ECLI:NL:RBAMS:2021:5694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
1324016020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van medejongeren en vernieling in een jeugdinrichting

Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en vernieling. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van meermalen afpersing van medejongeren gedurende een jaar, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld gebruikte. Daarnaast was er sprake van vernieling en brandstichting in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster. De rechtbank achtte de afpersingen en de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen, evenals de vernielingen en brandstichting in de jeugdinrichting. De verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan het afpersen van medejongeren, waarbij hij hen intimideerde en dwong om geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de impact van eerdere gebeurtenissen in zijn leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.240160.20 (A) en 13.019442.21 (B) en 13.201145.21 (C)
Datum uitspraak: 30 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres verdachte]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door mevrouw
[naam medewerker Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [naam medewerker WSS] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en de moeder van verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot
en met 31 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte een/of meer voornoemde personen op (dreigende en/of dwingende toon) hem/hen heeft ingepraat en/of (vervolgens) zijn/hun geld heeft geëist
(waardoor voornoemde personen zich gedwongen en/of genoodzaakt voelde(n) om dat geld af te geven) en/of (vervolgens) (daarbij) een mes en/of een machete, in elk geval een soort gelijk scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond en/of voorgehouden en/of een of meer voornoemde personen eenmaal of meermalen (met kracht) tegen zijn/hun lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft gezegd dat hij zou slaan, en/of woorden van soortgelijke strekking;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
op of omstreeks 29 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de
openbare weg de Apollolaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 4] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [benadeelde partij 4] toebehoorde naar voornoemde [benadeelde partij 4] is toegegaan en/of (vervolgens) tegen voornoemde
[benadeelde partij 4] heeft gezegd: "je gaat me geld geven en ik wil je banknummer" en/of "je gaat me nu geld geven anders ga ik je slaan" en/of "ik ga je gewoon slaan totdat je me geld gaat geven", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (daarbij) driemaal, althans eenmaal of meermalen een klap tegen het hoofd en/of oor, in elk geval tegen het lichaam van [benadeelde partij 4] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Zaak B
1.
op of omstreeks 20 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een wc-bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [jeugdinstelling] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
op of omstreeks 20 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere, in elk geval een, papier(en), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde papier(en) en/of een zeil op de vloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (het zeil op) de vloer en/of het interieur van de kamer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Zaak C
op of omstreeks 7 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en/of gordijn(en) en/of servies en/of een toiletbril en/of een stoel en/of een (deur)raam en/of een muur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [jeugdinstelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs en de bewezenverklaring.

