ECLI:NL:RBAMS:2021:5783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/695686 / HA ZA 21-64
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake bevoegdheid executeur bij overdracht grafrechten

In deze zaak vordert de executeur, De Die BV, een verklaring voor recht dat zij niet bevoegd was om grafrechten over te dragen aan de gedaagde, die de niet-gehuwde partner was van de overleden erflater. De zaak betreft de nalatenschap van de heer [erflater], die op 8 augustus 2019 is overleden. De executeur stelt dat de overdracht van de grafrechten aan de gedaagde niet rechtsgeldig is, omdat dit zonder toestemming van de erfgenamen is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de executeur, die bij testament was benoemd, de nalatenschap heeft beheerd en dat de grafrechten in de nalatenschap vielen. De rechtbank oordeelt dat de executeur niet onbevoegd heeft gehandeld, omdat de gedaagde er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de executeur bevoegd was om de grafrechten over te dragen. De rechtbank wijst de vorderingen van de executeur af en veroordeelt haar in de proceskosten. De beslissing is genomen op 13 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/695686 / HA ZA 21-64
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE DIE FINANCIEEL BEHEER EN BEWINDVOERING B.V., in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. Bosch te Hoorn.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid: eiseres als De Die BV of de executeur, gedaagde als [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2020,
  • de akte overlegging producties van De Die BV,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 28 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de op 26 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 augustus 2019 is te Amsterdam overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). [gedaagde] was ten tijde van zijn overlijden ruim 30 jaar de niet-gehuwde partner van erflater. Erflater was weduwnaar van mevrouw [naam 1] , en heeft uit dit huwelijk drie kinderen gekregen, te weten [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] .
2.2.
Erflater was rechthebbende van een tweetal grafrechten (hierna: de grafrechten) ten aanzien van graven op de Algemene Begraafplaats van de gemeente [gemeente] (hierna: de begraafplaats), te weten de graven [nr.graf 1] en [nr.graf 2] . Graf [nr.graf 1] ligt vol; in het graf liggen drie familieleden van erflater begraven, onder wie zijn moeder.
2.3.
Erflater heeft bij testament van 14 december 2017 en aanvullend testament van
7 februari 2019 over zijn nalatenschap (hierna: de nalatenschap) beschikt. Hierin heeft erflater - voor zover hier relevant - bepaald dat hij niet afwijkt van de wettelijke erfopvolging, hetgeen impliceert dat zijn kinderen gezamenlijk erfgenaam zijn ieder voor een onverdeeld aandeel in de nalatenschap. Daarnaast heeft hij aan [gedaagde] een tweetal legaten toegekend, en heeft hij De Die BV benoemd tot executeur.
2.4.
Erflater heeft zelf een aantal maanden vóór zijn overlijden aan de uitvaartverzorger, de heer [naam 2] , zijn uitvaartwensen kenbaar gemaakt. De uitvaartverzorger heeft hiervan een verslag gemaakt. In dit verslag is ook informatie omtrent de grafrechten opgenomen, waarbij telkens als rechthebbende van de grafrechten is vermeld: “de heer [erflater] , na overlijden mevrouw [gedaagde] ”.
2.5.
De dag na het overlijden van erflater zijn de kinderen, [gedaagde] en de uitvaartverzorger bijeengekomen, en hebben zij puntsgewijs de uitvaartwensen van erflater besproken, waaronder ook de grafrechten en de verlenging daarvan.
2.6.
De Die BV heeft de executele aanvaard en is op 13 augustus 2019 als executeur aangetreden.
2.7.
Kort na het overlijden van erflater heeft de heer [naam 3] , medewerker van De Die BV en feitelijke contactpersoon van de erfgenamen, in een telefoongesprek met [naam kind 3] onder andere gesproken over de uitvaart en de grafrechten. Daarbij heeft [naam kind 3] gezegd dat de erfgenamen verder niets meer met de grafrechten te maken wilden hebben.
2.8.
Erflater is overeenkomstig zijn wens begraven in graf [nr.graf 2] .
2.9.
De erfgenamen hebben de nalatenschap van vader beneficiair aanvaard. Tussen De Die BV en de adviseur(s) van [gedaagde] respectievelijk [naam kind 3] is uitvoerig overleg gevoerd over de afwikkeling van de nalatenschap.
2.10.
