7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
NTA-rapport van juni 2021
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het duidingsrapport van Nuance door Training & Advies (NTA) van juni 2021, opgesteld door H. Bouyazdouzen, theoloog en onderzoeker. Hieruit blijkt het volgende.
Op basis van de gesprekken en de aangeleverde stukken kan er geconcludeerd worden dat er bij de verdachte sprake is van een radicaliseringsproces. Verdachte heeft het vijanddenken geïnternaliseerd, waarbij degenen die de islam, moslims en de Turkse cultuur beledigen als vijanden worden gezien. Het radicaliseringsproces van verdachte is een uitkomst die gebaseerd is op zijn emotionaliteit, zijn trots, eergevoel en zijn persoonlijke visie op de gebeurtenissen in de wereld. Ook kan de beïnvloeding van verdachte vanuit de omgeving en de (social) media een rol hebben gespeeld bij dit radicaliseringsproces. Geconcludeerd kan worden dat verdachte zijn daad heeft gepleegd vanuit geradicaliseerde motieven. Er is sprake van een samenhang tussen de houding, het denken en de uiting van gewelddadige dreigementen richting bepaalde individuen, groepen en instanties, die veelal gezien worden als boosdoeners jegens de islam, moslims en de Turkse cultuur. De rapporteur benadrukt dat iemand kan radicaliseren zonder dat deze persoon deel uitmaakt van een extremistische groepering. Iemand kan daardoor zonder verbonden te zijn aan extremistische groeperingen een extremistische daad begaan. Dit kan ingegeven zijn door persoonlijke beweegredenen, waarbij een persoon geïnspireerd kan zijn door een terroristische groepering en/of extremistische ideologie. Ook is het noemenswaardig om te vermelden dat het mogelijk is dat vanuit psychopathologische redenen verdachte in beperkte mate kan overzien wat de gevolgen van zijn handelen is.
Triple-onderzoek Pro Justitia d.d. 25 augustus 2021
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf het Triple-onderzoek Pro Justitia van 25 augustus 2021, waaruit het volgende blijkt.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Het advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht is tot stand gekomen met behulp van de wegingslijst ASR. Verdachte voldoet aan de meeste indicatiecriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er is bij hem duidelijk sprake van beperkte handelingsvaardigheden (laagbegaafd, kan risico’s eigen handelen nauwelijks inschatten, kan eigen gedrag nauwelijks organiseren, handelt zonder nadenken en komt in contact jonger over dan kalenderleeftijd) en mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding (pedagogische aanpak is noodzakelijk en mogelijk, gezinsgerichte hulpverlening is noodzakelijk, verdachte neemt actief deel aan gezin van herkomst). Er is geen sprake van contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht (geen justitiële voorgeschiedenis, geen psychopathische trekken, geen criminele levensstijl). Gezien verdachtes forse ontwikkelingsachterstand menen rapporteurs dat het recidiverisico het beste kan worden verminderd met een maatregel uit het jeugdsanctiepakket.
Het recidiverisico op toekomstig (extremistisch) geweld wordt als laag ingeschat. Het risico op vergelijkbaar delictgedrag wordt indien onbehandeld als laag-matig ingeschat. De belangrijkste risicofactor is de beïnvloedbaarheid van verdachte. Verdachte worstelt met zijn identiteit binnen de twee culturen waarin hij leeft. Hij heeft een zeer beperkte kennis van de islam. Vanuit zijn lagere begaafdheid is hij naïef en goedgelovig. Dit maakt hem kwetsbaar en vatbaar voor invloeden van buitenaf. Rapporteurs zien nadrukkelijk geen concrete aanwijzingen voor radicalisering bij verdachte. Die conclusie in het duidingsonderzoek NTA is vooral op feiten gebaseerd en wat hij heeft gezegd op social media, maar vanuit gedragsdeskundig oogpunt staat de kwetsbaarheid op de voorgrond. Verdachte wordt vooral gezien als een zeer beperkte en oppervlakkige man die op een wat primitieve manier van zich afbijt als er iets gebeurt dat hij ervaart als een aanval op de islam en Turkse cultuur. Er is bij hem geen sprake van een extremistisch gedachtengoed. De kans dat verdachte zijn dreigementen om zal zetten in daden wordt als laag ingeschat.
