ECLI:NL:RBAMS:2021:5697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
13/153718-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diefstal en vernieling met betrekking tot Total tankstation

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 6 oktober 2021 veroordeeld voor diefstal en vernieling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 11 juni 2021 te Amsterdam, waarbij de verdachte een fles velgenreiniger en meerdere flessen Total Screenwash heeft vernield en gestolen van een Total tankstation. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, had een ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet passend was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.S. Kamphuis, pleitte voor een zorgmachtiging in plaats van een ISD-maatregel, en voerde aan dat de verdachte eerder een ISD-maatregel had ondergaan en deze positief had afgerond. De rechtbank overwoog dat de verdachte psychische stabilisatie nodig had en dat de ISD-maatregel niet proportioneel was gezien de omstandigheden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak voor begeleiding en structuur in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/153718-21
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ter zitting opgegeven verblijfadres: [adres verdachte] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S. Kamphuis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 11 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk éen fles velgenreiniger (merk Sonax), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Total [naam tankstation] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
ten aanzien van feit 2:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 11 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, drie flessen Total Screenwash Zomer en/of één M&M's Pinda ijsje, in elk geval
enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan Total [naam tankstation] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 11 juni 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een fles velgenreiniger, merk Sonax, dat aan Total [naam tankstation] toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van feit 2:
op meerdere tijdstippen op 11 juni 2021 te Amsterdam, drie flessen Total Screenwash Zomer en één M&M's Pinda ijsje, die aan Total [naam tankstation] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte, ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar in plaats daarvan een zorgmachtiging te verlenen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, in het geval de rechtbank overgaat tot oplegging van de ISD-maatregel, deze maatregel te beperken tot de duur van één jaar. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, indien de rechtbank de ISD-maatregel oplegt voor de duur van twee jaar, te bepalen dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de maatregel plaats zal vinden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte eerder een ISD-maatregel is opgelegd. Verdachte heeft dat traject positief afgerond en hij heeft destijds op elk vlak zijn medewerking verleend. Het vervolgtraject is echter nooit goed van de grond gekomen, waardoor verdachte niet de juiste nazorg heeft gekregen. Oplegging van de ISD-maatregel is op dit moment - gelet op de aard en de ernst van de feiten - disproportioneel. Van belang is dat verdachte hulp krijgt, hetgeen het beste gerealiseerd kan worden door middel van het verlenen van een zorgmachtiging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat – ten aanzien van feit 2 – in beginsel op grond van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht de ISD-maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank is echter, anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw, van oordeel dat het opleggen van een dergelijke maatregel aan verdachte op dit moment niet passend en geboden is en overweegt hiertoe als volgt. De ISD-maatregel strekt tot de beëindiging van de recidive van verdachte en beveiliging van de maatschappij. Hoewel er uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 september 2021 betreffende verdachte blijkt dat er sprake is van recidive, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van dermate frequente recidive en zodanig ernstige feiten dat daarvoor de oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. Het is voor het terugdringen van recidive vooral van groot belang dat verdachte op een voor hem geschikte woonplek terechtkomt waar hem de nodige structuur en begeleiding kan worden geboden, iets dat na afloop van het vorige ISD-traject niet is gelukt.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 16 september 2021, opgemaakt door P. Baak, waarvan het advies onder andere luidt:

Psychische stabilisatie in het kader van de ISD-maatregel, die maximaal twee jaar duurt, is
ontoereikend gebleken om het delictgedrag duurzaam in te dammen(…)
dan is het aan de rechtbank om te bepalen of opnieuw een ISD-maatregel proportioneel wordt gezien om de recidivekans tijdens de duur van de maatregel te beperken, met de uitdaging om (t.o.v. de vorige maatregel) betere, structurele (na)zorg (wellicht in het kader van de Wzd) te organiseren.”
Ter terechtzitting heeft dhr. Baak als getuige-deskundige zijn bevindingen toegelicht. Daarbij heeft hij ook verklaard dat verdachte is aangemeld voor vrijwillige zorg vanuit Domus+. De intake heeft echter niet kunnen plaatsvinden, omdat verdachte gedetineerd raakte. Hoewel de aanmelding van verdachte bij Domus+ is onderbroken door zijn detentie, is zijn dossier niet gesloten en zou hij na zijn detentieperiode zijn aanmelding kunnen voortzetten, aldus dhr. Baak. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een mogelijkheid voor een vrijwillig zorgkader waarmee verdachte na zijn detentie aan de slag kan. Dit kader is wellicht niet zwaar genoeg. Het alternatief – de oplegging van een ISD-maatregel – acht de rechtbank in het licht van voornoemde omstandigheden echter niet proportioneel. Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat oplegging van een ISD-maatregel evenmin de garantie biedt dat verdachte uiteindelijk op een voor hem geschikte woonplek terechtkomt.
De rechtbank overweegt dat het verlenen van een zorgmachtiging niet aan de orde is, hoewel de mogelijkheden daartoe in een eerder stadium zijn onderzocht. Zowel uit de bevindingen van 17 september 2021 van de geneesheer-directeur E. Barkhof van de GGZ-instelling Arkin, als uit de medische verklaring van 17 september 2021 van psychiater E.P.K. Sikkens betreffende verdachte, blijkt dat verdachte onvoldoende geschikt is voor verplichte zorg in het kader van een zorgmachtiging. Om die reden is ook de procedure ter voorbereiding van een verzoekschrift voor afgifte van een zorgmachtiging door de officier van justitie beëindigd. Er ligt geen zorgplan waaraan uitvoering zou kunnen worden gegeven.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en winkeldiefstal. Dit zijn hinderlijke, overlastgevende feiten. Bovendien heeft hij de feiten in de nacht gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Al deze omstandigheden weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van feit 2:
diefstal, meerdere malen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. I. Mannen en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2021.