Per brief van 20 november 2019 heeft de gemeente [gemeente] aan de executeur bericht dat zij per 16 augustus 2019 in het registratiesysteem van de begraafplaats is opgenomen als rechthebbende van het grafrecht [nr.graf 2] . Een zelfde bericht heeft de gemeente per brief van diezelfde datum aan [gedaagde] verstuurd, zij het in haar geval met betrekking tot het grafrecht [nr.graf 1] .
2.11.
Op 23 december 2019 hebben [gedaagde] , De Die BV en de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij onder meer een huurgeschil werd geregeld. In deze overeenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen dat De Die BV de nalatenschap conform de in de overeenkomst gemaakte afspraken zal afwikkelen. Verder hebben [gedaagde] en de erfgenamen elkaar in de overeenkomst finale kwijting verleend van hun juridische en feitelijke verplichtingen over en weer ten aanzien van de nalatenschap, daaronder mede begrepen (sub)geschillen die niet expliciet in de vaststellingsovereenkomst zijn benoemd.
2.12.
De executeur heeft op 23 april 2020 overschrijvingsformulieren van de begraafplaats ondertekend met betrekking tot elk van de graven, met daarop telkens de executeur als huidige rechthebbende en [gedaagde] als nieuwe rechthebbende vermeld.
2.13.
Bij brief van 30 april 2020 heeft de gemeente [gemeente] aan [gedaagde] bericht dat zij per 23 april 2020 is geregistreerd als rechthebbende van het grafrecht [nr.graf 2] . Per brief van diezelfde datum heeft de gemeente [gemeente] aan de executeur bericht dat zij per 23 april 2020 is uitgeschreven als rechthebbende van datzelfde grafrecht.
2.14.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft de advocaat van de erfgenamen [gedaagde] gesommeerd om de grafrechten over te schrijven op naam van de erfgenamen.
2.15.
In december 2020 heeft de executeur na daartoe door de voorzieningenrechter verleend verlof conservatoir beslag gelegd op de grafrechten.

3.Het geschil

3.1.
De executeur vordert ‑ enigszins samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verklaren voor recht dat de executeur onbevoegd was om de grafrechten aan [gedaagde] over te dragen zodat de overdracht aan [gedaagde] niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden;
[gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan de levering c.q. overdracht van de grafrechten aan de erfgenamen althans aan de executeur, door ondertekening van de daarvoor benodigde overschrijvingsformulieren binnen 14 dagen na het vonnis, met verklaring dat als [gedaagde] daaraan niet voldoet het vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening op grond van artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) zodat de overdracht kan geschieden zonder haar medewerking;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de beslagkosten.
3.2.
De executeur stelt daartoe kort gezegd het volgende. De executeur was niet bevoegd om zonder toestemming van de erfgenamen de grafrechten over te dragen, nu geen sprake was van de situatie dat het beschikken over een goed van de nalatenschap nodig was voor de tot haar taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap, zoals bedoeld in artikel 4:147 lid 1 BW. Voor het overige kan de executeur alleen over goederen van de nalatenschap beschikken als de erflater haar daartoe in het testament bevoegd heeft verklaard, dan wel de erfgenamen haar daartoe een volmacht verstrekken. De executeur meende op basis van het gesprek dat zij had gevoerd met [naam kind 3] dat de erfgenamen het ermee eens waren dat de grafrechten conform de uitvaartwensen van erflater zouden worden overgedragen aan [gedaagde] , maar heeft dit niet schriftelijk aan [naam kind 3] en de overige erfgenamen bevestigd. Achteraf heeft zij moeten vaststellen dat zij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde de erfgenamen als gevolmachtigde rechtsgeldig te kunnen vertegenwoordigen bij de overdracht. Zodoende moet zij vaststellen dat zij niet bevoegd was om de overschrijvingsformulieren te ondertekenen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en voert daartoe het volgende aan. De Die BV moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat haar taak als executeur reeds is beëindigd en zij de erfgenamen dus niet meer (in rechte) vertegenwoordigt.