Om het recidiverisico nog verder te verlagen wordt geadviseerd verdachte een ambulante behandeling op te leggen gericht op zijn autisme en ADHD, waarbij het ontwikkelen van meer probleembesef en probleeminzicht van belang is en het ontwikkelen van meer eigenheid en autonomie, zodat hij minder beïnvloedbaar is. Ook het leren omgaan met onlustgevoelens en verbeteren van de impulscontrole (eventueel medicamenteus, te denken valt aan ADHD-medicatie) zijn daarbij van belang. Een dergelijke behandeling zou gevolgd kunnen worden bij de polikliniek van De Catamaran, instelling voor forensische jeugdpsychiatrie van De GGzE. Daarnaast is een vorm van psycho-educatie en ouderbegeleiding aangewezen, waarbij zijn ouders handvatten gegeven worden om meer het gesprek met verdachte aan te gaan over wat hem bezig houdt en over zaken in de actualiteit die in de Turkse en moslimgemeenschap de gemoederen bezig houden. Ook kan zo meer toezicht vanuit zijn ouders worden geboden. Begeleiding door de jeugdreclassering is daarbij gewenst. Het is van groot belang dat verdachte een passende dagbesteding heeft, bij voorkeur voortzetting van zijn werkzaamheden bij zijn eerdere werkgever (Awood), en ook dat de begeleiding door Humanitas wordt gecontinueerd. Plaatsing in een groep of kliniek met probleemjongeren is contra-geïndiceerd vanwege de sterke beïnvloedbaarheid van verdachte. Gewaakt moet worden voor overvraging van verdachte. De diverse interventies en dagbesteding moeten goed op elkaar aansluiten en verdachtes draagkracht niet overschrijden.
Wat betreft het juridisch kader wordt een GBM voor de duur van twaalf maanden (met de mogelijkheid deze te verlengen voor dezelfde termijn) als het meest passend gezien om het recidiverisico te beteugelen en verdachtes problematiek intensief te behandelen, begeleiden en monitoren. Onderzoekers hebben alternatieve jeugdkaders, zoals een voorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, maar vinden deze minder passend gelet op verdachtes problematiek, de afwezige justitiële voorgeschiedenis, de aard en ernst van het tenlastegelegde, en het als laag tot ten hoogste laag-matige recidiverisico. De GBM biedt een duidelijk en stevig kader met meer mogelijkheden dan bijvoorbeeld een voorwaardelijke behandeling als bijzondere voorwaarde, wat passend is bij verdachtes pervasieve ontwikkelingsproblematiek (autisme, laagbegaafdheid, ADHD). Hij kan in dit kader ambulant behandeld, begeleid en gemonitord worden. Daarbij is er de mogelijkheid tot een time-out plaatsing mocht verdachte zich niet aan de voorwaarden houden. Daarnaast kan dan begeleiding door de jeugdreclassering worden opgelegd. In eerste instantie is gedacht aan begeleiding vanuit de William Schrikker Jeugdreclassering vanwege hun affiniteit met jongeren met autisme, ADHD en een lagere begaafdheid. Eerder is echter dhr. [naam 3] (jeugdreclassering Jeugdbescherming Brabant) actief geweest in deze zaak en op verzoek van ouders is gekeken of hij opnieuw de begeleiding op zich zou kunnen nemen. Dhr. [naam 3] bleek daartoe bereid.
Reclasseringsrapport d.d. 21 september 2021
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 september 2021, waaruit het volgende blijkt.
De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van de triple-rapportage en het duidingsrapport. Mede gezien de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden, is door de reclassering gekozen om te adviseren de straf af te doen binnen het adolescentenstrafrecht. Verdachte staat open voor begeleiding vanuit de reclassering en vanuit Humanitas. Zorgelijk is wel dat verdachte zijn diagnose met betrekking tot autisme niet accepteert, wat een behandeling inhoudelijk zou kunnen bemoeilijken.
De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld wanneer verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. De geadviseerde voorwaarden zijn van belang om het recidiverisico te verlagen. Voor de totstandkoming van de inschatting van het recidiverisico heeft de reclassering tevens een matig risico vastgesteld als het gaat om de kans op extremistisch geweld. Op basis van het professionele oordeel van de reclassering is sprake van een gemiddeld risico op recidive. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het recidive in de vorm van bedreigingen en het risico op daadwerkelijk extremistisch geweld. Het delictgedrag van verdachte komt voornamelijk voort uit zijn beperkingen, waardoor de noodzaak bestaat om hem hiervoor begeleiding te bieden. De reclassering schat de kans dat verdachte geweld gaat plegen waar letselschade uit voortkomt thans als laag in, net als het risico op onttrekking, omdat verdachte aan alle onderzoeken heeft meegewerkt en ook voorafgaand aan zijn detentie meewerkte aan verschillende vormen van begeleiding.
Verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau. Hij kan moeilijk de gevolgen van zijn handelen overzien en is weinig zelfsturend. Hij is beïnvloedbaar en vertoont kinderlijker gedrag dan dat bij zijn kalenderleeftijd verwacht kan worden. Er zijn pedagogische mogelijkheden om zijn gedrag te veranderen. Verdachte maakt deel uit van een gezin, waarbij ouders een positieve en betrokken rol innemen. Hij is ontvankelijk voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. Daarbij is het ook nog van belang dat verdachte zijn opleiding oppakt. Hij heeft geen justitiële voorgeschiedenis en lijkt gebaat te zijn bij een pedagogische insteek. Om die reden luidt het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De reclassering is van mening dat een voorwaardelijke veroordeling het meest passend is bij de op te leggen voorwaarden. De door het NIFP voorgestelde GBM ziet de reclassering, gezien de beperkte duur van twaalf maanden, als onvoldoende om verdachte goed in de zorg ingebed te krijgen en te monitoren. De reclassering schat in dat de kans op onttrekking aan de voorwaarden laag is waardoor de mogelijkheden om een ‘time out’ in te zetten als niet noodzakelijk worden geacht. Bij een veroordeling adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
- Meldplicht bij reclassering
- Ambulante behandeling
- Contactverbod
- Locatieverbod (met politietoezicht)
- Andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten
o een social mediaverbod
o verplichte medewerking aan contacten vanuit het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE)
o continuering van scholing en dagbesteding
o begeleiding vanuit Humanitas.