4.1.
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (poging) afpersing zoals onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de onder feit 1 tenlastegelegde afpersingen en de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen.
Uit de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting volgt dat verdachte de aangevers in de periode 1 september 2019 tot 31 augustus 2020 heeft afgeperst alsmede op 29 augustus 2020 met geweld heeft geprobeerd [benadeelde partij 4] af te persen. Hij heeft daarbij ook een aantal keren een mes laten zien, geslagen of gedreigd met slaan. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een machete heeft getoond, zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 te Amsterdam, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte op voornoemde personen op dreigende en dwingende toon heeft ingepraat en vervolgens hun geld heeft geëist waardoor voornoemde personen zich gedwongen en genoodzaakt voelden om dat geld af te geven en vervolgens daarbij een of meer voornoemde personen een mes heeft getoond en een of meer voornoemde personen tegen hun lichaam heeft geslagen of gestompt of heeft gezegd dat hij zou slaan.
2.
op 29 augustus 2020 te Amsterdam, op de openbare weg de Apollolaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 4] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoorde, naar voornoemde [benadeelde partij 4] is toegegaan en vervolgens tegen voornoemde
[benadeelde partij 4] heeft gezegd: "je gaat me geld geven en ik wil je banknummer" en "je gaat me nu geld geven anders ga ik je slaan" en "ik ga je gewoon slaan totdat je me geld gaat geven", en vervolgens daarbij een klap tegen het hoofd en oor heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.2
Zaak B
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de onder 1 tenlastegelegde vernieling van de wc-bril en de ruit en de onder 2 tenlastegelegde brandstichting, beide gepleegd in [jeugdinstelling] .
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vernieling en de brandstichting op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 20 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een wc-bril, dat aan [jeugdinstelling] toebehoorde, heeft vernield.
2.
op 20 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren, ten gevolge waarvan voornoemde papieren en een zeil op de vloer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het zeil op de vloer en het interieur van de kamer te duchten was.
4.3.
Zaak C
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de tenlastegelegde vernieling van goederen van [jeugdinstelling] .
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde goederen, met uitzondering van de wc-bril, heeft vernield dan wel beschadigd.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte dat de wc-bril op een eerder moment was vernield maar dat deze nog niet was vervangen. Het bekladden van de muur levert juridisch gezien beschadiging van de muur op.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 april 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en gordijnen en servies en een stoel en een (deur)raam en een muur, die aan [jeugdinstelling] , toebehoorden heeft vernield, beschadigd.
Voor zover in de voornoemde tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van zaak A zal worden veroordeeld voor een werkstraf voor de duur van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad en de WSS zijn geformuleerd. De officier van justitie vindt het wenselijk dat daarbij ook nog enige tijd het locatieverbod voor de directe omgeving van het [voortgezet onderwijs] blijft voortduren.
Ten aanzien van zaak B en C heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gelet op de reeds getroffen schadevergoedingsregeling met [jeugdinstelling] , een straf niet passend is.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het afgelopen jaar heeft verdachte veel meegemaakt, onder meer zijn plaatsing in [jeugdinstelling] , het overlijden van een vriendin en alle coronaperikelen. Het besef van wat hij de aangevers heeft aangedaan is bij verdachte ingedaald en de spijt zit diep, zoals ook blijkt uit de brief aan de slachtoffers die verdachte heeft geschreven.
Verdachte is groot en sterk voor zijn leeftijd maar in feite nog een jong kind.
Op de basisschool kon verdachte niet goed meekomen. Dat hij fysiek groter werd en daarmee indruk maakte gaf hem een goed gevoel en een bepaalde status. Het afpersen was naast de financiering van zijn softdrugsverslaving ook een vorm van het verkrijgen van erkenning. Verdachte heeft daarin de verkeerde afslag genomen.
Hij heeft nog een lange weg te gaan waarin kleine stapjes vooruit hem uiteindelijk gaan brengen waar hij wil zijn. Het is van belang dat daarbij duidelijke voorwaarden worden gesteld en perspectief wordt geboden.
Ten aanzien van zaak B en zaak C is de raadsvrouw van oordeel dat verdachte reeds gestraft is door de betalingsregeling die is getroffen met [jeugdinstelling] .
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar schuldig gemaakt aan veelvuldige afpersing en pogingen daartoe van een aantal jongens die leerling zijn van het [voortgezet onderwijs] in Amsterdam.
Hij heeft deze jongens geïntimideerd en gedwongen om geld af te geven dan wel aan hem over te maken. Verdachte heeft een aantal jongens geslagen ofwel gedreigd met slaan en gedreigd met de aanwezigheid van een mes. Verdachte stond er ook om bekend dat hij vaak een mes bij zich droeg. Uit de aangiftes blijkt ook dat de jongens mede daarom heel bang voor hem waren.
Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen voor deze jongens en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belang, namelijk het verkrijgen van geld voor het bekostigen van zijn softdrugsverslaving.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en brandstichting in [jeugdinstelling] . Hij heeft zijn frustratie en boosheid botgevierd op het interieur van [jeugdinstelling] en daarmee eigendommen van [jeugdinstelling] vernield en beschadigd.
