan moeilijk loslaten. Door zijn nog erg diffuse, weinig stevige identiteit is hij makkelijk te beïnvloeden door allerlei bronnen op internet.
Hij is sterk gericht op zijn identiteit als Turk en moslim en van daaruit gefocust op alles wat zich in zijn ogen richt tegen de islam en de Turkse cultuur. Hierbij is niet zozeer sprake van radicalisering, al lijkt er sprake van geradicaliseerde motieven zoals het NTA in het duidingsrapport aangeeft. Zijn uitlatingen kunnen echter verklaard worden vanuit zijn autisme en algehele ontwikkelingsachterstand. Gezien de doorwerking van met name de autismespectrumstoornis, ADHD en laagbegaafdheid op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, , wordt geadviseerd hem de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over. De bewezen feiten zullen verdachten dan ook in verminderde mate worden toegerekend.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De strafeis van de officier van justitie bestaat uit een uitgebreid pakket aan straffen en maatregelen. De officier van justitie vindt dat het adolescentenstrafrecht (ASR) moet worden toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd en deze voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tevens moet aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (ook wel een gedragsbeïnvloedende maatregel genoemd, hierna: GBM) te worden opgelegd voor de duur van twaalf maanden, onder dezelfde voorwaarden. Ook deze GBM dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, waarbij de vervangende hechtenis bij overtreding van de GBM moet worden bepaald op twaalf maanden.
Ook vordert de officier van justitie de oplegging van de maatregel ex art. 38v Sr voor de duur van vijf jaar met als voorwaarden een contactverbod en een locatieverbod. Ook deze maatregel moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard en per overtreding vordert de officier van justitie dat verdachte een week hechtenis zal ondergaan.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoons heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd.
Ten slotte dient de vordering van de benadeelde partij te worden toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van verdachte ASR moet worden toegepast en vindt het van groot belang dat verdachte kort na het wijzen van het vonnis vrij komt. Aan verdachte kan een deels voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, nu deze niet noodzakelijk zijn. De verdediging verzet zich niet tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden. De gevorderde GBM en 38v-maatregel hebben geen meerwaarde in dit traject en zijn dan ook niet noodzakelijk.
Ten slotte heeft de verdediging zich niet verzet tegen verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen telefoons en evenmin tegen integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
NTA-rapport van juni 2021
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het duidingsrapport van Nuance door Training & Advies (NTA) van juni 2021, opgesteld door H. Bouyazdouzen, theoloog en onderzoeker. Hieruit blijkt het volgende.
Op basis van de gesprekken en de aangeleverde stukken kan er geconcludeerd worden dat er bij de verdachte sprake is van een radicaliseringsproces. Verdachte heeft het vijanddenken geïnternaliseerd, waarbij degenen die de islam, moslims en de Turkse cultuur beledigen als vijanden worden gezien. Het radicaliseringsproces van verdachte is een uitkomst die gebaseerd is op zijn emotionaliteit, zijn trots, eergevoel en zijn persoonlijke visie op de gebeurtenissen in de wereld. Ook kan de beïnvloeding van verdachte vanuit de omgeving en de (social) media een rol hebben gespeeld bij dit radicaliseringsproces. Geconcludeerd kan worden dat verdachte zijn daad heeft gepleegd vanuit geradicaliseerde motieven. Er is sprake van een samenhang tussen de houding, het denken en de uiting van gewelddadige dreigementen richting bepaalde individuen, groepen en instanties, die veelal gezien worden als boosdoeners jegens de islam, moslims en de Turkse cultuur. De rapporteur benadrukt dat iemand kan radicaliseren zonder dat deze persoon deel uitmaakt van een extremistische groepering. Iemand kan daardoor zonder verbonden te zijn aan extremistische groeperingen een extremistische daad begaan. Dit kan ingegeven zijn door persoonlijke beweegredenen, waarbij een persoon geïnspireerd kan zijn door een terroristische groepering en/of extremistische ideologie. Ook is het noemenswaardig om te vermelden dat het mogelijk is dat vanuit psychopathologische redenen verdachte in beperkte mate kan overzien wat de gevolgen van zijn handelen is.