GBM-haalbaarheidsonderzoek d.d. 21 september 2021
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op een GBM-haalbaarheidsonderzoek door de jeugdreclassering van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 september 2021, opgesteld door [naam 4] .
De jeugdreclassering heeft verdachte voor ambulante behandeling aangemeld bij de Catamaran. De Catamaran is in het bezit van het triple-onderzoek om een duidelijk beeld te krijgen van de problematiek van verdachte en inzicht te krijgen in behandeldoelen. De Catamaran zegt dat er medio oktober een intakegesprek kan plaatsvinden. Na het intakegesprek kan behandeling direct gestart worden. De Catamaran benoemt nog wel dat zij soms tijdens de intake tot de conclusie komen dat behandeling niet mogelijk is. De Catamaran biedt naast de behandeling van verdachte tevens systeemtherapie/ouderbegeleiding. Daarnaast werken ze samen met een Imam, die eventueel ook betrokken kan worden bij de behandeling van verdachte. Gelet op bovenstaande kan de jeugdreclassering niet volledig zeker zeggen dat de behandeling kan starten na het intakegesprek, maar acht zij de kans op stagneren ook heel erg klein. Hulpverlening vanuit Humanitas, die reeds liep en waarover het triple-onderzoek voortzetting adviseert, kan doorlopen. De jeugdreclassering komt tot de conclusie dat een GBM haalbaar is. Een GBM kan worden opgelegd worden voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt begeleid door de (jeugd)reclassering. Indien nodig kan gedurende de proeftijd de GBM ook met een jaar verlengd worden.
Conclusie
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een aantal zeer ernstige bedreigingen geuit aan het adres van [slachtoffer] . Hierdoor heeft zij zich niet alleen zeer bedreigd gevoeld, ook heeft zij moeten onderduiken en durfde zij niet meer alleen en herkenbaar over straat. Deze bedreigingen waren bovendien gericht aan een schrijfster, een vertolker van het vrije woord pur sang, die enkel haar eigen ervaringen op papier heeft gezet. Een boek dat verdachte niet heeft gelezen voordat hij allerlei doodsbedreigingen uitte tegen de schrijfster ervan.
Daarnaast heeft verdachte diverse keren gedreigd met een terroristisch misdrijf. Hij deed dit vanuit zijn eigen veilige omgeving op zijn mobiele telefoon en heeft niet stilgestaan bij de impact die zijn woorden kunnen hebben op een ander. Hij had zich dit als geen ander moeten realiseren, temeer nu hij naar eigen zeggen zelf werd geraakt door de woorden van [slachtoffer] . Woorden kunnen pijn doen, maar dat kan nooit een reden zijn om over te gaan tot het uiten van bedreigingen. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Vooral ook omdat hij zich hier veelvuldig aan schuldig heeft gemaakt en ook anderen heeft aangespoord dit te doen, zoals bij zijn medeverdachte [medeverdachte] het geval is geweest. Hij heeft geen moment stilgestaan bij de impact daarvan op een ander.
Daar staat tegenover dat bij verdachte sprake is van de nodige persoonsproblematiek, waardoor de feiten hem niet volledig zijn toe te rekenen. Ook is hij niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit, waardoor hij moet worden aangemerkt als ‘first offender’. Uit de diverse rapporten is bovendien naar voren gekomen dat verdachte, slechts 19 jaar oud, beschikt over beperkte handelingsvaardigheden en een forse ontwikkelingsachterstand, terwijl er voldoende mogelijkheden zijn voor pedagogische beïnvloeding. Daarom is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van de bewezen feiten, de impact die dit heeft gehad op het slachtoffer, maar ook kijkend naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding af te wijken van de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de op te leggen jeugddetentie. Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank een locatieverbod voor de stad Amsterdam een te verstrekkende maatregel, die ook zonder enkelband heel lastig is te handhaven.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf en de persoon van de verdachte aanleiding geeft tot de oplegging van een GBM. Deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, nu hij middels deze maatregel adequaat kan worden begeleid en waar nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Gelet op de wijze waarop de bedreigingen zijn gepleegd, in combinatie met de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van art. 14e Sr, alsmede het gelijkluidende programma van de GBM ex art. 77w Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Sr ziet de rechtbank onvoldoende toegevoegde waarde, nu er een contactverbod wordt opgelegd en andere ingrijpende bijzondere voorwaarden met een proeftijd. Om die reden zal deze maatregel niet aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting op onderdelen af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag – Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042423, Zwart, merk: Samsung)
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G-6042428, Blauw, merk: Oneplus)
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van de Oneplus de feiten 1 en 2 zijn begaan en de Samsung tot het begaan van de feiten 1 en 2 is bestemd, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 152,- aan proceskosten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.