ECLI:NL:RBAMS:2021:5644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
13/196535-20 (A) en 13/087186-21 (B, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in kliniek met gemeen gevaar voor goederen, maar geen straf of maatregel opgelegd door rechtbank

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in twee verschillende zaken. Zaak A betreft een incident op 29 juli 2020 bij de instelling Inforsa, waar de verdachte brand heeft gesticht door kranten en tijdschriften in brand te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen, maar er was geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Zaak B betreft een brand op 12 november 2020 in een kliniek, waar onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de dagvaardingen geldig waren. De verdediging pleitte voor vrijspraak in zaak B vanwege onvoldoende bewijs en in zaak A vanwege het ontbreken van opzet. De rechtbank sprak de verdachte vrij in zaak B en vond de brandstichting in zaak A bewezen, maar oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychiatrische toestand. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat haar geestelijke gezondheid een rol speelde in de beslissing om geen straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/196535-20 (A) en 13/087186-21 (B, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. Bevelander, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat zij, telkens te Amsterdam:
Zaak A
op 29 juli 2020 brand heeft gesticht bij instelling Inforsa (gelegen aan de [adres 1] ) ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Zaak B
op 12 november 2020 brand heeft gesticht in een kliniek (gelegen aan de [adres 2] ) ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage 1 en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft in zaak B niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit en daartoe aangevoerd dat uit de aangifte niet volgt dat aangever gerechtigd was om namens de kliniek aangifte te doen. De aangifte lijkt op persoonlijke titel te zijn gedaan.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aangifte in zaak B voldoende duidelijk volgt dat aangever gerechtigd was tot het doen van aangifte namens de kliniek. In de aangifte verklaart aangever namelijk het volgende: “Ik wil aangifte doen omdat er bij brandstichting in onze kliniek een verplichting zit”.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Zo er al onduidelijkheid zou bestaan over de aangifte zoals door haar gesteld, leidt een eventueel gebrek daarin niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Overigens is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van de aangifte in zaak B voldoende duidelijk blijkt dat aangever aangifte doet namens de kliniek.
De officier van justitie is in zaak B, en ook in zaak A, ontvankelijk in de vervolging.
Verder zijn de dagvaardingen geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en zijn er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in beide zaken de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
In zaak A bevat het dossier een aangifte namens Inforsa en een getuigenverklaring. Ondanks dat deze verklaringen niet overeenkomen wat betreft de hevigheid van de brand, verklaren zowel aangever als de getuige in ieder geval over een brand in de kamer van verdachte. Ook verklaren beiden dat verdachte zou hebben gezegd dat zij een vuurtje zou hebben gemaakt, omdat zij koude voeten had. Er is voldoende bewijs dat de brandstichting gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, maar niet dat sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen.
In zaak B bevat het dossier een aangifte met bijbehorende foto’s van de schade.
In dit geval is niet alleen sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen, maar ook van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen. Volgens vaste jurisprudentie moet het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De officier van justitie verwijst daarbij naar het vonnis in een soortgelijke zaak van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2020 [1] . In de desbetreffende zaak waren er op het moment van de brand ook andere patiënten en medewerkers in de gesloten kliniek aanwezig die gevaar zouden kunnen lopen. Ondanks de aanwezige brandcompartimenten en branddichte deuren had de brand zich in de kliniek kunnen verspreiden. Een deel van de rookontwikkeling is ook op de gang terechtgekomen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A ten laste gelegde brandstichting, omdat het opzet ontbreekt.
De verklaringen van aangever en de getuige komen niet op alle punten overeen, met name niet over de hevigheid van de brand en over wie de brand zou hebben gedoofd. Belangrijk is wel dat zowel aangever als de getuige verklaren dat verdachte in het kader van haar behandeling een aansteker had gekregen én dat zij de hele nacht al onrustig was. De raadsvrouw stelt dat de kliniek steken heeft laten vallen doordat zij op het moment dat zij in de gaten hadden dat verdachte onrustig gedrag vertoonde, de aansteker niet hebben afgepakt.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde brandstichting heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende bewijs is. Aangever zelf was niet aanwezig en heeft pas na twaalf dagen aangifte gedaan. Verder bevat het dossier foto’s die door iemand van de kliniek zijn gemaakt, maar onduidelijk is of deze foto’s wel bij dit incident behoren. Ook zijn er geen getuigen gehoord en is het onduidelijk hoe verdachte aan de aansteker is gekomen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van brandstichting [adres 2] (zaak B)
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van brandstichting op 12 november 2020 in de kliniek gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam. Aangever verklaart dat er op 12 november 2020 omstreeks 02:15 uur een brandalarm afging op de kamer waar verdachte verbleef en dat medewerkers ter plaatse gingen. Zij hoorden iets knetteren en zagen rook uit een kast komen die in de kamer stond. Bij het openen van de kast zagen de medewerkers een klein brandje dat zij hebben kunnen blussen. Aangever verklaart foto’s te hebben van de schade die bij de aangifte zijn gevoegd.