Triple-onderzoek Pro Justitia d.d. 25 augustus 2021
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf het Triple-onderzoek Pro Justitia van 25 augustus 2021, waaruit het volgende blijkt.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Het advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht is tot stand gekomen met behulp van de wegingslijst ASR. Verdachte voldoet aan de meeste indicatiecriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er is bij hem duidelijk sprake van beperkte handelingsvaardigheden (laagbegaafd, kan risico’s eigen handelen nauwelijks inschatten, kan eigen gedrag nauwelijks organiseren, handelt zonder nadenken en komt in contact jonger over dan kalenderleeftijd) en mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding (pedagogische aanpak is noodzakelijk en mogelijk, gezinsgerichte hulpverlening is noodzakelijk, verdachte neemt actief deel aan gezin van herkomst). Er is geen sprake van contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht (geen justitiële voorgeschiedenis, geen psychopathische trekken, geen criminele levensstijl). Gezien verdachtes forse ontwikkelingsachterstand menen rapporteurs dat het recidiverisico het beste kan worden verminderd met een maatregel uit het jeugdsanctiepakket.
Het recidiverisico op toekomstig (extremistisch) geweld wordt als laag ingeschat. Het risico op vergelijkbaar delictgedrag wordt indien onbehandeld als laag-matig ingeschat. De belangrijkste risicofactor is de beïnvloedbaarheid van verdachte. Verdachte worstelt met zijn identiteit binnen de twee culturen waarin hij leeft. Hij heeft een zeer beperkte kennis van de islam. Vanuit zijn lagere begaafdheid is hij naïef en goedgelovig. Dit maakt hem kwetsbaar en vatbaar voor invloeden van buitenaf. Rapporteurs zien nadrukkelijk geen concrete aanwijzingen voor radicalisering bij verdachte. Die conclusie in het duidingsonderzoek NTA is vooral op feiten gebaseerd en wat hij heeft gezegd op social media, maar vanuit gedragsdeskundig oogpunt staat de kwetsbaarheid op de voorgrond. Verdachte wordt vooral gezien als een zeer beperkte en oppervlakkige man die op een wat primitieve manier van zich afbijt als er iets gebeurt dat hij ervaart als een aanval op de islam en Turkse cultuur. Er is bij hem geen sprake van een extremistisch gedachtengoed. De kans dat verdachte zijn dreigementen om zal zetten in daden wordt als laag ingeschat.
Om het recidiverisico nog verder te verlagen wordt geadviseerd verdachte een ambulante behandeling op te leggen gericht op zijn autisme en ADHD, waarbij het ontwikkelen van meer probleembesef en probleeminzicht van belang is en het ontwikkelen van meer eigenheid en autonomie, zodat hij minder beïnvloedbaar is. Ook het leren omgaan met onlustgevoelens en verbeteren van de impulscontrole (eventueel medicamenteus, te denken valt aan ADHD-medicatie) zijn daarbij van belang. Een dergelijke behandeling zou gevolgd kunnen worden bij de polikliniek van De Catamaran, instelling voor forensische jeugdpsychiatrie van De GGzE. Daarnaast is een vorm van psycho-educatie en ouderbegeleiding aangewezen, waarbij zijn ouders handvatten gegeven worden om meer het gesprek met verdachte aan te gaan over wat hem bezig houdt en over zaken in de actualiteit die in de Turkse en moslimgemeenschap de gemoederen bezig houden. Ook kan zo meer toezicht vanuit zijn ouders worden geboden. Begeleiding door de jeugdreclassering is daarbij gewenst. Het is van groot belang dat verdachte een passende dagbesteding heeft, bij voorkeur voortzetting van zijn werkzaamheden bij zijn eerdere werkgever (Awood), en ook dat de begeleiding door Humanitas wordt gecontinueerd. Plaatsing in een groep of kliniek met probleemjongeren is contra-geïndiceerd vanwege de sterke beïnvloedbaarheid van verdachte. Gewaakt moet worden voor overvraging van verdachte. De diverse interventies en dagbesteding moeten goed op elkaar aansluiten en verdachtes draagkracht niet overschrijden.
