ECLI:NL:RBAMS:2021:5793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
13/206345-20 13/235776-20 13/049507-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en strafzaak met meerdere tenlasteleggingen van woninginbraken en overtreding gebiedsverbod

Op 6 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1952, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere woninginbraken en het overtreden van een gebiedsverbod. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 22 april 2021 heeft de officier van justitie, mr. M. Modder, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, hun verweer hebben gevoerd. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal uit woningen en pogingen tot woninginbraak in Amsterdam, waarbij de verdachte op verschillende data in 2020 en 2019 betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank enkele tenlasteleggingen niet bewezen verklaard, maar de verdachte wel schuldig bevonden aan de meeste feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en cognitieve beperkingen, en heeft besloten om een zorgmachtiging op te leggen in plaats van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, zodat de verdachte de benodigde zorg kan ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/206345-20 (A), 13/235776-20 (B), 13/049507-19 (C) en 23/003430-18 (tul)
Datum uitspraak: 6 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
[plaats] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 13/235776-20 (B) en 13/049507-19 (C) zijn aangebracht, gevoegd bij parketnummer 13/206345-20 (A). De zaken worden hierna kortheidshalve als respectievelijk zaak B, zaak C en zaak A aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Duijvelshoff naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
zaak A:
diefstal uit een woning, [adres 2] te Amsterdam, in de nacht door middel van insluiping, op 13 juli 2020;
wederrechtelijk binnendringen in de nacht in de woning [adres 2] te Amsterdam op 13 juli 2020;
poging woninginbraak, [adres 3] te Amsterdam op 17 juli 2020;
poging woninginbraak, [adres 4] te Amsterdam, in de nacht op 11 augustus 2020;
poging woningbraak, [adres 5] te Amsterdam, in de nacht op 11 augustus 2020;
zaak B:
poging woninginbraak, [adres 6] te Amsterdam, in de nacht op 9 september 2020;
poging woninginbraak, [adres 7] te Amsterdam op 19 september 2020
zaak C:
Overtreden gebiedsverbod overlastgebied 3 Zuid-Oost te Amsterdam op 28 februari 2019.
De tekst van de volledige tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Gedeeltelijke vrijspraak
In zaak A, onder 1, is de strafverzwarende omstandigheid ‘ insluiping’ ten laste gelegd, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, hetgeen echter niet ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde insluiping.
Met de officier van justitie acht de rechtbank de poging woninginbraak die in zaak A, onder 5, ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er een begin van uitvoering is geweest. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A, onder 1 en 2. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte in de woning [adres 2] aanwezig is geweest. Aangeefster spreekt immers over een man met een ‘leeftijd tussen de 30 en 40 jaar’, terwijl verdachte 68 jaren oud is.
Verdachte moet ook van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe bepleit dat sprake is van absoluut ondeugdelijke pogingen, aangezien je een gemiddeld slot van tegenwoordig niet open krijgt met een fietsstandaard, mede gelet op de leeftijd en fysiek van verdachte.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A, onder
1, 2, 3, 4, het in zaak B, onder 1 en 2, en het in zaak C ten laste gelegde.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Zaak A, onder 1 en 2.
Aangeefster heeft in haar aangifte aangegeven dat ze gedurende de nacht wakker werd van geluid in huis en dat ze dacht dat ze voetstappen hoorde. Ze was uit bed gesprongen om te kijken of er iemand in huis was en zag bij de voordeur een man staan die bij de jassen aan de kapstok rondstruinde. De man bevroor en rende vervolgens weg toen ze tegen hem schreeuwde. Ze geeft in haar aangifte een omschrijving van de man. Bij haar verhoor (strafdossier pagina 146) heeft aangeefster desgevraagd verklaard dat zij de dader in het donker heeft gezien, dat hij bij de deur stond en dat er wel een buitenlamp brandde en dat zij een silhouet van de dader heeft gezien.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat aangeefster de leeftijd van verdachte verkeerd heeft geschat.