Daarnaast heeft de executeur niet onbevoegd gehandeld. Het was de wens van erflater dat de grafrechten na zijn dood aan [gedaagde] zouden toebehoren. Deze wens is tijdens het onder 2.5 bedoelde gesprek door de uitvaartverzorger ook geuit tegen de erfgenamen die daartegen geen bezwaar hebben gemaakt. Toen de executeur in het onder 2.7 bedoelde telefoongesprek aangaf de grafrechten over te willen schrijven overeenkomstig die wens, heeft [naam kind 3] – die steeds uit naam van de erfgenamen het woord voerde – daartegen geen bezwaar geuit. De executeur mocht er dan ook op vertrouwen dat [naam kind 3] namens de erfgenamen sprak. Het bezwaar van [naam kind 3] is thans tardief. Subsidiair mocht [gedaagde] er gelet op alle omstandigheden van het geval op vertrouwen dat de executeur bevoegd was de grafrechten aan haar over te laten schrijven, temeer nu in de onder 2.11 bedoelde vaststellingsovereenkomst finale kwijting is overeengekomen. Het zou ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn als de grafrechten teruggeleverd zouden moeten worden aan de erfgenamen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid

4.1.
Aan het verweer van [gedaagde] dat De Die BV niet ontvankelijk is in haar vordering wordt voorbij gegaan. De Die BV heeft, onder verwijzing naar een nog niet afgehandelde kwestie omtrent een voor het overlijden van erflater verkocht schilderij, voldoende onderbouwd dat haar taak als executeur nog niet is geëindigd. Zij treedt dan ook bij de vervulling van haar taak nog steeds op als vertegenwoordiger van de erfgenamen in en buiten rechte (artikel 145 lid 2 BW).
inhoudelijk
4.2.
Het gaat in deze zaak kort gezegd over het volgende. In de veronderstelling dat alle erfgenamen zich daarin konden vinden, heeft de executeur de grafrechten willen overdragen aan [gedaagde] . Na daartoe strekkende bezwaren van de erfgenamen betwist de executeur in deze procedure bij nader inzien haar bevoegdheid bij de overdracht. Daarmee is de bevoegdheid van de executeur in geschil, alsmede de rechtsgevolgen van haar eventuele onbevoegdheid.
4.3.
Met betrekking tot de taken en bevoegdheden van een executeur stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.3.1.
Een executeur, wiens bevoegdheden zoals in dit geval niet bij testament zijn beperkt, heeft tot taak om: 1) het beheer over de goederen van de nalatenschap te voeren, en 2) de schulden van de nalatenschap te voldoen (artikel 4:144 lid 1 BW). Voor zover dat nodig is voor die voldoening van schulden, is de executeur bevoegd om door haar beheerde goederen te gelde te maken (artikel 4:147 lid 1 BW). Bij haar beheer moet de executeur de zorg van een goed executeur betrachten. Gedurende haar beheer vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van haar taak de erfgenamen in en buiten rechte (artikel 4:145 lid 2 BW), en zijn de erfgenamen zelf niet bevoegd zonder haar medewerking of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de nalatenschap te beschikken (artikel 4:145 lid 1 BW). Gelet op wat artikel 3:77 BW bepaalt, gezien in combinatie met artikel 4:145 lid 2 BW, moeten de rechtsgevolgen van het handelen van de executeur aan de erfgenamen worden toegerekend.
4.3.2.
In de literatuur wordt beschreven dat de executeur niet van haar bevoegdheid tot verkoop jegens derden hoeft te doen blijken. De beperking dat de executeur slechts bevoegd is tot tegeldemaking over te gaan indien dat nodig is voor de betaling van schulden, heeft immers slechts interne werking. Een externe werking zou de uitoefening door de executeur van haar taak verlammen (Perrick, Asser/Perrick 4 2017/696). De wederpartij van de executeur zal zich niet behoeven te verdiepen in de vraag of het om een tegeldemaking ten behoeve van de voldoening van de schulden van de nalatenschap gaat (Parl. Gesch. Vaststellingswet, p. 855). Hij moet wel weten of de executeur met het beheer van de nalatenschap belast is, hetgeen hij eenvoudig zou kunnen afleiden uit de verklaring van executele of erfrecht.
4.3.3.