Wat betreft het juridisch kader wordt een GBM voor de duur van twaalf maanden (met de mogelijkheid deze te verlengen voor dezelfde termijn) als het meest passend gezien om het recidiverisico te beteugelen en verdachtes problematiek intensief te behandelen, begeleiden en monitoren. Onderzoekers hebben alternatieve jeugdkaders, zoals een voorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, maar vinden deze minder passend gelet op verdachtes problematiek, de afwezige justitiële voorgeschiedenis, de aard en ernst van het tenlastegelegde, en het als laag tot ten hoogste laag-matige recidiverisico. De GBM biedt een duidelijk en stevig kader met meer mogelijkheden dan bijvoorbeeld een voorwaardelijke behandeling als bijzondere voorwaarde, wat passend is bij verdachtes pervasieve ontwikkelingsproblematiek (autisme, laagbegaafdheid, ADHD). Hij kan in dit kader ambulant behandeld, begeleid en gemonitord worden. Daarbij is er de mogelijkheid tot een time-out plaatsing mocht verdachte zich niet aan de voorwaarden houden. Daarnaast kan dan begeleiding door de jeugdreclassering worden opgelegd. In eerste instantie is gedacht aan begeleiding vanuit de William Schrikker Jeugdreclassering vanwege hun affiniteit met jongeren met autisme, ADHD en een lagere begaafdheid. Eerder is echter dhr. [naam 3] (jeugdreclassering Jeugdbescherming Brabant) actief geweest in deze zaak en op verzoek van ouders is gekeken of hij opnieuw de begeleiding op zich zou kunnen nemen. Dhr. [naam 3] bleek daartoe bereid.
Reclasseringsrapport d.d. 21 september 2021
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 september 2021, waaruit het volgende blijkt.
De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van de triple-rapportage en het duidingsrapport. Mede gezien de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden, is door de reclassering gekozen om te adviseren de straf af te doen binnen het adolescentenstrafrecht. Verdachte staat open voor begeleiding vanuit de reclassering en vanuit Humanitas. Zorgelijk is wel dat verdachte zijn diagnose met betrekking tot autisme niet accepteert, wat een behandeling inhoudelijk zou kunnen bemoeilijken.
De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld wanneer verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. De geadviseerde voorwaarden zijn van belang om het recidiverisico te verlagen. Voor de totstandkoming van de inschatting van het recidiverisico heeft de reclassering tevens een matig risico vastgesteld als het gaat om de kans op extremistisch geweld. Op basis van het professionele oordeel van de reclassering is sprake van een gemiddeld risico op recidive. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het recidive in de vorm van bedreigingen en het risico op daadwerkelijk extremistisch geweld. Het delictgedrag van verdachte komt voornamelijk voort uit zijn beperkingen, waardoor de noodzaak bestaat om hem hiervoor begeleiding te bieden. De reclassering schat de kans dat verdachte geweld gaat plegen waar letselschade uit voortkomt thans als laag in, net als het risico op onttrekking, omdat verdachte aan alle onderzoeken heeft meegewerkt en ook voorafgaand aan zijn detentie meewerkte aan verschillende vormen van begeleiding.
Verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau. Hij kan moeilijk de gevolgen van zijn handelen overzien en is weinig zelfsturend. Hij is beïnvloedbaar en vertoont kinderlijker gedrag dan dat bij zijn kalenderleeftijd verwacht kan worden. Er zijn pedagogische mogelijkheden om zijn gedrag te veranderen. Verdachte maakt deel uit van een gezin, waarbij ouders een positieve en betrokken rol innemen. Hij is ontvankelijk voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. Daarbij is het ook nog van belang dat verdachte zijn opleiding oppakt. Hij heeft geen justitiële voorgeschiedenis en lijkt gebaat te zijn bij een pedagogische insteek. Om die reden luidt het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De reclassering is van mening dat een voorwaardelijke veroordeling het meest passend is bij de op te leggen voorwaarden. De door het NIFP voorgestelde GBM ziet de reclassering, gezien de beperkte duur van twaalf maanden, als onvoldoende om verdachte goed in de zorg ingebed te krijgen en te monitoren. De reclassering schat in dat de kans op onttrekking aan de voorwaarden laag is waardoor de mogelijkheden om een ‘time out’ in te zetten als niet noodzakelijk worden geacht. Bij een veroordeling adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Contactverbod
  • Locatieverbod (met politietoezicht)
  • Andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten
o een social mediaverbod
o verplichte medewerking aan contacten vanuit het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE)
o continuering van scholing en dagbesteding
o begeleiding vanuit Humanitas.
