3.4.Oordeel van de rechtbank
Feit 1 – vrijspraak moord/doodslag op zoon [baby]
De rechtbank is –met de officier van justitie en de raadsman– van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde moord dan wel doodslag niet kan worden bewezen, omdat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld hoe [baby] is overleden.
Op [geboortedag] 2020 is verdachte bevallen van een gezonde zoon, [baby] . Op 12 augustus 2020 is de kraamhulp voor het laatst bij verdachte en [baby] thuis geweest. Ook de moeder van verdachte heeft op 12 augustus 2020 [baby] nog in leven gezien. Nadat de moeder het huis van haar dochter op 12 augustus 2020 heeft verlaten is niemand bij verdachte en haar kinderen in de woning geweest, totdat de politie op 17 augustus 2020 binnen trad.
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niets kan herinneren van wat zich in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 in haar woning heeft afgespeeld. [dochter] en [zoon] hebben aangegeven niet te weten wat er met hun babybroertje is gebeurd, hij was opeens ‘kwijt’ en de deur van de slaapkamer waar zij met hun moeder zaten was dicht.
Uit het NFI-rapport van 20 februari 2021, van het pathologisch onderzoek dat werd verricht naar de doodsoorzaak van [baby] , blijkt dat [baby] op 17 augustus 2020 al tenminste meerdere dagen dood was. Daardoor werd het onderzoek naar de doodsoorzaak sterk beperkt en is een oorzaak voor het overlijden van [baby] uiteindelijk niet gebleken. Verstikking, verdrinking en oververhitting kunnen volgens het rapport een mogelijke doodsoorzaak zijn, maar bijvoorbeeld wiegendood kan ook niet worden uitgesloten. In het voorlopig sectierapport van 19 augustus 2020, van het pathologisch onderzoek dat op 17 augustus 2020 werd verricht, werd aangegeven dat smoren of belemmering van de romp/luchtwegen in het kader van ‘samen slapen’ of slapen in buikligging geen objectiveerbare verschijnselen hoeft achter te laten bij baby’s en dat (accidentele of niet-accidentele) verstikking niet kon worden uitgesloten als eventuele doodsoorzaak.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen hoe [baby] om het leven is gekomen. Daarmee kan evenmin worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [baby] . Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt (ten overvloede) op dat het voor alle betrokkenen, naar de rechtbank begrijpt ook voor verdachte, zeer onbevredigend is dat niet duidelijk is geworden wat er met [baby] gebeurd is en hoe en wanneer hij is overleden. Evenmin is duidelijk geworden wat zich gedurende de vier dagen voor de aanhouding van verdachte heeft afgespeeld in haar woning. Kijkend naar de door verbalisanten beschreven situatie zoals die werd aangetroffen op 17 augustus 2020, is het moeilijk een voorstelling te maken van hetgeen zich moet hebben afgespeeld in die dagen en wat voor beangstigende situatie dit voor de (nog volledig van moeder afhankelijke) kinderen moet zijn geweest. Ergens in die periode van vier dagen moet [baby] zijn overleden. Hij is, voor of na zijn dood, in een sporttas gelegd en de rits van de tas is dichtgetrokken. [baby] was al enkele dagen dood en nog in de woning toen verdachte en de kinderen uit de woning werden gehaald. Verdachte had de dood van haar baby aan niemand verteld.
Hoewel niet kan worden vastgesteld dat [baby] opzettelijk om het leven is gebracht, is volstrekt duidelijk dat verdachte, moeder van drie jonge kinderen, onvoldoende in staat is gebleken om te zorgen voor een veilige situatie voor [baby] en haar andere twee kinderen. Uit het dossier komen momenten vóór 12 augustus 2020 naar voren waarop, achteraf bezien, verdachte in het belang van haar kinderen duidelijker om (professionele) hulp had kunnen en moeten vragen, gelet op haar eerdere psychose waarbij ze haar toen nog peuterdochter [dochter] heeft geprobeerd te doden.
Feit 3 – vrijspraak wegmaken lijk/lichaam van zoon [baby]
Nu geen doodsoorzaak van het overlijden van [baby] is gebleken, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte
nazijn overlijden zijn lijk/lichaam heeft verborgen, weggevoerd of weggemaakt met
het oogmerk de oorzaak van zijn overlijdente verhelen. Zo blijft bijvoorbeeld alleen al onduidelijk of [baby] nog leefde toen hij in de tas werd gestopt of dat hij al was overleden. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van feit 3.
Feit 2 – bewezenverklaring poging tot zware mishandeling van dochter [dochter]
De rechtbank acht –met de officier van justitie en anders dan de raadsman– de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte haar destijds 7-jarige dochter [dochter] , geboren op [geboortedag] 2012, in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 meermalen heeft mishandeld. Op 17 augustus 2020 kwamen verbalisanten ter plaatse bij de woning van verdachte. Gezien werd dat verdachte met een schaar in de deur stak, haar eigen haren afknipte en de schaar toen op bed legde. Eén van de verbalisanten zag dat verdachte [dochter] handhandig vastpakte, optilde en haar op de grond gooide, voor de deur van de slaapkamer. Korte tijd later pakte verdachte [dochter] weer vast en tilde haar omhoog en gooide haar in een hoek, tussen de kast en de deur naar de woonkamer.