Tenzij de erflater anders bepaalt in zijn uiterste wil, treedt de executeur eerst 'zoveel mogelijk' in overleg met de erfgenamen over de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van te gelde maken (artikel 4:147 lid 2 BW). Schending van de overlegverplichting leidt niet tot onbevoegdheid van de executeur (Van Mourik e.a.,
Handboek Erfrecht2020, p. 585). De erflater kan bepalen dat de executeur wel toestemming van de erfgenamen nodig heeft voor de keuze en de wijze van te gelde maken van goederen uit de nalatenschap (artikel 4:147 lid 3 BW). Dit toestemmingsvereiste heeft omwille van de rechtszekerheid slechts interne werking (Parl. Gesch. Boek 4, p. 855).
4.3.4.
In de praktijk worden de bevoegdheden van een executeur weleens gecombineerd met de bevoegdheden van een testamentaire bewindvoerder. Hierdoor krijgt de executeur meer armslag en kan hem zelfs de bevoegdheid worden toegekend de nalatenschap op een bepaalde wijze te verdelen. Deze figuur wordt wel aangeduid met ‘executeur/afwikkelingsbewindvoerder’ (Nuytinck, Personen- en familierecht, relatievermogensrecht en erfrecht (SBR 1), 2021/329).
4.4.
Met betrekking tot de grafrechten stelt de rechtbank voorop dat, nu erflater ten tijde van zijn overlijden daarvan rechthebbende was, deze rechten in zijn nalatenschap vielen. Omdat de grafrechten overdraagbaar zijn en in het economisch verkeer een waarde vertegenwoordigen, gaat het om vermogensrechten als bedoeld in artikel 3:6 BW.
4.5.
Met betrekking tot de overdracht van de grafrechten aan [gedaagde] stelt de rechtbank ten slotte voorop dat deze overdracht kwalificeert als een beschikkingshandeling, meer in het bijzonder een verdelingshandeling. Het betreft immers een overdracht om niet ten aanzien van een goed uit de nalatenschap.
4.6.
Tegen deze achtergrond ligt allereerst de stelling van de executeur voor - tevens gevorderd als verklaring voor recht onder 1 - dat zijzelf in haar hoedanigheid van executeur onbevoegd was om de grafrechten aan [gedaagde] over te dragen, waardoor de overdracht aan [gedaagde] niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Op deze stelling baseert de executeur immers haar vordering onder 2 die ertoe strekt dat [gedaagde] gehouden is de grafrechten aan de erfgenamen althans de executeur over te dragen.
4.7.
Met haar stelling veronderstelt de executeur dat zijzelf degene is geweest die het ertoe heeft geleid dat beide grafrechten aan [gedaagde] zijn overgedragen. Dit uitgangspunt blijkt echter wat betreft het grafrecht [nr.graf 1] onjuist. Immers, uit de brief van de gemeente [gemeente] van 20 november 2019 (2.10) blijkt dat dit grafrecht reeds per 16 augustus 2019 is overgeschreven op naam van [gedaagde] . De executeur heeft ter zitting toegelicht dat dit mogelijk het gevolg is van een eigen, verkeerde interpretatie door de gemeente [gemeente] van een bericht van de executeur met betrekking tot de begrafeniskosten. Wat daar verder van zij, gesteld noch gebleken is dat de executeur bij deze (eerdere) overdracht betrokken is geweest. Nu aldus het uitgangspunt van de executeur onjuist is, terwijl dit wel de grondslag van de vorderingen van de executeur vormt, moeten al daarom de vorderingen van de executeur die zien op dit grafrecht worden afgewezen.
4.8.
Evenmin is [gedaagde] gehouden om het andere grafrecht, [nr.graf 2] , aan de erfgenamen althans de executeur over te dragen. Immers, ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat de executeur niet bevoegd was om dit grafrecht aan [gedaagde] over te dragen, slaagt het verweer van [gedaagde] dat zij er, gelet op alle omstandigheden van het geval, op mocht vertrouwen dat de executeur wel over de bevoegdheid daartoe beschikte, zoals bedoeld in artikel 3:35 BW. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.9.