GBM-haalbaarheidsonderzoek d.d. 21 september 2021
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op een GBM-haalbaarheidsonderzoek door de jeugdreclassering van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 september 2021, opgesteld door [naam 4] .
De jeugdreclassering heeft verdachte voor ambulante behandeling aangemeld bij de Catamaran. De Catamaran is in het bezit van het triple-onderzoek om een duidelijk beeld te krijgen van de problematiek van verdachte en inzicht te krijgen in behandeldoelen. De Catamaran zegt dat er medio oktober een intakegesprek kan plaatsvinden. Na het intakegesprek kan behandeling direct gestart worden. De Catamaran benoemt nog wel dat zij soms tijdens de intake tot de conclusie komen dat behandeling niet mogelijk is. De Catamaran biedt naast de behandeling van verdachte tevens systeemtherapie/ouderbegeleiding. Daarnaast werken ze samen met een Imam, die eventueel ook betrokken kan worden bij de behandeling van verdachte. Gelet op bovenstaande kan de jeugdreclassering niet volledig zeker zeggen dat de behandeling kan starten na het intakegesprek, maar acht zij de kans op stagneren ook heel erg klein. Hulpverlening vanuit Humanitas, die reeds liep en waarover het triple-onderzoek voortzetting adviseert, kan doorlopen. De jeugdreclassering komt tot de conclusie dat een GBM haalbaar is. Een GBM kan worden opgelegd worden voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt begeleid door de (jeugd)reclassering. Indien nodig kan gedurende de proeftijd de GBM ook met een jaar verlengd worden.
Conclusie
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een aantal zeer ernstige bedreigingen geuit aan het adres van [slachtoffer] . Hierdoor heeft zij zich niet alleen zeer bedreigd gevoeld, ook heeft zij moeten onderduiken en durfde zij niet meer alleen en herkenbaar over straat. Deze bedreigingen waren bovendien gericht aan een schrijfster, een vertolker van het vrije woord pur sang, die enkel haar eigen ervaringen op papier heeft gezet. Een boek dat verdachte niet heeft gelezen voordat hij allerlei doodsbedreigingen uitte tegen de schrijfster ervan.
Daarnaast heeft verdachte diverse keren gedreigd met een terroristisch misdrijf. Hij deed dit vanuit zijn eigen veilige omgeving op zijn mobiele telefoon en heeft niet stilgestaan bij de impact die zijn woorden kunnen hebben op een ander. Hij had zich dit als geen ander moeten realiseren, temeer nu hij naar eigen zeggen zelf werd geraakt door de woorden van [slachtoffer] . Woorden kunnen pijn doen, maar dat kan nooit een reden zijn om over te gaan tot het uiten van bedreigingen. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Vooral ook omdat hij zich hier veelvuldig aan schuldig heeft gemaakt en ook anderen heeft aangespoord dit te doen, zoals bij zijn medeverdachte [medeverdachte] het geval is geweest. Hij heeft geen moment stilgestaan bij de impact daarvan op een ander.
