ECLI:NL:RBAMS:2021:5664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4569
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het niet tijdig nemen van een beslissing op een Wob-verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door De Volkskrant B.V. tegen het ministerie van Justitie en Veiligheid. De Volkskrant had op 16 juni 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de hydraulische randvoorwaarden bij de renovatie van de Afsluitdijk. Het ministerie ontving dit verzoek op 17 juni 2021 en had vier weken de tijd om te beslissen. Echter, de beslistermijn werd overschreden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 3 september 2021 in beroep is gegaan wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank overweegt dat het beroep gegrond is, aangezien het ministerie de beslistermijn heeft overschreden en dit ook heeft erkend. De rechtbank draagt het ministerie op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het ministerie het betaalde griffierecht van € 360,- aan de eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter A.J. Dondorp, in aanwezigheid van griffier T.A. Schuddeboom.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

De Volkskrant B.V., eiser

(gemachtigde: E.T. Verwiel),
en

het ministerie van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: dhr. Ir. L. Schouwstra).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 16 juni 2021 verzocht om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiser heeft op 3 september 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Eiser heeft daarop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiser heeft op 16 juni 2021 een Wob-verzoek ingediend. Het Wob-verzoek heeft betrekking op informatie inzake de hydraulische randvoorwaarden bij (renovatie van) de Afsluitdijk, voor het tijdvak 2017 tot en met heden. Verweerder heeft dit verzoek ontvangen op 17 juni 2021. De rechtbank overweegt dat verweerder binnen vier weken op het Wob-verzoek moet beslissen, gerekend vanaf de dag nadat het verzoek is ontvangen, [3] tenzij verweerder binnen die termijn aangeeft dat meer tijd nodig is om te beslissen op het verzoek. In dat geval kan de termijn met vier weken worden verlengd. [4] Verweerder heeft bij brief van 22 juni 2021 de beslistermijn met vier weken verlengd. Eiser heeft op 17 augustus 2021 verweerder schriftelijk in gebreke gesteld. Vervolgens is eiser op 3 september 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om informatie.
4. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Dit heeft verweerder ook erkend in zijn verweerschrift. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als een beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb).
7.1
In het verweerschrift van 21 september 2021 heeft verweerder aangegeven dat zijn verwachting is dat hij eind december 2021 een besluit kan nemen. Hij wijst daarbij op de omvang van het aantal documenten die onder het bereik van eisers Wob-verzoek vallen, de omstandigheid dat de verzochte informatie gelet op de aard van het project op meerdere plekken is opgeslagen en de reeds ingezette interne en externe capaciteit. Tot slot wijst verweerder erop dat derden in de gelegenheid moeten kunnen worden gesteld om hun zienswijze over dit verzoek naar voren te brengen. Verweerder meent daarom een termijn van 12 weken nodig te hebben om op het verzoek te kunnen beslissen.
7.2
Eiser vindt de door verweerder genoemde termijn te lang, maar onderkent de bijzondere omstandigheid van verweerder met betrekking tot de omvang van het verzoek. Eiser laat daarom zijn verzoek om een beslissing binnen twee weken varen en verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen uiterlijk 1 december 2021 een besluit te nemen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat met inachtneming van de informatie van verweerder een termijn tot uiterlijk 1 december 2021 voldoende ruimte biedt ter afronding van het Wob-verzoek. De rechtbank neemt hierbij enerzijds in overweging dat de beslistermijn ruimschoots is overschreden en verweerder voldoende tijd heeft gehad om te handelen in het kader van de afhandeling van het Wob-verzoek. Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat het om een omvangrijk Wob-verzoek gaat en dat afstemming met derden noodzakelijk is. Het voorgaande betekent dat verweerder uiterlijk 1 december 2021 een besluit moet nemen op het Wob-verzoek.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. Omdat het beroep gegrond is, draagt de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op uiterlijk
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
T.A. Schuddeboom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6, eerste lid, van de Wob.
4.Artikel 6, tweede lid, van de Wob.