Mede gelet op de betalingsregeling die met [jeugdinstelling] is getroffen is de rechtbank van oordeel dat een verdere straf hiervoor niet passend is.
De rechtbank vindt het verdachte sieren dat hij open en eerlijk is geweest en dat hij zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van alle gepleegde feiten heeft genomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
3 september 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor opzetheling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad, opgemaakt op 14 september 2021, dat in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt.
De Raad ziet dat er nog steeds sprake is van risicofactoren binnen diverse domeinen. Er is sprake van cannabisgebruik en verdachte heeft omgang met prosociale maar ook met antisociale jongeren.
Het ontbreekt aan een constructieve vrijetijdsbesteding en verdachte brengt veel tijd door op straat. Daarnaast verloopt de schoolgang van verdachte wisselend en is er sprake van ongeoorloofd verzuim. Gelet op deze risicofactoren acht de Raad
Toezicht en Begeleiding (hierna: T&B) noodzakelijk. Binnen de T&B acht de Raad het van belang dat er hulpverlening gericht op het middelengebruik van verdachte wordt ingezet en dat het IFA traject wordt gecontinueerd, om meer zicht te krijgen op zijn sociale netwerk en vrijetijdsbesteding. Voorts acht de Raad het van belang dat [verdachte] mee blijft werken aan de individuele behandeling bij De Waag (gericht op emotieregulatie en traumaverwerking) als ook met de systemische therapie. Verdachte dient bovendien een consequentie te ervaren van zijn delictgedrag. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf. Dit is ook passend, omdat verdachte geen werkervaring heeft en zo vaardigheden kan opdoen. Bovendien is dit een nuttige constructieve vrijetijdsbesteding. Bij de uitvoering van de werkstraf is het wel wenselijk als de IFA coach hem hierbij ondersteunt.
Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad concreet dat verdachte:
- zijn medewerking verleent aan de systemische behandeling van De Waag;
- zijn medewerking verleent aan de individuele behandeling van De Waag;
- zijn medewerking verleent aan de begeleiding van IFA;
- zijn medewerking verleent aan aanvullende hulpverlening welke WSS nodig acht.
- meewerkt aan hulpverlening gericht op zijn middelenafhankelijkheid;
- naar school gaat volgens rooster.
De WSS heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. De softdrugsverslaving en de boosheid van [verdachte] vormen de rode lijn in zijn gedrag en de incidenten. Verdachte heeft veel meegemaakt, waaronder een schietpartij, een steekpartij en de dood van een vriendin door haar vader. Duidelijk is dat verdachte hulp nodig heeft om één en ander te verwerken. De huidige behandeling, mede door verandering van de behandelaar, is niet passend. Het is van belang dat traumabehandeling wordt opgestart. Ten aanzien van de softdrugsverslaving wordt nog gezocht naar een passend hulpverleningstraject. De WSS weet uit ervaring dat het forceren van een behandeling tegen verslaving op termijn niet effectief zal zijn. De inschatting is ook dat verdachte zich van de hulpverlening zal afkeren op het moment dat er druk wordt gezet op het stoppen/minderen met blowen.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. De rechtbank wijkt in het voordeel van verdachte af van de hoogte van de eis van de officier van justitie en heeft daarbij het tijdsverloop, de positieve proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. Ter bevordering van een gunstige ontwikkeling van verdachte zal T&B door de WSS worden opgelegd met de daarbij voorgestelde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daar een locatieverbod voor de directe omgeving van het [voortgezet onderwijs] aan toevoegen voor de duur van drie maanden.
De verdachte heeft zich ten aanzien van de afpersingen in Zaak A schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten de aangevers die zijn geslagen en bedreigd met de aanwezigheid van een mes.
Gelet op de nog altijd aanwezige forse verslavingsproblematiek ende beperkte emotieregulatie van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A

1. afpersing, meermalen gepleegd

2. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg

Zaak B

1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen

2. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

Zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat van deze straf
het gedeelte van 60 (zestig) urennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren
onder
de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
 zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich gedurende 2 (twee) jaar op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • onderwijs en/of dagbesteding volgt volgens het aangegeven rooster;
  • zijn medewerking verleent aan zowel individuele- als systeembehandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • zijn medewerking verleent aan de begeleiding van IFA;
  • zijn medewerking verleent aan aanvullende hulpverlening welke WSS nodig acht;
  • zich tot 30 december 2021 niet in de directe omgeving van het [voortgezet onderwijs] , het gebied dat wordt begrensd door [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] , zal bevinden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan d
e William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en L.Z. Achouak el Idrissi rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2021.
De voorzitter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.