Verder steunt de bewezenverklaring van deze feiten in belangrijke mate op meerdere herkenningen van verbalisanten aan de hand van camerabeelden.
Zaak B, onder 1 en 2.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank niet waarom een fietsstandaard niet als breekijzer zou kunnen dienen, noch waarom de leeftijd en fysieke conditie van verdachte in de weg zouden staan aan een effectief gebruik van een fietsstandaard als breekijzer. Een fietsstandaard is immers een hard, onbuigzaam, langwerpig voorwerp waarmee een fiets zelfstandig rechtop kan worden neergezet. Een dergelijke fietsstandaard kan dan ook in beginsel effectief als hefboom dienen tussen een deur en een deursponning. Voor het gebruik van een dergelijke hefboom is niet een dermate grote kracht vereist dat moet worden aangenomen dat verdachte niet over die kracht beschikte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ten aanzien van de fietsenstandaard als ondeugdelijk middel.
4.4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
In zaak A:
1.
op 13 juli 2020, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, te weten bankpassen en rijbewijzen en een heuptasje met inhoud, te weten autosleutels en een kentekenbewijs en een portemonnee, toebehorende aan [persoon 1] en een andere bewoner van voornoemde woning;
2.
op 13 juli 2020, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd te Amsterdam, in de woning gelegen aan de [adres 2] , bij een ander, te weten bij [persoon 1] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
op 17 juli 2020 te Amsterdam, uit een woning aan de [adres 3] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meerdere tot op heden onbekend gebleven goederen, toebehorende aan [persoon 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, kracht heeft uitgeoefend op de voordeur van voornoemde woning,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 11 augustus 2020, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, uit een woning gelegen aan de [adres 4] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meerdere tot op heden onbekend gebleven goederen, toebehorende aan [persoon 3] en/of [persoon 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, (met kracht) met een hard voorwerp, tegen de deur van voornoemde woning heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In zaak B:
1.
op 9 september 2020 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 6] weg te nemen geld en/of goed(eren), toebehorende aan [persoon 5] , en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- een fietsenstandaard tussen de deur en de deurpost/deursponning van die woning heeft
gestopt/gestoken en
- vervolgens met die fietsenstandaard tussen die deur en de deurpost/deursponning van die
woning heeft gewrikt;
2.
op 19 september 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan het [adres 7] , weg te nemen geld en/of goed(eren), toebehorende aan een ander dan aan hem verdachte, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- een fietsenstandaard tussen de deur en de deurpost/deursponning van die woning heeft
gestopt/gestoken en
- vervolgens met die fietsenstandaard tussen die deur en de deurpost/deursponning van die
woning heeft gewrikt;
In zaak C:
op 28 februari 2019 te 11:00 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied
3 Zuid-Oost te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A, onder 1, 2, 3 en 4, in zaak B, onder 1 en 2, en in zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest tot en met de datum uitspraak, zijnde 246 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verlening van de zorgmachtiging de meest passende oplossing is.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft goederen uit een woning gestolen terwijl er bewoners thuis waren en lagen te slapen en heeft geprobeerd om nog vier andere woninginbraken te plegen. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan een verwijderingsbevel. Verdachte heeft schade en overlast veroorzaakt en afbreuk gedaan aan het woongenot van de bewoners van de woning waar hij heeft ingebroken en van de woningen waar hij dat heeft geprobeerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken en pogingen daartoe gevoelens van onveiligheid doen toenemen.
Verdachte is, blijkens het hem betreffende 37 pagina’s tellende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 april 2021, eerder veroordeeld vanwege vermogensdelicten, waaronder woninginbraken. Hij is veroordeeld tot voorwaardelijke en relatief lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, maar dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich weer aan dergelijke feiten schuldig te maken. Gelet hierop ligt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in de rede.
Met betrekking tot de persoon van verdachte weegt de rechtbank in strafmatigende zin, het volgende mee.