De rechtbank stelt vast dat aangever niet uit eigen wetenschap verklaart, maar het verhaal reproduceert dat hij kennelijk van de betreffende medewerkers heeft gehoord. Tevens is niet met zekerheid vast te stellen of de foto’s die door aangever bij de aangifte zijn gevoegd, betrekking hebben op het ten laste gelegde feit. De aangifte is immers twaalf dagen later gedaan en uit het dossier blijkt verder niet waar en wanneer de foto’s zijn gemaakt. Nu het dossier geen verdere bewijsmiddelen bevat die de aangifte ondersteunen en verdachte zich niets van het voorval kan herinneren, vindt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
4.3.2
Bewezenverklaring brandstichting [adres 1] (zaak A)
De rechtbank vindt het tenlastegelegde bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Op 29 juli 2020 heeft [aangever 2] namens de instelling Inforsa, gelegen aan de [adres 1] in Amsterdam, aangifte gedaan van brandstichting. Uit de aangifte volgt dat verdachte zich op 29 juli 2020 in haar afgesloten kamer bevond. Aangever heeft verklaard dat zij na een melding van de receptie van rookontwikkeling in de kamer van verdachte samen met haar collega, getuige [getuige] , ter plaatse is gegaan. Via het spionnetje van de deur zag aangever verdachte op de grond zitten met voor haar een stapel smeulend papier. Volgens aangever sloegen de vlammen er niet uit, maar brandde het wel. Aangever heeft verklaard dat zij vervolgens de deur van de kamer van verdachte heeft geopend en dat haar collega de brand heeft geblust met een prullenbak met water die in de kamer stond. Verdachte heeft tegen aangever gezegd dat zij de kranten en tijdschriften in brand had gestoken, omdat zij koude voeten had. De vloer is wat beschadigd.
Ook [getuige] heeft verdachte op de grond zien zitten met voor haar meerdere brandende kranten en tijdschriften. Hij heeft ook verklaard dat verdachte heeft gezegd dat zij een vuurtje had gemaakt omdat zij koude voeten had. Volgens [getuige] waren de vlammen ongeveer 1 meter hoog.
Hoewel aangever en [getuige] verschillend hebben verklaard over zowel de intensiteit van de brand als over wie de brand heeft geblust, kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden vastgesteld dat er een brand is geweest die door verdachte is gesticht en dat door die brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, zoals blijkt uit de verklaring van beide getuigen. Door het tijdig blussen van de brand is er naar het oordeel van de rechtbank geen levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten geweest. Nu op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet valt uit te sluiten dat verdachte zelf de brand heeft geblust, dient zij van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Opzet
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de brandstichting. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw zo dat zij stelt dat de kliniek medeverantwoordelijk is voor het voorval, omdat de medewerkers van de kliniek de aansteker van verdachte niet van haar hebben afgepakt op het moment dat verdachte onrustig gedrag vertoonde. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is voor brandstichting niet vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de gevolgen. Het opzet hoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten zelf. Door kranten en/of tijdschriften in aanraking te brengen met open vuur heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat daardoor die kranten en/of tijdschriften en eventueel andere goederen vlam zouden vatten. De door de verdediging in twijfel getrokken juistheid van de beschikkingsmacht van verdachte over een aansteker en het niet ingrijpen van (medewerkers van) de kliniek doet aan voornoemde handeling van verdachte en haar (voorwaardelijk) opzet niet af.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 29 juli te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht door in een kamer bij instelling INFORSA gelegen aan de [adres 1] open vuur in aanraking te brengen met kranten en/of tijdschriften ten gevolge waarvan die kranten en/of tijdschriften en de vloer in die kamer gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die kamer aanwezige goederen te duchten was.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de Pro Justitia-rapporten en de brief van dr. A. Vellinga, psychiater, niet volgt dat verdachte ten tijde van het delict ontoerekeningsvatbaar was. Verdachte is dan ook strafbaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, hetgeen tot ontoerekeningsvatbaarheid leidt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 9 november 2020, opgesteld door drs. F. Verstraeten, psychiater. Hieruit blijkt onder meer dat het waarschijnlijk is dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld, aangezien verdachte opgenomen was wegens een manische(-psychotische) ontregeling, maar hierover zijn onvoldoende gegevens verkregen. De psychiater kan ook geen betrouwbare uitspraak doen over het verband tussen de diagnose en het tenlastegelegde, omdat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 19 november 2020, opgesteld door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het onderhavige onderzoek is gebrekkig vanwege het feit dat betrokkene summier meewerkt en er geen informatie van derden is verkregen. Het is niet goed duidelijk geworden in welke mate de bipolaire stoornis met psychotische kenmerken een mogelijke rol heeft gespeeld in het ten laste gelegde indien bewezen. Derhalve onthoudt onderzoeker zich dan ook van advisering met betrekking tot de toerekenbaarheid ten aanzien van de haar ten laste gelegde feiten.
De rechtbank merkt op dat als uitgangspunt geldt dat iemand toerekeningsvatbaar is, en dat er pas bij voldoende betrouwbare informatie, die wijst op ontoerekeningsvatbaarheid, kan worden overwogen dat sprake is van een ontoerekeningsvatbare dader. In deze zaak onthoudt de psycholoog zich van advisering met betrekking tot de toerekenbaarheid en kan volgens de psychiater geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over het verband tussen de diagnose en het tenlastegelegde, omdat de verdachte weigerde om mee te werken aan het onderzoek. Het dossier bevat ook voor het overige onvoldoende informatie op grond waarvan dit verband kan worden vastgesteld. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte niet (volledig) ontoerekeningsvatbaar verklaren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de beslissing