Daar staat tegenover dat bij verdachte sprake is van de nodige persoonsproblematiek, waardoor de feiten hem niet volledig zijn toe te rekenen. Ook is hij niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit, waardoor hij moet worden aangemerkt als ‘first offender’. Uit de diverse rapporten is bovendien naar voren gekomen dat verdachte, slechts 19 jaar oud, beschikt over beperkte handelingsvaardigheden en een forse ontwikkelingsachterstand, terwijl er voldoende mogelijkheden zijn voor pedagogische beïnvloeding. Daarom is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van de bewezen feiten, de impact die dit heeft gehad op het slachtoffer, maar ook kijkend naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding af te wijken van de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de op te leggen jeugddetentie. Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank een locatieverbod voor de stad Amsterdam een te verstrekkende maatregel, die ook zonder enkelband heel lastig is te handhaven.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf en de persoon van de verdachte aanleiding geeft tot de oplegging van een GBM. Deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, nu hij middels deze maatregel adequaat kan worden begeleid en waar nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Gelet op de wijze waarop de bedreigingen zijn gepleegd, in combinatie met de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van art. 14e Sr, alsmede het gelijkluidende programma van de GBM ex art. 77w Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Sr ziet de rechtbank onvoldoende toegevoegde waarde, nu er een contactverbod wordt opgelegd en andere ingrijpende bijzondere voorwaarden met een proeftijd. Om die reden zal deze maatregel niet aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting op onderdelen af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag – Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042423, Zwart, merk: Samsung)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042428, Blauw, merk: Oneplus)
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van de Oneplus de feiten 1 en 2 zijn begaan en de Samsung tot het begaan van de feiten 1 en 2 is bestemd, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 152,- aan proceskosten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 33, 33a, 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 83, 83a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2
Bedreiging met een terroristisch misdrijf, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie zal volledig plaatsvinden binnen de justitiële jeugdinrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft, welke bijzondere voorwaarden gelijkluidend zijn aan het programma van de hierna op te leggen gedragsbeïnvloedende maatregel.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden, die bestaat uit het hierna vermelde programma, dat gelijkluidend is aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden/programma:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen drie dagen na opheffing van de voorlopige hechtenis bij Reclassering Nederland (de heer [naam 5] , [nummer] en/of mevrouw [naam 6] , [nummer] ). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van verdachte zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door een door de reclassering aan te wijzen instelling voor forensische psychiatrische zorg. De behandeling start zo spoedig mogelijk na ontslag uit detentie en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met
  • [slachtoffer] , slachtoffer,
  • [medeverdachte] , medeverdachte,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
  • Verdachte wordt verboden om zich op social media kanalen zoals Twitter, Instagram en Facebook te begeven, indien en zolang de reclassering nodig acht.
  • Verdachte wordt verplicht mee te werken aan begeleidende contacten vanuit het Landelijke Steunpunt Extremisme (LSE) indien en zolang de reclassering nodig acht.
  • Verdachte wordt verplicht zijn scholing en dagbesteding te continueren. Indien zijn laatste werkgever geen toestemming geeft terug te keren, dan dient hij mee te werken aan toeleiding naar vervangende dagbesteding vanuit de gemeente.
  • Verdachte wordt verplicht mee te werken aan de begeleiding vanuit Stichting Humanitas.
Voor naleving van de contactverboden en het social mediaverbod, het verbod op de genoemde social mediaplatforms en zijn online gedrag op internet, moet verdachte zijn medewerking verlenen aan controles van zijn digitale gegevensdragers, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte moet tevens inzage geven in de gegevensdragers die hij in zijn bezit heeft en de reclassering op de hoogte brengen als hij een nieuwe gegevensdrager aanschaft. De reclassering zal het digitale onderzoek uitbesteden aan een door de reclassering te bepalen externe deskundige, hetgeen de politie kan zijn.
Geeft aan Reclassering Nederland (TER-team)de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank gaat er daarbij van uit dat Reclassering Nederland ten aanzien van dit toezicht overleg zal voeren met de begeleiders van verdachte in het kader van de opgelegde GBM.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden, het programma waaruit de maatregel ex art 77w Sr uit bestaat en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 (een) maand.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042423, Zwart, merk: Samsung)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042428, Blauw, merk: Oneplus)
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening, aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 152,- (honderdtweeënvijftig euro).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Aangifte, p. 0000-0003
3.Vgl. HR 22 maart 2011,
4.Bevindingen, p. 0004-0010
5.Een geschrift, te weten een Eerste verhoor tijdens arrestatietermijn van 23 april 2021, opgesteld door [naam 7] , hoofdinspecteur, en [naam 8] , inspecteur, mede ondertekend door de aanwezige Nederlandse politieambtenaren [naam 9] en [naam 10] , p. 109
6.Aangifte, p. 0001
7.HR 10 december 2019,
8.Bevindingen ontvangen FBI-rapportage, p. 0080-0081