Verdachte is inmiddels 68 jaar oud. Hij heeft, zo blijkt uit het dossier, in april 2020 een herseninfarct doorgemaakt en er zijn momenteel grote zorgen over zijn functioneren en cognitieve achteruitgang.
Uit het rapport van de reclassering Inforsa van 12 januari 2021 blijkt onder meer het volgende.
Het is voor Reclassering Inforsa niet duidelijk geworden waarom betrokkene persisteert in delictgedrag. Het is niet mogelijk om dit met hem te bespreken, omdat hij de delicten ontkent.
Mogelijke alcoholproblematiek zou hier geen verband mee houden. Er is echter wel sprake van zeer beperkt cognitief functioneren. Verdachte heeft een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) maar de laatste jaren lijkt er nog verdere achteruitgang te zijn, mogelijk als gevolg van een recent doorgemaakte hersenbloeding en zijn langdurige drugsgebruik. Vanwege deze forse cognitieve beperking kan de reclassering geen interventies meer inzetten gericht op gedragsverandering ten aanzien van middelengebruik en/of delictgedrag.
In overleg met de pro justitia rapporteur adviseert de reclassering aan de rechtbank om een zorgmachtiging op te leggen. Binnen dat kader kan betrokkene in een
revalidatiekliniek opgenomen worden waar specialistisch onderzoek kan worden verricht naar de cognitieve mogelijkheden en beperkingen en op basis hiervan kan een zorgtraject worden uitgestippeld.
Verdachte is pro justitia onderzocht door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg.
Uit het daarvan opgemaakte rapport van 5 januari 2021 blijkt onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van cocaïne/opioïde/alcohol, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving en een tenminste beperkte, en vermoedelijk uitgebreide neurocognitieve stoornis, ongespecificeerd. De vastgestelde problematiek (op het gebied van verslaving, intellectueel functioneren en cognitief functioneren) is van zodanige ernst dat het zijn algehele functioneren beïnvloedt. Daarvan was ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook sprake en het is niet aannemelijk dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten volledige keuzevrijheid heeft gehad. Om die reden adviseert de psycholoog om verdachte de ten laste gelegde feiten niet volledig tot te rekenen.
Om het risico op recidive te laten afnemen is een (niet langdurend, vermoedelijk
weken tot enkele maanden) verblijf in een revalidatiekliniek nodig waar men is
gespecialiseerd in de combinatie van verworven hersenletsel, LVB- en verslavings-problematiek. Geadviseerd wordt de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging met behulp van de schakelbepaling in de Wfz naar de Wvggz, te weten artikel 2.3.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en maakt de conclusie tot de hare.
Bij beslissing van de rechtbank van 29 april 2021 is, op verzoek van de officier van justitie, ten behoeve van verdachte een zorgmachtiging voor de duur van vier maanden verleend, als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. [1]
De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis tot de uitspraak van dit vonnis, zodat de door verdachte benodigde zorg zo spoedig mogelijk aan hem kan worden verleend.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 14 september 2020 in de zaak met parketnummer 23/003430-18, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 23 april 2019 van het Gerechtshof Amsterdam. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Deze schriftelijke vordering strekt tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht om afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op het feit dat in de civiele procedure is verzocht om verlening van een zorgmachtiging ten behoeve van verdachte.
Nu de rechtbank ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging heeft verleend, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel afwijzen, zodat zo spoedig mogelijk met de zorgverlening kan worden begonnen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55, 57, 63, 138, 184, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A, onder 5, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1, 2, 3 en 4, het in zaak B, onder 1 en 2, en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ééndaadse samenloop van
In zaak A, onder 1:
diefstal en
In zaak A, onder 2:
het in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
En voorts
In zaak A, onder 3 en 4, en in zaak B, onder 1 en 2:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Zaak C:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
242 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/003430-18 af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2021.
[...]

Voetnoten

1.Beschikking rechtbank Amsterdam d.d. 29 april 2021, rekestnummer 21/2614.