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 137 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, gelet op de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de eigen verantwoordelijkheid van de kliniek, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna genoemde beslissing is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de kamer van de kliniek waarin zij verbleef. Dit is een ernstig feit waarbij gevaar voor goederen te duchten is geweest. Als gevolg van de brand is er schade aan de vloer ontstaan. Doordat de medewerkers van de kliniek alert handelden na een melding van de receptie is het gebleven bij materiële schade.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte (gedateerd 27 juli 2021) blijkt dat zij in 2017 aan hetzelfde feit is schuldig bevonden, maar dat destijds geen straf of maatregel aan verdachte is opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages zoals in rubriek 6.3 is vermeld. Volgens psychiater drs. F. Verstraeten was er ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waarschijnlijk ook sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld, omdat verdachte opgenomen was wegens manische(-psychotische) ontregeling.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 7 mei 2021, opgemaakt door C.G.E. Markus. De reclassering constateert een (beginnend) delictpatroon ten aanzien van brandstichting. Verdachte is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken waardoor zij soms langdurig al dan niet gedwongen opgenomen moet worden. Verdachte is onder behandeling van een gedragsdeskundige bij Inforsa en krijgt medicatie (Amisulpride en Lithium) om een acute manie, depressie en psychose te verhelpen en te voorkomen. De reclassering vindt het positief dat verdachte door de behandeling symptomen sneller kan herkennen waardoor een opname soms kan worden voorkomen. Sinds eind december 2020 is het toestandsbeeld van verdachte voldoende gestabiliseerd waardoor zij in een vrijwillig kader ambulant behandeld wordt. Zij woont sindsdien weer bij haar partner. De partner van verdachte is een steunende en stabiele factor in het leven van verdachte. Hij is ook nauw betrokken bij haar behandeling. Volgens de partner van verdachte wordt de kans op recidive vergroot als zij in detentie komt of in een kliniek wordt opgenomen, omdat zij alleen in een dergelijke setting delictgedrag vertoont.
Verdachte is herstellende en krijgt gaandeweg een hoger energieniveau en interesse in het doen van activiteiten. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat verdachte voldoende is ingebed in zorg. Verdachte is als gevolg van haar psychiatrische toestand onvoldoende in staat om een taakstraf uit te voeren. Ook een geldboete is niet uitvoerbaar, omdat verdachte geen eigen inkomen heeft.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de brief van psychiater dr. A. Vellinga van 27 augustus 2021, waarin zij antwoord geeft op vragen van de raadsvrouw van verdachte. Zij geeft aan dat het op dit moment naar omstandigheden goed gaat met verdachte. Het is gelukt om de medicatie in een laag tempo af te bouwen, waardoor verdachte weer iets meer energie heeft. Verdachte is medicatietrouw en houdt zich aan de behandelafspraken. Vrijheidsbenemende maatregelen staan verder herstel van verdachte in de weg. Volgens de psychiater hebben verschillende omstandigheden een negatieve invloed gehad op de kwaliteit van het slapen van verdachte, wat op de dag van het tenlastegelegde in een terugval van haar manie heeft geresulteerd. Deze omstandigheden hebben zich in de thuissituatie nooit voorgedaan.
7.3.3
Afdoening
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat de bipolaire stoornis met psychotische kenmerken van verdachte een rol heeft gespeeld bij het plegen van het strafbare feit. Daarbij komt dat het psychiatrisch toestandsbeeld van verdachte op dit moment is gestabiliseerd en dat zij voldoende is ingebed in zorg. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat met de oplegging van een straf of maatregel geen enkel strafdoel wordt bereikt.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank geen straf of maatregel aan verdachte opleggen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en A. Köhler, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2021.
[Bijlagen]

[Bijlagen]

[Bijlagen]

.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 3 september 2020,