Niet in geschil is dat De Die BV - in elk geval ten tijde van de overdracht van dit grafrecht in april 2020 (2.12 e.v.) - executeur in de nalatenschap van erflater was, nadat zij daartoe bij testament was benoemd en deze benoeming had aanvaard. Ingevolge de wet (zie 4.3.1 e.v.), heeft de executeur kort gezegd tot taak de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, waartoe hij zo nodig goederen uit de nalatenschap mag verkopen. Bij de vervulling van zijn taak vertegenwoordigt hij de erfgenamen in en buiten rechte. Uit deze wetsystematiek, en de daarbij in de literatuur gegeven toelichting (wederom 4.3.1 e.v.), vloeit een onderscheid voort tussen de interne en de externe bevoegdheid van de executeur ten aanzien van (goederen van) de nalatenschap, namelijk in de (interne) verhouding tot de erfgenamen, en de (externe) verhouding tot derden. De interne bevoegdheid is aan verschillende beperkingen onderhevig, nu deze bevoegdheid zich slechts uitstrekt tot handelingen van beheer en bepaalde beschikkingshandelingen, maar niet tot verdelingshandelingen - zoals de overdracht aan [gedaagde] . De externe bevoegdheid van de executeur is daarentegen in feite ongeclausuleerd, althans derden behoeven niet te onderzoeken of de executeur ook (intern) bevoegd is om een bepaalde (beschikkings)handeling met betrekking tot (een goed van) de nalatenschap te verrichten.
4.10.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagde] , toen De Die BV het grafrecht aan haar overdroeg of liet overdragen, op basis van het feit dat De Die BV executeur in de nalatenschap was, ervan uit mocht gaan dat De Die BV bevoegd was om die rechtshandeling te verrichten.
4.11.
Bovendien waren er ook andere omstandigheden die [gedaagde] in dit vertrouwen konden sterken, te weten dat de erflater kort voor zijn overlijden zelf uitdrukkelijk zijn wens om de grafrechten aan [gedaagde] over te dragen kenbaar had gemaakt, dat de uitvaartverzorger deze wens schriftelijk heeft vastgelegd en hij deze bovendien ook – tezamen met de overige uitvaartwensen van erflater – met de erfgenamen in het bijzijn van [gedaagde] heeft besproken, en zij (naar onweersproken vaststaat) daartegen toen geen enkel bezwaar hebben geuit.
4.12.
Daarentegen zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] op enigerlei wijze de bevoegdheid van de executeur om de grafrechten aan haar over te dragen in twijfel had behoren te trekken. Dat geldt ook voor het gegeven dat de overdracht een verdelingshandeling betreft en om die reden in beginsel buiten de beschikkingsbevoegdheid van de executeur valt. Dit betrof immers nog steeds een interne aangelegenheid. Bovendien was in dit geval nu juist de bevoegdheid tot verdeling met zoveel woorden aan de executeur toebedeeld, zoals in de praktijk wel vaker gebeurt (4.3.4). Immers, partijen (dat wil zeggen: de erfgenamen, de executeur en [gedaagde] ) waren in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de executeur overeenkomstig de gemaakte afspraken
de afwikkelingvan de nalatenschap zou verzorgen, waaronder doorgaans ook de verdeling wordt verstaan. Deze omstandigheid behoefde bij [gedaagde] daarom evenmin argwaan te wekken.
4.13.
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat toen De Die BV het grafrecht [nr.graf 2] aan haar overdroeg althans liet overdragen, De Die BV daarbij handelde namens de erfgenamen ter uitvoering van haar wettelijke taak, en zij daartoe bevoegd was.
4.14.
Nu dit verweer van [gedaagde] slaagt, moet vordering 2 ten aanzien van het grafrecht [nr.graf 2] eveneens worden afgewezen. Nu de onder 1 gevorderde verklaring voor recht geen ander belang dient dan tot toewijzing te komen van vordering 2, heeft de executeur bij deze vordering geen zelfstandig belang meer, althans niet in de rechtsverhouding met [gedaagde] , zodat ook deze vordering moet worden afgewezen.
4.15.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking meer.
proceskosten
4.16.
De executeur wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [gedaagde] vordert ook veroordeling van de executeur in de volgens haar nodeloos gemaakte beslagkosten, maar uit de toelichting begrijpt de rechtbank dat zij daarmee bedoelt dat deze kosten voor rekening van de executeur dienen te blijven, en daarmee dus om een verweer tegen de dienaangaande vordering van de executeur. Daarop hoeft bij deze uitkomst van het geding niet te worden beslist. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 304,-
- salaris advocaat
€ 1.126,- (2 punten, tarief II)
Totaal € 1.430,-
4.17.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt De Die BV in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.430,-,
5.3.
veroordeelt De Die BV in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] ontstane nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en De Die BV niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.