Na de aanhouding van verdachte bleek [dochter] vele letsels te hebben, verspreid over haar hele lichaam. Uit de letselrapportage blijkt dat een kinderarts op 17 augustus 2020 meer dan 50 krasletsels bij [dochter] heeft waargenomen, waarvan enkele tientallen in haar hals en meer dan tien op haar schaamheuvel. Uit de bij de rapportage gevoegde letseltekening volgt dat de kinderarts ook op de rechterarm, de linkerarm, het hoofd, de rechterbil en de romp van [dochter] krasletsels heeft waargenomen. Ook waren in totaal zes onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar, te weten in de hals, op de bovenarm, aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en aan de binnenzijde van de rechterknie. Meerdere krasletsels hadden een kort parallel verloop of een V-vormige rangschikking.
[dochter] heeft op 18 augustus 2020 tijdens een kindvriendelijk studioverhoor verklaard dat haar moeder boos was en haar pijn had gedaan door haar met een schaar te krassen en haar met de schaar te slaan. [dochter] verklaarde dat haar moeder echt bovenop haar was toen ze met de schaar ging krassen. Haar moeder had haar ook tegen de muur geduwd, daar had ze een blauwe plek van. Verder verklaarde [dochter] dat haar moeder haar ook een andere keer heeft geslagen. In de ambulance heeft [dochter] aan haar vader verteld dat haar moeder haar haren afknipte met een schaar en haar met een schaar prikte als ze moest huilen.
Een forensisch arts heeft geconcludeerd dat de krasletsels zijn veroorzaakt door uitwendige krachtsinwerking met een scherp of puntig voorwerp. Gelet op de vorm van de krasletsels –te weten een kort parallel verloop danwel een V-vormige rangschikking– is contact met een voorwerp met twee, zich dicht bij elkaar bevindende scherpe of puntige delen, aannemelijk. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schaar of pincet. De door [dochter] gemelde toedracht –te weten het herhaald in contact komen met een schaar die haar moeder gebruikte– is volgens de arts een passende verklaring voor de waargenomen krasletsels. De bij [dochter] waargenomen onderhuidse bloeduitstortingen kunnen volgens de forensisch arts niet zijn veroorzaakt door normale omgang met een kind. Geconcludeerd wordt dat twee tot drie weken vóór 17 augustus 2020 meerdere momenten met krachtsinwerking aan de orde zijn geweest. De door [dochter] gemelde toedracht –te weten het duwen tegen de muur – is een mogelijke verklaring voor het ontstaan van een blauwe plek op, bijvoorbeeld, de linker- of rechterarm. Geslagen worden vormt een mogelijke verklaring voor het ontstaan van de blauwe plek in de hals. Een enkele bloeduitstorting kan zijn ontstaan op basis van de door de verbalisanten omschreven toedracht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte haar dochter [dochter] meermalen met een schaar tegen de rechterarm, de linkerarm, het hoofd, de rechterbil, de hals, de romp en de schaamheuvel heeft geprikt en gekrast en dat zij [dochter] hardhandig heeft vastgepakt, opgetild en tegen de grond gegooid en tegen de muur heeft geduwd en haar heeft geslagen tegen haar hals.
Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte toen zij [dochter] mishandelde vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet daarom beoordelen of sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [dochter] .
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert en verdachte bewust die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De agressieve en ontregelde staat van de op dat moment niet aanspreekbare verdachte en de omstandigheden waaronder [dochter] en verdachte op 17 augustus 2020 in de woning werden aangetroffen, de vele geconstateerde letsels bij [dochter] , de verklaring van [dochter] en de conclusies van de gedragsdeskundigen dat verdachte in een psychose verkeerdemaken dat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte’s realiteitsbesef in verregaande mate was aangetast toen ze haar dochter in de tenlastegelegde periode pijn deed. [dochter] heeft verklaard over die dagen in de woning dat haar moeder boos op haar was zonder reden en haar meerdere keren pijn deed en dat ze niet reageerde op mishandelingen omdat haar moeder dan nog bozer zou worden. Verdachte heeft verklaard geen herinnering aan het gebeurde te hebben.
De rechtbank zal, tegen deze achtergrond, op basis van de feiten vast moeten stellen of er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Uit de krasletsels bij [dochter] en de bevindingen daaromtrent van de forensische arts leidt de rechtbank af dat het letsel is toegebracht met een voorwerp met twee scherpe puntige snijbladen.Een dergelijk voorwerp, een schaar, is door verbalisanten in de woning ook in handen van verdachte gezien en later in beslag genomen. Het door verdachte meermalen met een puntige schaar prikken en krassen tegen het hoofd, de blote rechter- en linkerarm, hals, romp, rechterbil en schaamheuvel van [dochter] , in combinatie met slaan tegen de hals, het hardhandig vastpakken en tegen de grond gooien van [dochter] en het zodanig tegen de muur duwen van [dochter] dat die daar een bloeduitstorting aan over hield, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Met name het hoofd (onder andere is een krasletsel bij het linkeroog waargenomen) en de hals (halsslagader) zijn kwetsbare plekken, waar door slaan en prikken/krassen met een puntige schaar zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de combinatie en veelheid van de letsels, alsmede het feit dat er sprake was van geweld door een volwassen verdachte tegenover een fysiek kwetsbaar slachtoffer, te weten een meisje van zeven jaar oud. Verdachte heeft [dochter] twee maal opgetild en op de grond gegooid. Dat [dochter] daarbij niet zodanig is terechtgekomen dat ze zwaar (hoofd)letsel heeft opgelopen is toeval. Ook weegt mee dat verdachte, die zelf zegt geen herinnering aan het gebeurde te hebben, door de politie is waargenomen gedurende de laatste paar uren voordat zij kon worden aangehouden. Gezien is hoe verdachte [dochter] hardhandig vastpakte en in een hoek gooide. De verbalisanten hebben mitsdien beschreven hoe indringend dit geweld was. Door haar dochter, bewapend met een schaar, meermalen aan te vallen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook bewezen.